Sense and sensibility, over de toekomst van cultuur
Quo vadis, cultuursector? Over de toekomst van de kunsten is de laatste weken veel inkt gevloeid. Met ‘Sense and Sensibility’ hebben VRT, NTGent en het Gents Kunstenoverleg de discussie ook naar het podium verplaatst. Kon je het debat op 27 augustus niet live volgen of streamen? In dit artikel brengen we de belangrijkste inzichten samen.
“Going back to normal would be a crime.” Het is een quote van Milo Rau waarmee Fredo De Smet, curator van Media & Culture Fast Forward bij de VRT, het debat in de Gentse Stadsschouwburg opent. De moderator heeft de quote goed gekozen, niet alleen omdat Rau artistiek directeur van NTGent is en dus de eigenlijke gastheer van deze avond, maar vooral omdat dé centrale vraag draait rond hoe de cultuursector zich moet herlanceren. Welke systeemfouten zijn er? Welke nieuwe initiatieven kunnen inspirerend werken? Hoe kan de sector eerlijker en duurzamer worden?
Sense and Sensibility is een estafettegesprek, waarin acht Gentse experts zich bij De Smet in duo’s over deze vragen mogen buigen. Nemen plaats op de scène: dramastudente aan het KASK en activiste Martha Balthazar, oprichter van Masala Gent en de Meubelfabriek Bilal Abbas, actrice en comédienne Veerle Malschaert, slam-performer en woordkunstenaar Hind Eljadid, artistiek leider van Victoria Deluxe Dominique Willaert, pianist Jef Neve en zanger en gender-bending performer Jaouad Alloul. Dit artikel probeert uit hun gesprekken enkele grote lijnen te filteren.
Werken in de wijken
“Never waste a good crisis.” Deze keer komt de quote uit de mond van Bilal Abbas, die in het eerste gesprek tegenover Jef Neve komt te zitten. Abbas is misschien wel de belichaming van wat die gedachte kan betekenen. In De Meubelfabriek, de tijdelijke invulling van een site in de Brugse Poort, vinden vierentwintig organisaties hun creatieve broedplaats: van een paaldanscollectief en een improvisatietheater tot een medialab en een feministisch jeugdhuis. Kleine organisaties als deze zijn wendbaar en daardoor beter bestand tegen een crisis die grote samenkomsten verhindert.
Voor Abbas is De Meubelfabriek ook een antwoord op een ander vraagstuk. “In Gent heeft 30% van de huidige bevolking een migratieachtergrond. Binnen enkele decennia zal dat een meerderheid zijn. Hoe gaan we daarmee om als kunstensector? Op dit moment draagt die soms een monocultuur uit. Maar het is net de mix van die culturen die ons sterker zal maken. Een crisis als deze geeft ons de kans om van diversiteit meer dan een gimmick te maken.”
Als je niet steeds voor dezelfde usual suspects kiest, neem je een risico en ben je niet zeker van uitverkochte zalen, maar bouw je wel bruggen.
Jaouad Alloul
Daarvoor is een drempelverlaging nodig, erkent Jaouad Alloul later in het debat. “Ten eerste kampen mensen die pas enkele decennia geleden naar België kwamen met een sociaaleconomische achterstand: ze denken aan overleven en opvoeden en hebben geen tijd voor een avondje cultuur. Ten tweede zien bijvoorbeeld mensen met Maghrebijnse roots hun verhalen zelden weerspiegeld op een podium. We blijven maar dezelfde verhalen hervertellen, terwijl een slam poet in een clubhuis dikwijls een effectievere vertaling van ons bewustzijn vormt dan een Griekse tragedie die nog maar eens in een modern jasje wordt gestoken. Als je niet steeds voor dezelfde usual suspects kiest, neem je een risico en ben je niet zeker van uitverkochte zalen, maar bouw je wel bruggen.”
“Je kunt bij een project dan wel vakjes als inclusie of diversiteit aanvinken”, denkt Alloul, “maar essentieel is de notie van eigenaarschap: de nieuwe talenten die je engageert moeten hun handtekening kunnen zetten onder een instelling. Ik geloof dat je mensen kunt samenbrengen als je hen niet als onderzoeksobject benadert, maar echt contact zoekt.” Abbas pleit er dan ook voor om cultuur te decentraliseren en naast de centra ook in de wijken te investeren. “Daar kun je beter op maat werken, zodat je iedereen bereikt. In De Meubelfabriek hebben we veel dingen kunnen realiseren, onze werking kun je ook formaliseren naar andere gebieden.”
Basisinkomen
Het verhogen van de diversiteit binnen de sector wordt tijdens ‘Sense and Sensibility’ in één adem genoemd met oplossingen rond de financiële precariteit van kunstenaars. Het eerste kan het draagvlak van de kunsten versterken, terwijl economische oplossingen net zo’n draagvlak nodig hebben. “Kunstenaars zijn werknemers én ondernemers die niet alleen in schouwburgen werken, maar ook in scholen, ziekenhuizen, zorgcentra en gevangenissen”, zegt Dominique Willaert. “Ze overbruggen ideologische verschillen en verbinden mensen uit alle lagen van de bevolking: dat zijn belangrijke argumenten om hun draagvlak te versterken. Daarom wil ik op een offensieve, warme manier pleiten om dit beroep anders te gaan honoreren. Wie afhankelijk is van dagcontracten, kan geen praktijk of persoonlijk leven uitbouwen.”
