Kunst, instelling en kunstenaar/verslag gesprekstafel A Fair New World

Het vernieuwde Kunstendecreet stelt Kerninstellingen in het vooruitzicht met een voorbeeldfunctie ten aanzien van de ondersteuning van kunstenaars en hun omkadering. Hoe kan dat eruit zien? Hoe staat de Kerninstelling van de toekomst het best ten dienste van makers, in complementariteit – en solidariteit – met kleinere organisaties die vaak meer specialisatie en netwerk in huis hebben, en dichter bij de kunstenaar staan? Hoe kunnen beide elkaar versterken, opdat de maker er beter van wordt?

De rol en mogelijk onderscheidende kenmerken van instellingen

Weinigen in de sector zijn gewonnen voor het nieuwe statuut van Kerninstellingen. Aan de tafel wordt gevraagd na te denken over wat een Kerninstelling zou kunnen betekenen voor kunstenaars en voor het kunstenveld, en hoe zo’n organisatie zich dus zou kunnen onderscheiden van andere organisaties in het Brede Veld qua meerwaarde voor kunstenaar en sector.

Al snel draait het gesprek niet rond Kerninstellingen ‘as such’ maar rond instellingen in de zin van (middel)grote, stabiele en eerder geïnstitutionaliseerde plekken.

Dit zijn de pistes die werden genoemd.

(1)

Het delen van middelen, en bij uitstek infrastructuur. Zet je publiek gesubsidieerde gebouw in voor de omringende samenleving en organisaties. Zorg dat het nooit leeg staat. Zet het in voor meer dan kunst, maar ter ondersteuning van sociale en culturele organisaties en bewegingen. In ruil voor het privilege van een duurzamer statuut dan andere organisaties zou je gebouw gedurende een verplicht percentage tijd ter beschikking moeten staan van het omringende publiek en van verenigingen.

Voorbeeld: CCA Glasgow heeft theater- en filmzalen en stelt die ter beschikking aan groepen uit de stad tegen (enkel) de kost voor aanwezige technici. Voor niet-professionele verenigingen die die kost niet kunnen betalen worden andere regelingen getroffen.  

(2)

Laagdrempeligheid. Zorg dat er altijd iets in je huis gebeurt (ervan uitgaande dat instellingen meestal gebouwen zijn, wat niet steeds zo is), dat het publiek er op een eenvoudige en ongedwongen manier aanwezig kan zijn. Dat het “een huis” van en voor zoveel mogelijk mensen is (ook zonder dat ze consumeren of participeren) dat niet intimideert maar verwelkomt.

Voorzie in ruime participatieve publiekswerking. Maak indien mogelijk ook ruimte voor diensten: muziek- of danslessen? Een kindvriendelijke omgeving?

(3)

Faciliteer kunstenaars met hun projecten, op een manier die verder gaat dan het verschaffen van werkruimte. Positioneer je complementair aan gespecialiseerde, kleinere structuren ter ondersteuning van kunstenaars, maak een werkbudget voor hen beschikbaar, zorg voor toegewijde technische omkadering (vaak kunnen kleinere organisaties dat niet bieden) en bouw langlopende, genereuze trajecten uit met kunstenaars. Maak van hun aanwezigheid geen bijkomstigheid naast je kernactiviteiten, maar een prioritaire pijler.

Daarbij hoef je als grote speler niet te verzaken aan je artistieke profilering, je hoeft geen “neutrale, faciliterende plek in de stad” te worden (en dat is geen waardeoordeel over plekken die dat wel zijn). Faciliterend werken en een artistiek programma neerzetten staan elkaar niet in de weg, mits intelligent aangepakt verrijken ze elkaar.  

NB: administratie, boekhouding, juridische ondersteuning: dit soort diensten ligt momenteel vaak bij organisaties die inzetten op de (decretale) functie ontwikkeling. Je kan je inbeelden dat structurele organisaties ook zulke diensten voorzien. Echter: ook hiervoor zal substantieel budget nodig zijn en de vraag is maar of de specialisatie even groot zal zijn als in het geval van kleine, wendbare dedicated structuren.

