Louis Volont over ruimte en commons
Louis Volont, onderzoeker sociologie aan de UA, bracht deze keynote over ruimte voor kunst en het principe van de commons op het onderzoeksseminarie Tijd voor Ruimte in maart 2020.
De Commons als alternatief? Pleidooi voor het Bijna Onmogelijke
Uit mijn academisch onderzoek rond de commons en mijn betrokkenheid bij initiatieven zoals Stad in de Maak (Rotterdam) en Public Works (London) kristalliseren zich steevast twee varianten van het commons-idee: ‘de resource benadering’ en de ‘radicale benadering’.
Deze vormen verschillen op drie gebieden:
- wat er gedeeld wordt (het ‘common good’)
- wie er deelt (de ‘commoners’)
- hoe er gedeeld wordt (‘commoning’)
In wat volgt wil ik deze stromingen toelichten, vergezeld van een kritische noot en van een afrondend pleidooi voor de radicale variant.
De resource benadering
Binnen deze stroming duidt de notie ‘commons’ simpelweg op een gedeelde hulpbron of ‘Common-Pool Resource’ (CPR). Eén manier om naar de wereld te kijken, is de volgende: voor de hulpbronnen die ons dagdagelijks in leven houden – een dak, energie, voedsel – kunnen we terugvallen op de vrije markt, of op de overheid; we kopen het aan, of het wordt ons gegeven. Het idee van de commons gaat echter voorbij deze tweedeling: commoners nemen het heft in handen (ten opzichte van de staat) en zullen hun goederen delen in plaats van koopbaar maken (ten opzichte van de markt).
Elinor Ostrom, een Amerikaans econome die als eerste vrouw de Nobelprijs voor Economie won, toonde in haar dictum Governing the Commons (1990) aan dat commoners wereldwijd, en sinds mensenheugenis, deze derde weg bewandelen. In dit werkt legt Ostrom haar ‘design principles’ bloot, voorwaarden die de haalbaarheid en de duurzaamheid van commoning initiatieven zouden versterken. Qua ‘commoners’ stelde Ostrom dat een groep die zich ontfermt over een gedeeld goed gesloten hoort te zijn: selectiemechanismen om de aloude ‘tragedy of the commons’ (freeriding) te vermijden.
Ostrom lanceerde tevens een pleidooi voor organisatie, voor regels. ‘Commoning’ zou enkel slagen wanneer commoners zélf bepalen hoe het gedeelde goed gebruikt wordt, door wie, wanneer, waarom, en wat de sancties zouden zijn voor overtredingen. Ik acht haar laatste design principle het belangrijkste: de ‘enabling state’, oftewel, de partnerstaat. Dit principe impliceert dat de overheid (landelijk of stedelijk) het recht tot commoning uitdraagt: de zelforganisatie van de commoner wordt geaccepteerd, en de staat trekt zich op de achtergrond terug (maar helpt waar nodig).
Ostrom onderzocht cases van weilanden in Zwitserland tot bossen in Japan, van irrigatiesystemen in Spanje tot waterbassins in de US. Maar ze heeft het ook over stedelijke infrastructuur: in Bologna, bijvoorbeeld, werd in 2015 de ‘Bologna Regulation for the Care and Regeneration of Urban Commons’ in voege gebracht.
Deze regulatie bepaalt dat burgers bewegingsvrijheid krijgen om stedelijke Common-Pool Resources (CPRs) te gaan beheren: ‘governing the commons’. Zelf-organiserende burgerinitiatieven kunnen door middel van een ‘pact of collaboration’ hun visie, regels en ideeën op het stedelijk gemeengoed projecteren. Het doel:
“the intervention in public spaces and building, the promotion of social innovation and collaboration, the promotion of creativity, arts and artistic experimentation, and the promotion of digital innovation”.
Verlaten gebouwen, verloederde pleinen en verpauperde straten worden zodoende een ‘common good’: een fysiek substraat waarop (onder andere) street art, theater, collectieve beleving en deeleconomie een podium krijgen.
Dit soort ‘commoning à la Ostrom’ – het delen van hulpbronnen onder het goedkeurend oog van een externe partij – zien we ook dichter bij huis. In Antwerpen worden de loodsen in de Slachthuiswijk tijdelijk ingevuld door makende collectieven; in Brussel waren de WTC-torens een kort leven beschoren als broedplaats; elders in Brussel werd een spoorbedding een stadsboerderij.
