Brussel. Op zoek naar territoria van nieuwstedelijke creatie – deel 3

De gemeenschapscentra en centres culturels

Elke periferie heeft een centrum. Cultureel gesproken, gezien vanuit de gevestigde orde, zouden dat de gemeenschapscentra en centres culturels moeten zijnDie liggen verspreid over de hele stad: 22 Vlaamstalige en twaalf Franstalige plus dertien Maisons de Quartier en minstens twee Huizen van Culturen. Ik bezoek er negen. Niet in het hoogseizoen: het zijn ambtelijke organisaties, het is juni, de schoolvakanties beginnen, de programmering loopt ten einde. Maar toch. Telkens sta ik verstomd van de ruimtes achter de voordeuren: entreehallen, binnenplaatsen, dansstudio’s, concertzalen, expositieruimtes, klaslokalen. Twee dingen zijn vrijwel standaard aanwezig: positieve graffiti-in-opdracht tegen de stenen muren van de binnenplaats en dichtgeklapte piano’s ergens in de gang of het trappenhuis. De mooiste staat in de bar van CC Jacques Franck in Sint-Gillis. Op de verstofte piano ligt een A4’tje: Ne pas toucher svp.

Het merendeel van de centra ligt er even uitnodigend als afwijzend bij. Ik kan de toneelgroepen, bandjes en hiphopcrews niet tellen die een moord zouden doen om in deze lokalen – vaak uitgerust met volledige licht- en geluidsinstallaties – te mogen repeteren en showen. Ik ken complete theaters in Amsterdam die het met de helft van de ruimte moeten doen. Maar in de Curo-HallHuis van de Sociale Samenhang van Anderlecht, lijkt het alsof we een vergeten kerk binnenlopen, inclusief half-vergane fresco’s van lokale helden aan de hoge muren; pas in het laatste lokaal treffen we een levend wezen aan. Met Yassin Mrabtifi sluipen we door de monumentale, uitgestorven ruimtes van het Huis van Culturen en Sociale Samenhang van Sint-Jans-Molenbeek zonder door iemand aangesproken te worden. In CC Jacques Franck kom ik na de opwekkende expo van opspringende wijkbewoners in de entreehal een allervriendelijkste conciërge tegen die me vertelt dat alle andere zalen gesloten zijn. Einat Tuchman moet hemel en aarde bewegen om de hoge poort van het Maison de quartier Libérateurs, midden op de Maasstraat, te mogen openen tijdens haar straatfeest dat er voor de deur plaatsvindt.

Het kan gelukkig ook anders.

Op de binnenplaats van GC de Kriekelaar gaat het over superhelden. De beatboxers, dansers, filmmakers en rappers van Transfo Collect verzamelen hier elke tweede zondagmiddag, onder de hoge bomen of in een repetitieruimte in dit ommuurde paradijs van Schaarbeek. Komend seizoen zijn ze van plan te transformeren tot ‘Superheroes in Real Life’. Ze willen de straat op, in kostuum, als redders van de realiteit.

De vorige keer lazen ze met begeleiders Geert Opsomer en Aurélie di Marino het boek van filosoof Franco Berardi, ‘Heroes: Mass Murder and Suicide‘. Ze hadden het over James Holmes, de jongen die zichzelf The Joker noemde, compleet met oranje haar en een maniakale grijns, toen hij vijf jaar geleden twaalf mensen doodschoot in een bioscoop in Aurora, Colorado, tijdens de nachtelijke vertoning van ‘The Dark Knight Rising’. Net als veel highschool-killers en zelfmoordterroristen zag hij zichzelf als redder van een verziekte samenleving.

Kan het andersom? Kan een superheld vraagtekens afvuren in plaats van kogels, kan hij u vragen waar de pijn zit, kan hij laten zien dat zijn kostuum niets anders maskeert dan zijn eigen kwetsbaarheid? Dat gaan de performers van Transfo Collect na de zomer onderzoeken. Theater dat de straat opgaat om de twijfels van de stad aan het licht te brengen. Aurélie ziet het voor zich. Dat Batman, The Hulk en Wonder Woman zich op de Brabantstraat en het Liedtsplein aan wildvreemden voorstellen: “Goedemorgen. Wij zijn superhelden. Wat kunnen wij voor u doen?”

Ik kijk de tafel rond. Op rode plastic stoelen zitten Abdullay, Giovanni, Bilal en de anderen in diepe concentratie onderuitgezakt in de middagzon. Zijn dit de aangespoelde Brusselaars waar Van Istendael het over had? Brussel verwacht geen perfectie. Niet van haar wijze schrijvers. En niet van haar kwetsbare superhelden.