(4)

Schakel je in in je lokale context. Teruggrijpend naar de lezing van Hanka Otte tijdens het publiek gesprek over de kunstinstellingen op 9 september 2019 (organisatie Kunstenpunt en Het TheaterFestival): “een stedelijke cultuurinstelling moet werken met kunstenaars die zich willen engageren voor de stad, die de tijd willen nemen om haar bevolking te leren kennen. Stadstheaters (en andere culturele organisaties in een stad) dienen de vinger aan de pols van de stad te houden. Zich af te vragen wat er leeft, welke culturen er zijn en wat deze behelzen. Dit betekent niet dat je plat op de buik moet gaan en gewoon moet inspelen op de vraag van een potentieel publiek, volgens het klassieke marktmodel van vraag en aanbod. Dit betekent wel dat je de lokale cultuur moet kennen om er dan vervolgens een slag aan te geven.”

(5)

Deel je middelen. Een instelling zou een percentage van het budget opzij kunnen houden om anderen te ondersteunen bij het realiseren van projecten of initiatieven die de lokale culturele, artistieke of maatschappelijke context helpen verstevigen. Daarbij moet ze er wel op toezien geen extra subsidieorgaan te worden, maar kan ze experimenteren met nieuwe selectiemethodes. Burgerplatforms?

(6)

Bevraag je eigen opvatting over (artistieke) kwaliteit. Wie bepaalt wat de moeite waard is: de artistieke leiding van een instelling in een grootstad?

(7)

Wees wendbaar. Zorg dat je kort op de bal kunst inspelen op ontwikkelingen en urgenties in de omgeving en in het kunstenveld. Laat een meerjarenplan voor een vijf- of zelfs tienjarige dat niet in de weg staan.

(8)

Handel fair, niet enkel technisch/administratief/juridisch maar ook in geest en prioriteiten. Er zijn instellingen die tijdens de coronacrisis maanden aan een stuk hun vaste muzikanten niet hebben uitbetaald (tijdelijke werkloosheid) en zo middelen hebben opgespaard. Er waren ongetwijfeld meer faire aanpakken te bedenken?

Wat houdt ons tegen om te evolueren richting een Fair New World?

(1)

Hardnekkige opvattingen die niet kloppen, en heel moeilijk te ontkrachten zijn wegens diep geworteld in de psyche van de samenleving:

·  De luie gesubsidieerde kunstenaar, een stereotype dat stamt uit naoorlogse jaren

·  Trickle down principe: de middelen die je beschikbaar maakt aan grote spelers vinden hun weg ‘naar beneden’ naar waar de precariteit en de artistieke dynamiek zich bevinden

·  Er is geen geld

·  Groter huis = veiliger voor de kunstenaar

o   Vaak kennen grote huizen ook een grote turnover van kunstenaars

o   Er is minder specialisatie wat betreft ondersteuning van kunstenaars

o   Corona heeft even zware gevolgen voor grote als voor kleine spelers

(2)

Binnenkomende politieke teams die elke beleidstermijn ‘het warm water uitvinden’ en het belang en de goede werking van het kunstenveld in vraag lijken te stellen. “Het belang van de haven van Antwerpen wordt toch ook niet in vraag gesteld?”

(3)

De mentaliteit dat de kunstenaar het sluitstuk, het niet-gealloceerde budget op je begroting is. Maak Juist is Juist verplicht. Wel is er bezorgdheid dat indien dit wordt afgedwongen – bijvoorbeeld indien fair practices een hard subsidiecriterium worden – dat ook een indirecte bezuinigingstool wordt.

Welke ontluikende kiemen moeten gecultiveerd?

(1)

Zie hoger: maak Juist is Juist verplicht. “Sorry, geen budget” kan niet meer. Maar er is een caveat:

·  In Nederland is de fair practice code verplicht zonder dat er middelen beschikbaar voor werden gemaakt, wat heeft geleid tot een krimpend platform voor kunstenaars. Mensen zijn ook erg bezorgd over het effect op werkgelegenheid.