Mijn kritische noot is de volgende: wederkerend bij de resource benadering is het probleem van usus fructus, vruchtgebruik. Usus fructus impliceert het recht op gebruik, en enkel op gebruik. Dit is een belangrijke nuance. Het gedeelde goed – the common good – blijft privaat eigendom (markt) of publiek eigendom (overheid). De commoner, die gebruikt, tijdelijk.
Een neoliberale wind waait door onze steden en laat een spoor van vernieling achter. Kapitaal-gestuurde stadsontwikkeling verontreinigt ondergronds (brownfields) maar ook bovengronds: wijken in steriliteit, fabriekshallen in ongebruik, gebouwen in verloedering. De commoner stapt naar voren als de oplossing, de ‘fix’, om de vernieling op te kuisen (in het beste geval) of om ze te maskeren (in het ergste geval).
Het schoolvoorbeeld van neoliberale, bovengrondse verontreiniging is de Brusselse Noordwijk. Vroeger een modernistische toekomstvisie (het ‘Manhattanplan’), vandaag een marktfalen. In de tussentijd doen de commons hun werk. Italiaans socioloog Massimo De Angelis, zelf een commoner in de Apennijnen, beschrijft zulk proces in termen van de ‘commons fix’: privé-eigendom voor de ontwikkelaar, een louter gebruik voor de commoner.
Het Brussel-Noord verhaal maakt twee zaken duidelijk. Ten eerste, het onderscheid dat ik tot dusver poneerde – overheid en markt – vormt in principe een valse tegenstelling. Overheid en markt zijn één, een team. De overheid reguleert, maar schept tegelijk mogelijkheden; mogelijkheden voor de markt om haar waarden (groei, winst) uit te dragen. De markt, vice versa, ondersteunt de overheid (marketing, gentrificatie, regeneratie; Brussel, het nieuwe Berlijn?). In wat volgt benoem ik het neoliberale huwelijk tussen overheid en markt de ‘Municipality/Market’.
Ten tweede, de ‘commons fix’ betekent niet dat er geen mogelijkheden zouden zijn om een dominant systeem van binnenuit te veranderen. Voor zij die ageren aan de meer politiek georiënteerde zijde van het commoning spectrum is het werk van Permanent, That Might be Right en de verschillende collectieven actief op Allee du Kaai een zeer welgekomen wind in het huidige landschap.
De radicale benadering
Commoning transformeert in deze context van een louter ‘gedeeld ruimtegebruik’ naar een politieke acte. Qua ‘common good’ shiften de commons van een Common-Pool Resource naar een middel: het gaat in deze context niet enkel om het delen, maar tegelijk om het mobiliseren van de ruimte; een mobiliseren met als doel een maatschappelijk statement te maken.
Qua ‘commoners’ gaan we van een gesloten, lokale gemeenschap naar een meer open, variabele, poreuze conceptie van het idee ‘gemeenschap’. Qua commoning maken we de overgang van vaste, Ostromiaanse regels die a priori het commoning proces dicteren (bijvoorbeeld het ‘pact of collaboration’ tussen stad en burgers in Bologna, maar evenzeer de burgerbegroting in Antwerpen) naar regels die a posteriori uit het commoning proces voortvloeien (directe democratie, assemblies, enz.).
Ook deze meer radicale vorm van commons voltrekt zich in onze steden: Occupy Wall Street; de bezetting van het Syntagmaplein in Athene; de tijdelijke verovering van het Tahrir plein in Caïro; de mobilisatie van het Gezi plein in Istanbul (initieel aangestoken als een verzet tegen gentrificatie); solidariteitsmechanismen in Brussel, Antwerpen, Gent… de lijst is niet eindig.
Deze vormen van urban commoning laten zien hoe stedelijke infrastructuur gemobiliseerd kan worden teneinde frictie te genereren vis-à-vis de Municipality/Market, hoe de idee van ‘community’ voorbij het lokale kan gaan, en hoe commoning zich probleemloos kan voltrekken zonder a priori een set van regels te institutionaliseren.
Stavros Stavrides, een Grieks architect, beschrijft in Common Space (2016) hoe de bezetting van het Atheense Syntagmaplein in 2012 een spontane vorming van werkgroepen kende: kinderopvang, media, cultuur, debat, medicijnen, voedsel. Maar ook in de sfeer van kunst en cultuur zie ik een aanname van de radicale variant. Recetas Urbanas is een Spaans, activistisch architectuur collectief, huishoudend in Sevilla, dat de productie van de stedelijke ruimte tracht over te hevelen van de stad naar de burger – ‘van de planner naar de commoner’.