TransfoCollect repeteert in GC De Kriekelaar (c) Sofie Joye

Bij Zinnema, ons aangeraden door Yassin Mrabtifi die hier de ruimte kreeg, worden we ontvangen door directeur Nathalie De Boelpaep en artistiek coördinator Jan Wallyn, die hier zelf als choreograaf binnenkwam. Zinnema, momenteel in een grote verbouwing om entree, foyer en grote zaal lichter en toegankelijker te maken, heet officieel het Vlaams Huis voor Amateurkunsten te Brussel maar noemt zichzelf het Open Talentenhuis in Brussel. En ook in samenwerkingen met de Rand van het Gewest zijn ze actief. Anderlecht is hun buurt, waarvoor ze de deuren wijd open zetten, maar Brussel is hun stad. Ze werken samen met gevestigde en minder gevestigde initiatieven op het gebied van theater, dans, cinema en muziek. “Het gebouw is eigendom van de Vlaamse overheid,” zegt De Boelpaep, “we betalen geen huur en kunnen dus al onze ruimtes beschikbaar stellen aan mensen die met ideeën komen. We hebben een omzet van € 1,3 miljoen, er werken 24 mensen, meest Nederlandstalig, maar we proberen zoveel mogelijk tweetalig te werken.” De meeste dansers, theatermakers, choreografen, filmmakers en muzikanten hier zijn amateur, “maar dat is een schuifknop: het jonge talent dat hier werkt kan zich ook doorontwikkelen naar opleidingen en het professionele circuit. Wij bieden ze tools: professionele coaches, ondersteuning in productie en communicatie, hulp bij subsidieaanvragen.” Wallyn: “Vijf keer per jaar is iemand hier in residentie, zoals ik zelf ook binnenkwam: dan krijg je oefenruimte, coaching, hulp bij het scouten van je cast, extra aandacht in de communicatie.”

Ik heb er geen voorstelling gezien, maar je voelt hier de energie. Scholieren en bejaarden, wit en zwart, Vlaams en Franstalig – Zinnema is in alles een product van overheidsbeleid, met alle bijbehorende doelstellingen, maar tegelijk merk je hier het verschil: als er echte mensen aan het werk zijn en geen cliëntelisten, dan is er meteen zoveel mogelijk in die ruimtes waar Brussel er zoveel van telt. Ik heb er door de gangen en opnamestudio’s en trappenhuizen gedwaald en nergens trof ik een verstofte piano.

Citylab geeft een rondleiding in Pianofabriek (c) Sofie Joye

Als er echte mensen aan het werk zijn en geen cliëntelisten, dan is er meteen zoveel mogelijk in die ruimtes waar Brussel er zoveel van telt.

“Omdat niemand ons ziet zijn wij vrij om alles te zeggen.” Dat is het motto van Citylab. We ontmoeten Angela Tillieu Olodo, Samira Hmouda en Hari Sacré: jong, wijs, ambitieus en idealist. Tijdens mijn wandeling heb ik de paradoxen van de nieuwstedelijke creatie niet eerder zo expliciet aan het werk gezien. Hun verhaal barst ervan: aan alle kanten voel je dat het oude systeem, dat afbrokkelende Romeinse rijk, hier op het punt staat vervangen te worden door iets nieuws. Vervangen móét worden. Maar nog niet vervangen is.

“Omdat niemand ons ziet” is een ironisch statement voor een club die uitblinkt in het produceren van korte films gemaakt door Brusselse jongeren: de meest zichtbare en deelbare kunstvorm. Daarmee zegt Citylab eigenlijk: als niemand ons ziet, dan is dat omdat niemand ons wíl zien. Ons: een alsmaar groeiend aantal jonge, vaak autodidacte, in de stijl van de straat werkende beeldverhalenvertellers, die niet terugschrikken maar juist afduiken op stedelijk hartzeer als politiegeweld, racisme en islamofobie. “Vrij om alles te zeggen” is al even ironisch: ja, de films zijn onbeschaamd openhartig, maar het verhaal van Angela, Samira en Hari staat bol van de beleidsfrictie, institutionele onhandigheid en de strijd tegen stigma’s.

“We voegen iets toe aan de formele orde,” zegt Angela over hun samenwerking met de gouden vierhoek van de Brusselse kunsten, “maar die orde is tegelijk bang dat we de artistieke kwaliteit van hun programmering omlaag halen.” Het is dezelfde valse tegenstelling waar Luc Mishalle op wees: diversiteit versus artistieke kwaliteit.