·  Het gevolg is dat organisaties moeten kiezen: minder mensen engageren, of extra geld uit de privé sector halen. In NL moet je bij instellingen sinds een vijftal jaar vaak eerst langs een muur met logo’s voor je binnenkomt.

(2)

Bij nieuwe types organisatie of bewegingen staat het artistiek product als realisatie en als eindresultaat of oplevering, minder centraal dan vroeger. Vaak wordt het proces een stuk belangrijker en/of zichtbaarder. Naar verwachting wordt dat met corona nog duidelijker.

(3)

De sector heeft tijdens de lockdown met één stem gesproken, dat zou structureler en systematischer moeten gebeuren. (Dit kan worden bekeken naast het verslag van de tafel die sprak over “meerstemmigheid/eenstemmigheid”. Hoe inclusief is de eenstemmige stem? Waar het moeilijk is om op “meerstemmige” wijze een kordate boodschap uit te dragen, kan dat wel op “collectieve” wijze. Hoe werkt dat?)

(4)

“Kwaliteit” als criterium voor artistieke keuzes wordt bevraagd. Andere zaken worden ontwikkeld vanuit andere prioriteiten, zoals participatie, meerstemmigheid, inclusiviteit, collectiviteit.

Tijdens de zomer organiseerde Kunsthal Gent een expo als antwoord op de coronacrisis. Lokale kunstenaars konden er hun werk tonen en verkopen. Een derde van het werk is verkocht en de opbrengst is integraal naar de kunstenaars gegaan. Het hele Gentse kunstenveld mocht deelnemen.

(5)

Er ontstaan ideeën voor een omkering van het paradigma (“kunstenaar centraal” in woord en daad). Gorges Ocloo deed het voorstel om het statuut van kerninstellingen (financiële zekerheid over een periode van tien jaar) niet aan structuren maar aan kunstenaars te geven. Dominique Willaert had in het debat Sense & Sensibilities het idee om in elke stad of provincie een aantal kunstenaars een basisloon te geven gedurende twee jaar, en te kijken wat daaruit voortkwam. Hij speculeerde dat deze kunstenaars veel maatschappelijke meerwaarde zouden creëren.

Overigens is het voorstel niet dat programmatoren en mensen werkzaam in overhead dan maar geprecariseerd moeten worden.

(6)

Vaak wordt gesproken over grote versus kleine structuren, maar misschien is de kwestie er geen van schaal maar van radicaliteit. Die radicaliteit (radicaal inclusief) kan opgevolgd en geëvalueerd worden door de lokale gemeenschap én het veld.

(7)

Dit gesprek moet opnieuw en meer uitgebreid worden gevoerd met vooral (of alleen maar) kunstenaars aan tafel.

On a side note.

Het idee van “Kerninstellingen” doet denken aan autoriteit, aan vaderschap, aan toestemming moeten vragen. Je associeert ze niet met “ook van mij”, niet met “ik ben hier thuis”, niet met “’mijn’ plek”. Hoe kunnen we die modellen uitdagen?

Grote instellingen hebben onvermijdelijk de logica van een grote structuur, en de wetmatigheden en de regels, al is het maar omdat het management ervan een zwaardere opgave is. Dan is de uitdaging vooral het aftasten van de vrijheid binnen de ‘institutionele’ begrenzingen, dus binnen de logica van een grote structuur werken met een flexibele, grenzen ‘pushende’ logica.

Het is raar om dit soort zaken te verwachten van instellingen maar niet de rest van het kunstenveld te bekijken. Is de verwachting dat elke structuur participatief en faciliterend gaat werken? Neen. Soms klopt het om je scherp artistiek te profileren omdat je werkzaam bent in een unieke en waardevolle niche. Het uitdagen van het concept van kwaliteit/genialiteit/artistieke uniciteit is een kwestie van landschapszorg: het (her)zetten van evenwichten.