Recetas Urbanas gaat op zoek naar loopholes en mogelijkheden in de bouwwetgeving, en het is hier waar een opening naar de commons vindbaar wordt. Recetas Urbanas bouwt met kinderen, met burgergroeperingen, met activisten, met studenten, en vindt hiervoor toelating in Europese regelgeving en het recht op participatie in de publieke ruimte. Sommige interventies zijn legaal (men denke aan Montaña Verde, Antwerpen), andere zijn ‘a-legal’, zoals een vergaderplaats voor krakers midden op het centrale plein van Sant Boi (Barcelona).
Nog een voorbeeld is La Carpa (‘The Tent – Artistic Space’). La Carpa is een spinvormige container op poten in Sevilla en vormt een podium voor debat, theater en dans, en had een referentie moeten worden voor onafhankelijke cultuurproductie in Andalusië. Doorlopend in het werk van Recetas Urbanas is co-constructie, een gezamenlijkheid van het bouwen, met als primaire doelstelling de wensen, ideeën, verlangens en kritieken van de onderbouw – de humus van de cultuurwereld – op de Municipality/Market te projecteren.
Overigens, Italiaanse sociaal-culturele centra ontstonden in de jaren ‘70 maar al te vaak in de illegaliteit, om vervolgens, wanneer ze genoeg legitimiteit verworven hadden, opgenomen en ondersteund te worden in de stad: ‘induced legality’, legaliteit van onderuit opbouwen.
Ook hier poneer ik een kritische noot: verduurzaming, of beter, de afwezigheid daarvan. Wanneer men streeft naar een permanente variabiliteit van wat er gedeeld wordt, met wie men deelt, en hoe men deelt, op welke wijze krijgt de commoner dan ooit, letterlijk, ‘voet aan de grond’?
Men kan zich perfect inbeelden hoe een lokale buurtvereniging, gebruik makend van de Bologna Regulatie of van de Burgerbegroting, zonder al te veel kopzorgen haar projecten voor langere tijd kan uitdragen. Daartegenover zagen we hoe de Occupy resurrecties geen lang leven beschoren waren, net omdat de meer radicaal georiënteerde commoner geen gedeeld, eenduidig en standvastig pakket van verzoeken en kritieken kon voorleggen. Ook La Carpa werd na onenigheid met de Municipality/Market door de politie ontruimd en ontmanteld.
Kortom, twee routes naar de commons: de resource benadering, en de radicale benadering. Om het voorgaande samen te vatten, wil ik het onderscheid nogmaals als volgt uitdrukken: het gebruiken van de commons versus het ronduit claimen van de commons.
Bij de eerste benadering zien we een partnerschap arrangement (‘de derde weg’) tussen de commoner en de Municipality/Market – consensus. Binnen de tweede benadering zien we een arrangement van frictie, onenigheid, herdenking – dissensus. Binnen de eerste benadering ontmoeten we de primordiale positie van de Municipality/Market: het is binnen haar krijtlijnen dat de commons mogen gedijen. Binnen de tweede benadering ontmoeten we de opstandige positie van de commoner: het is binnen zijn/haar visie dat de Municipality/Market wordt ondergraven. Nog een laatste: binnen de eerste benadering zien we ‘demands’, binnen de tweede benadering zien we ‘objectives’. ‘Demands’ hoopt men in te willigen bij de ene of de andere externe, dominante partij. Objectives, daarentegen, zijn het doel, niet het middel.
De bestaande machtsverhoudingen herdenken
Niettegenstaande de zojuist geïmpliceerde kritiek waarbij de meer radicale benadering minder duurzaam blijkt te zijn, wil ik mijn ongebreidelde sympathie uitspreken voor deze variant. Al te vaak zoekt de commoner zijn of haar heil in wat er direct, pragmatisch voorhanden is: de stad, haar beleid, ‘rechten’. Maar een nadere blik op bijvoorbeeld de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens toont ons een ander beeld.
Artikel 25 stelt: “everybody has the right to a standard of living adequate for the health and wellbeing of himself and his family, including food, clothing, housing and medical care”. Maar artikel 17 vertelt ons: “everybody has the right to own property alone as well as in association with others”, en “no one shall be arbitrarily deprived of his property”.