Veerle Malschaert, zelfstandige en alleenstaande moeder, kan meespreken over de kwetsbaarheid van het artiestenbestaan. Tijdens de coronacrisis viel ze terug op een overbruggingsuitkering. “Doorgaans word ik in leven gehouden door de mensen die mij boeken, niet door subsidies. Die inkomsten vielen weg, terwijl ik nog steeds voor twee kinderen moest instaan. Maar omdat ik nu continu voor hen moest zorgen en hen ook lesgaf, kon ik mijn artistieke ei niet kwijt. En ook online shows spelen is met twee hyperkineten achter mij geen sinecure.”
De coronacrisis heeft uitgewezen dat het artiestenbestaan een andere omkadering vergen. Dat weet ook Hind Eljadid, die een omvorming van het kunstenaarsstatuut bepleit. Ze wijst op de kwetsbaarheid van jonge kunstenaars. “Velen onder hen hebben niets om op terug te vallen. Ze verdienen te weinig om een kunstenaarsstatuut aan te vragen, en als zelfstandige werken is dan weer erg duur. Sommigen nemen dus hun toevlucht tot absurde weggetjes en starten bijvoorbeeld een vzw waarmee ze zichzelf in dienst kunnen nemen.” Eljadid heeft een beter voorstel. “Er bestaat al een overbruggingsinkomen voor afgestudeerden die kunnen bewijzen dat ze veel gesolliciteerd hebben. Waarom zou zo’n basisinkomen niet voor artiesten bestaan? Ik begrijp dat al die afzonderlijke situaties een complexe rekensom vergen, maar jonge kunstenaars zitten wel in de meest precaire situatie.”
Ook Alloul pleit in zijn gesprek met Willaert voor een basisinkomen. Zelf kreeg hij thuis niet de kans om zich op jonge leeftijd artistiek te ontwikkelen, dus zocht hij zijn weg buiten de reguliere kunstopleidingen. “Ik ben van opleiding chocolatier en zie dat ook veel artiesten rond mij buiten het systeem zijn opgegroeid. Zij laten een nieuwe wind door de kunsten waaien, en ook hen moeten we meenemen in zo’n steunmaatregel. Bovendien studeren er nu drie keer meer acteurs af dan tien jaar geleden, waardoor er steeds meer spelers zijn voor een veld dat niet meegroeit. En daarin gaat het geld vaak naar dezelfde postjes en werken veel instellingen voortdurend met dezelfde mensen. De kunsten als elitair: daar zit ‘een’ waarheid in. Er is dringend een herverdeling nodig.”
Dat gelooft ook Willaert, al vreest hij dat de sector een basisinkomen niet snel verkocht krijgt. “Het lijkt me beter om zoiets te onderbouwen aan de hand van een kleiner experiment. In Antwerpen werd duidelijk dat de provincie als territorium een goed speelveld biedt om de crisis te beheersen. Wat als we er ook een creatieve proeftuin van maken en elke provincie twee jaar lang aan 300 kunstenaars een vast inkomen zou geven? Het zou 1500 kunstenaars bestaanszekerheid garanderen, en hen tegelijk aanzetten om zich te heroriënteren en niet alleen de zalen maar ook de periferie op te zoeken. De prijs van dat alles komt overeen met die van één gevechtsvliegtuig. Bovendien kunnen de kunsten via die lokale inbedding een voortrekkersrol spelen in een juistere representatie van de samenleving. Als 30% van de Gentse bewoners een migratieachtergrond heeft, moeten we bij zo’n project hetzelfde percentage voor ogen houden.”
Kunst als pipi en kaka
Willaert gelooft niet dat de cultuursector elitair is – “we zijn een warm, rijk en gelaagd veld” – maar ze mist vandaag wel voeling met de volksklassen. “Mijn vader, die arbeider was, kon via de vakbond aan een leesclub deelnemen. Hij ging naar school om een vak te leren, maar ook om mens te worden. Als ik vandaag het publiek van een schoolvoorstelling zie, constateer ik dat de klassenverschillen groot zijn. Kinderen hoeven niet allemaal kunstenaar te worden, maar cultuur kan hun mensbeeld verrijken. Het goud dat wij in handen hebben is empathie: het vermogen om je te kunnen inleven in anderen.”