De derde editie van hun filmfestival ‘System_D’ vond vorig jaar plaats in de KVS, dat ze carte blanche gaf. “Een echt podium, de rode loper, een mooie zaal, badges, prijzen, erkenning en dat allemaal voor het eerst.” Maar ook: doorlopende communicatiestoornis. Angela, die afkomstig is van de afdeling publiekswerking van de KVS, grinnikt. Ze weet hoe moeilijk het is voor de formele sector om de informele te betrekken. “We moesten alle informatie maanden van tevoren aanleveren. Maar ons publiek koopt geen kaartjes vooraf. Hun publiciteitsteksten pasten niet bij ons. En onze promotiebeelden pasten niet in hun huisstijl.e Gerardo Salinas schreef het al: “Het is nu eenmaal onmogelijk voor een olifant om een mier te aaien.”

Op dit moment levert Citylab twee jonge makers aan ‘MAPping Brussels’, ook weer in de KVS, maar nu met Salinas. Er is over en weer geleerd. Als de twee niet te ondergeschikt raken aan de gevorderde makers, als het ze veroorloofd wordt misstappen te maken, dan kan dit een waardevolle ontmoeting worden.

Maar ook in eigen huis is het eieren lopen. Citylab is onderdeel van de Pianofabriek, een gemeenschapscentrum in Sint-Gillis. Ook hier weer: zaal na zaal, repetitieruimtes en opnamestudio’s. Stromae nam er zijn eerste muziek op, Yassin Mrabtifi en Pitcho Womba Konga maakten er vroeg werk. Dit is echt meer een fabriek dan een vergeten kerk. De agenda is bomvol, het is vechten om de ruimtes. Alle medewerkers delen een ruim kantoor, maar formeel blijft de scheiding strikt. Pianofabriek Kunstenwerkplaats werkt met kunstenaars die een opleiding hebben doorlopen, Citylab juist niet. Andere subsidiestromen dus. Op de website van de Pianofabriek staat dat Citylab werkt met “jongeren die een sociaal-artistiek antwoord willen geven aan politieke problemen.” Met andere woorden: hier hoeft geen kunstsubsidie naartoe, deze jongeren mogen wel films en voorstellingen maken maar worden geen huisgezelschap, hier hoeven kunstopleidingen niet te scouten. Citylab valt in de categorie buurtwerk: ongeacht de kwaliteit van de films, ongeacht het feit dat veel van de jongeren zichtbaar internationale invloeden verwerken en zelf binding hebben met de vertreklanden van hun families. Samira vertrekt in juli met ‘System_D’ naar een festival in Dakar, Senegal. Na de zomer gaat het trio verder met het openbreken van het oude systeem.

Buurtwerk, sociaal-artistiek, participatie: het zijn beleidscategorieën waardoor veel van de nieuwstedelijke kunst die ik tegenkom wordt klein gehouden. De kunstenaars zelf zijn die hokjes al ontgroeid. Het is nu aan de beleidsmakers, maar ook aan de gemeenschapscentra en centres culturels om te kiezen: blijven ze passieve aanbieders van vrijetijdsbesteding of nemen ze hun verantwoordelijkheid als brandpunten van nieuwe kunst serieus?

Precies een jaar geleden werd op de markt van het Abattoir, tussen de hoog opgestapelde tomaten, schoenen, watermeloenen en mobiele telefoons, de eerste kolonie van de République très très démocratique du Gondwana uitgeroepen. Staande tussen de marktkramen stond ambassadeur Rock Bodo Bokabela de tv-camera’s te woord: “In Gondwana is het goed leven. Want in Gondwana is iedereen vrolijk. Problemen worden probleemloos opgelost.” En dat alles dankzij president Mamane, die door het volk wordt aanbeden als de werkelijke uitvinder van de democratie – wat de Grieken ook mogen beweren. Zijn land is uitgeroepen tot het land waar de zon het vaakste schijnt: 412 dagen per jaar. Onlangs werd bekend dat 200% van de Gondwanezen gaan stemmen voor de herverkiezing van hun president. Dat zal per referendum gebeuren. Vandaag legde hij in zijn dagelijkse blog uit hoe zoiets werkt. “Het volk kan geen nee zeggen. Dat is het referendum. Als je ja stemt, is het ja. Als je nee stemt, is het nog steeds ja.”

In het dagelijks leven is ambassadeur Rock acteur in Congo. President Mamane is comédien in Frankrijk. Gondwana op het Abattoir was een theatrale samenwerking tussen studenten van het RITCS, jonge theatermakers van de Koekelbergse Alliantie van Knutselaars (K.A.K.) en Congolese acteurs. Een klassieke voorstelling was het niet. Bezoekers kregen Gondwanese paspoorten en munten. Vanaf hun komst waren ze burger van een heel erg democratische republiek. De hoofdrolspelers waren ze allemaal en er was geen regisseur te bekennen.