Wie hierop doordenkt, ontdekt een tegenstelling. Iedereen heeft recht op huisvesting, ergo, op de invulling van stedelijke ruimte. Maar het ‘recht op eigendom’ impliceert tegelijkertijd dat de ontwikkelaar, de planner, de politicus ons die ruimte direct weer kan ontnemen. Met nog andere woorden: iedereen, ook de kunstenaar, geniet het recht om het stedelijk gemeengoed te claimen, het Actiris gebouw als een case in point. Maar het recht op eigendom schenkt ons Axel Vervoordt en Fosbury & Sons. ‘The Dome’ doemt op, de kunstenaar terug op straat. Hoe geraken we uit dit dilemma?
Het antwoord is even naïef als ambitieus: de toekomst van de commons voltrekt zich aan de radicale zijde en zal toebehoren aan zij die voorbij de bestaande machtsstructuren durven te denken. De Bologna Regulatie in Italië, de Localism Act in de UK en de Burgerbegroting in België zijn stuk voor stuk signalen dat de Municipality/Market het belang van de commons heeft geroken. Dit geeft zonder meer mogelijkheden voor de kunstenaar en de commoner: financiering, rechtsbescherming, visibiliteit.
Desalniettemin voer ik een pleidooi voor een denken ex nihilo, ‘commoning from scratch’: Recetas Urbanas’ a-legality, de inventiviteit van Occupy, en de wonderbaarlijke tactieken van zovele Belgische kunstenaarscollectieven, permanent op zoek naar de volgende locatie, naar de volgende actie, naar de volgende scheur in het systeem, doen daarbij dienst (het Community Land Trust model is daarbij veelbelovend).
Ik ben recentelijk geïnspireerd door het werk van Amerikaans journalist Michael Pollan, meer bepaald door zijn laatste boek How to Change Your Mind: the New Science of Psychedelics (2018). Pollan legt op grandioze wijze bloot hoe, in Europa en in de US, het onderzoek naar de werking van psychedelica op onze hersenen zich heeft hervat. Men gaat na of en hoe psychedelica ingezet kunnen worden tegen depressie, verslaving en andere psychische defecten.
Londons onderzoeker Carhart-Harris ontdekte dat psychedelica het ‘Default Mode Network’ (DMN) van ons brein tijdelijk stilleggen, een netwerk dat hiërarchisch de werking van de andere hersendelen coördineert. Simultaan komen tijdens de psychedelische ervaring nieuwe verbindingen tot stand, waardoor men bijvoorbeeld muziek kan zien, of kleuren kan ruiken.
Als socioloog vraag ik me telkens af: wat is de maatschappelijke referent van zo’n vaststelling? Onze steden, steevast gecoördineerd door het Default Mode Network dat ik de Municipality/Market noem, verkeren tevens in een staat van depressie. Wijken worden steriel, kapitaal regeert, de kunstenaar wordt verdreven naar de periferie.
De ruimte voor cultuur zal slechts vindbaar zijn wanneer we nieuwe verbindingen leggen, wanneer we nieuwe, nog ongekende, kruisbestuivingen genereren tussen staat, stad, markt en kunstenaar.
Louis Volont
Ik kijk hiervoor naar de radicale commoner, naar makers en doeners die de bestaande machtsverhoudingen herdenken, eerder dan ze te reproduceren. Een pad voorwaarts is een annulatie van het identitaire juk waaronder de kunstenaar al te vaak werkt: een acceptatie van de kunstenaar als ‘voice’ in plaats van ‘noise’. Het is deze evenwichtsoefening tussen naïviteit en ambitie die ik de ruimtezoeker met dit pleidooi (voor het bijna onmogelijke) toewens.
Referenties
- Dardot, P., & Laval, C. (2019). Common: On Revolution in the 21st Century. Bloomsbury Academic.
- De Angelis, M. (2017). Omnia Sunt Communia: On the Commons and the Transformation to Postcapitalism. Zed Books Ltd.
- Ostrom, E. (1990). Governing the Commons: The Evolution of Institutions for Collective Action. Cambridge University Press.
- Stavrides, S. (2016). Common Space: The City as a Commons. Zed Books Ltd.
- Pollan, M. (2018). How to Change Your Mind: The New Science of Psychedelics. Penguin Books.
Over de auteur
Louis Volont is onderzoeker sociologie, verbonden aan de UA, lid van CCQO (Culture Commons Quest Office) en ARIA (Antwerp Research Institute for the Arts).