“Al in de kleuterklas zouden we de cultuur in al haar diversiteit moeten meegeven, net zoals we kinderen taal en wiskunde aanleren”, zegt Jef Neve. “Duitsland erkent Kultur als wezenlijk onderdeel van de gemeenschap. Voor de gemiddelde Belg is het een ver-van-mijn-bedshow. Dat moeten we omdraaien en dat kan alleen als we cultuur meegeven alsof het de normaalste zaak van de wereld is. De eerste vorm van kunst ontstond in de grotten, waar mensen dieren tekenden op de wanden. We pronken met oude Meesters, die de geest van hun tijd uitdragen. Vandaag is kunst – hoezeer beleidsmakers er iets elitairs van willen maken – niet eens zoveel complexer: ook nu blijft kunst in se de veruiterlijking van een persoonlijk gevoel. Als ik ruzie heb met mijn vriend, speel ik piano om dat te verwerken. Kunst hoort bij het leven, zoals pipi en kaka. We zijn samen onze cultuur.”
“Mensen lijken het normaal te vinden dat deze sector uitgeput wordt.”
Veerle Malschaert
“Mensen lijken het normaal te vinden dat deze sector uitgeput wordt”, zegt Veerle Malschaert. “Maar zonder kunst is er oorverdovende stilte of een zwart televisiescherm. Zeker in tijden van crisis helpt cultuur ons overleven.” Daarom begrijpt Jef Neve niet waarom de publieke opinie zich eerder tegen de cultuursector kant. “Veel mensen gaan ervan uit dat we allemaal elitair zijn. Slechts een klein aantal kunstenaars kan zoals ik van hun kunst leven, 95% van mijn collega’s hebben het minder goed. Voor die groep mensen moeten we nu het verschil maken. En dat kan alleen maar als cultuur gedragen wordt door de bevolking.”
“Het komt erop aan de mensen van onderuit mee te krijgen. Want geen cultuur is ook geen Familie of Netflix. We moeten dus een denkoefening maken, die verder gaat dan bashing op de Minister van Cultuur, die we tenslotte nodig hebben.” Ook Neve gelooft in de decentralisatie die Bilal Abbas voorstelt. “Kunst decentraliseren betekent ze dichter bij de mensen brengen. Nu hebben velen de neiging om cultureel terug te vallen op de eigen groep. Laten we die verschillende achtergronden via kunst overbruggen. Hoe meer culturen je bij elkaar brengt, hoe rijker het eindresultaat wordt.”
Institutionele moed
Hind Eljadid en Martha Balthazar, de laatste sprekers in dit debat, mogen als twintigers de toekomst vertegenwoordigen. De eerste kijkt als moeder van drie kinderen zowel met hoop als met angst de toekomst tegemoet. De tweede, die op 3 september naast Khalid Koujili El Yakoubi de State of the Youth uitspreekt op Het TheaterFestival, heeft al net zulke gemengde gevoelens. “Zoals elk kind-zijn is ook een kind van je tijd zijn zowel fijn als traumatisch. Vandaag twintiger zijn is turbulent. We leven in een prestatiemaatschappij, die – samen met een donker toekomstbeeld – zeker weegt op onze generatie. Anderzijds zorgt die geopolitieke dreiging ervoor dat we elkaar in onze woede toch kunnen tegenkomen en samen moed vinden.”
Maar ons verenigen is gemakkelijker gezegd dan gedaan in deze tijden. Of niet? “Als we aan die gedachte blijven vasthangen, geraken we nergens”, gelooft Abbas. “Wat sommige mensen ooit een wacko plan vonden, zijn we bij De Meubelfabriek nu aan het realiseren. Als kunstenaars kunnen we zoveel oplossen, ook zonder de overheid. Welke structuren kunnen we opzetten? Met de huidige technologie zijn de mogelijkheden eindeloos om zelf dingen gedaan te krijgen. Veel organisaties zien nu opportuniteiten of konden overleven doordat ze bepaalde skills die ze al hadden hebben geprofessionaliseerd. Veel mensen kwamen ook plots bij ons terecht. Aan de tafels waar over de kunsten wordt vergaderd, vraag ik me dikwijls af waar de mensen zoals ikzelf zitten. Nu we ons eigen platform hebben gecreëerd, hebben we zelf een tafel.”
Balthazar treedt hem bij. “Khalid en ik hebben allebei aan het KASK gestudeerd, maar dat betekende voor ons traject niet hetzelfde. In de kunstensector komt zo’n ongelijkheid vaak extra bloot te liggen. Daarom willen we in onze State of the Youth oproepen tot institutionele moed, om maatschappelijke posities in te nemen waarmee we échte impact genereren. Radicaal gaat terug op ‘radis’, wat wortel of kern betekent. Deze sector moet dichterbij de kern van de samenleving gaan staan om daar de boel op stelten te zetten. De status quo is gewelddadig. Mensen verzaken aan een soort loyaliteit ten opzichte van de realiteit, omdat ze voortdurend denken dat alles maar op één manier kan gebeuren. Daarom omarm ik de woede en het activisme die ik nu, in mijn twintiger jaren, in mij heb. Ik ben blij dat wij, die gisteren op de barricaden stonden zonder gehoord te worden, die boodschap vandaag op een podium mogen uitdragen.”