Koekelbergse Alliantie van Knutselaars, La Soirée Télé Partagée (c) Sofie Joye

“We wilden een heterotopie binnen de heterotopie bouwen,” zegt Aurélie di Marino nu, “een stad binnen de stad.” We zitten in café Tabs aan de markt. Het spandoek boven de deur prijst Roemeense specialiteiten aan. Aurélie troffen we al aan als begeleider van Transfo Collect. Ze studeerde literatuur aan de KUL en de Sorbonne en theaterregie aan het RITCS. Momenteel maakt ze met zestien anderen deel uit van K.A.K., dat hier vlakbij een leegstaand pand heeft betrokken. Op de markt is ze in haar element. Haar norsige toon camoufleert nauwelijks de passie voor theater als oerdemocratie. In plat Vlaams citeert ze net zo makkelijk Gramsci als Deleuze en Guattari.

“We repeteerden op het terrein, tussen de marktgangers. Zangeres Starlet oefende Congelese liederen met ons, in het Lingala. Mensen stonden open voor de verbeelding, het spel – dat opent de codes en wetten van zo’n plek. Het paspoort legitimeerde het oversteken van de grens tussen onbekenden. Het werd, om met Beuys te spreken, een sociale plastiek. We lieten zien hoe je de heersende logica kan doorbreken. Dat kan altijd, als je maar een alternatieve logica ontwikkelt.” En dat werd de République très très démocratique du Gondwana.

In hun pand aan de Liverpoolstraat presenteert K.A.K. volgende week La Soirée Télé Partagée: uiteenlopend talent uit de buurt toont zijn kunsten in de grote etalageramen. Op het programma: Dada Speech, amateurrap van Mich, chansons van het kinderkoor, de keuken van Farbod. “Horizontaliteit is niet alleen ideologie,” zegt Aurélie. “Het is een levensstijl, een praktijk. Zo is het ontstaan en zo blijft het. Onze docenten aan het RITCS vroegen: gaan jullie elkaar echt verder helpen of nivelleert iedereen naar beneden? Wat blijkt: geen van beide. Er ontstaat iets anders, een collectief onderbewuste. We verdelen al het werk, maar zodra je iets te stevig in handen hebt moet je het weer loslaten. K.A.K. is een eerlijke fabriek: een structuur die nooit zo statisch mag worden dat hij het verlangen wegdrukt, want dan is alles verloren.” Een structuur waarin je ja mag zeggen maar ook nee, een staat zonder grenzen, een democratie als een marktplein.

De heterotopisten

Toen Luc Mishalle fulmineerde over de culturele elite die verandering tegenhoudt, zei Sofie: “Dat leidt ook tot parallelle circuits, die hun eigen weg zoeken en de uitnodiging van de instituten afslaan.”

Die parallelle circuits met de koppige, soms losjes en soms collectief georganiseerde heterotopisten kom ik op mijn wandeling steeds vaker tegen. De eerlijke fabriek van K.A.K. in de Liverpoolstraat, Trafo Collect in het paradijs van Schaarbeek, de beeldverhalenvertellers van Citylab, de dwarsdoorsnede van Allee du Kaai, Kito Sino en zijn gasten, de poppers en lockers voor de hoge ruiten van het Noordstation, de Dark Matter Games van Workspacebrussels, de vloertoeteraars van Ago! Benin Brass, de pragmatische precaristen van het WTC, maar ook: de mensen van Cinemaximiliaan die films over migratie en de wijde wereld vertonen voor nieuwkomers in Brussel; het nomadische schip La Tenace van Gerda Goris alias Madame Belga en haar dochters Saar en Rose, die podium bieden aan muzikale collectieven die experimenteren met nieuwe manieren om economisch en cultureel te overleven; Cultureghem op de betonnen stadsakker van het Abattoir; LeSpace van Rachida Aziz en co, de proeftuin voor het cultuurhuis van morgen.

Die parallelle circuits met de koppige, soms losjes en soms collectief georganiseerde heterotopisten kom ik op mijn wandeling steeds vaker tegen.

Vlak voor mijn vertrek ga ik nog eens langs bij Brass’art, het café citoyen van theatermakers Mohammed Ouache en Sanae Jamaï, die een paar avonden eerder rustig een iftar uitstalden op de houten tafels aan het Gemeenteplein terwijl ze binnen de genadeloze Afrikaans-Amerikaanse documentaire ’13th’ draaiden van Ava DuVernay. Dit keer loop ik hun kleine tentoonstellingsruimte binnen, een deur verderop. De expositie ‘Children’s Tales?’ wordt net bezocht door een groep zwaar gehandicapte buurtbewoners, sommigen in rolstoel. Ze staren gebiologeerd naar de zeven inventief in de ruimte geplaatste videoprojecties. Curator Zsolt Kozma is een grensganger met een forse staat van dienst: de kleine Hongaar werkte in Europa, Azië en de Verenigde Staten, maar vertelt over deze tentoonstelling alsof het zijn eerste is. De kunstenaars die hij hier toont komen van India tot Canada. Hij heeft hun werk de volgorde gegeven van een levensverhaal: van het moment dat we de wereld om ons heen leren zien totdat we zover zijn de hoofdrol te spelen in onze eigen speelfilm.

De tentoonstelling is tegelijk heel toegankelijk en heel subtiel. Hier is niemand op zijn knieën gaan zitten om videokunst uit te leggen aan de bewoners van Molenbeek. Kozma eist evenveel van zichzelf als van zijn bezoekers. En daar worden ze allebei wijzer van. Opeens begrijp ik wat al die heterotopisten verbindt. Het oog van de kunstenaar. De kunstenaar als regisseur. De regisseur van de werkelijkheid. De werkelijkheid die op elke straathoek momenten van schoonheid, ontroering en radicaliteit presenteert. Voor wie het zien wil. Voor wie bereid is zijn ik, zijn perspectief en zijn criteria open te breken. En te zien dat artistieke kwaliteit meer is dan artistieke kwaliteit.

Ik moet denken aan de opgave die Aurélie di Marino voorlegde aan de aangespoelde Brusselaars van Transfo Collect. Op die warme middag onder de bomen vond ze het moeilijk om goed te formuleren wat ze nog miste aan hun plannen voor de ‘Superheroes in Real Life’. “Er ontbreekt nog iets,” fronste ze. “Theater is inhoud. Inhoud is wat we geleefd hebben. En dat is meer dan biografische data.” Ze keek de groep rond. Op de gezichten waren zowat alle culturen en mengculturen van de stad te lezen. “We injecteren onze echte levens in het theater. Dat kunnen we al. Maar nu moeten we dat theater ook weer injecteren in real life, in het echte leven. In de publieke ruimte van de stad. Om de gewoontes van de passanten te doorbreken.” De aanstaande superhelden zwegen. Ze keken peinzend omlaag naar de plastic tafel of omhoog naar de blauwe hemel. Geert Opsomer knikte. “Ja, want daar veranderen we zelf ook weer van.”

Voor wie het zien wil.

Een maand is te kort om een zachte cartografie te maken van de territoria van nieuwstedelijke creatie. Maar lang genoeg om door Brussel te wandelen en te zien dat er iets aan het veranderen is.  Er is een rijk aan het afbrokkelen. Er zijn dorpjes aan het ontstaan. Je mag ze ook heterotopieën noemen. Of rizomen. Met kunstenaars die zich blootstellen aan de stad. Met de bestaande productievoorwaarden nemen ze geen genoegen. Die te veranderen is inherent aan het artistieke werk dat ze doen. Daarmee verandert de stad, maar ook het werk zelf. En niet in de laatste plaats: zij zelf, de kunstenaars. Ze staan hun autoriteit af. Ze opereren in zekere zin zelfloos. Maar blijven onmisbaar. Omdat zij het zijn die de straten en pleinen en parken van de stad in een handomdraai, gewoon door te zeggen dat het kan, veranderen in een boulevard van mogelijkheden.

Megafonix, Recyclart Holidays (c) Sofie Joye

En op de laatste avond van mijn maand in Brussel staat Luc Mishalle op een houten verhoging, als dirigent van MegafoniX, voor de deur van Recyclart, onder het spoor van treinstation Kapellekerk.

Honderdvijftig muzikanten en zangers, van kinderen tot bejaarden, met alle kleuren van de stad. Het plein staat stampvol mensen in de meest royale feeststemming. De compositie van een uur beweegt van Latijns-Amerikaanse wiegeliedjes tot strijdkreten van de Balkan tot ritmes van de raï met een scratchende dj. Een metershoog feestskelet, compleet met bloemenkroon, beweegt zich door de menigte, maar Monsieur Luc laat zich niet afleiden en koerst het orkest onversaagd naar de finale. Het plein staat in vuur en vlam, de trots slaat van de orkestleden af, het publiek houdt niet meer op met applaudisseren, Mishalle neemt elke valse noot waar en pardonneert hem meteen weer met die niet van zijn gezicht te wissen glimlach, zijn witte krullen deinen nog net boven de massa uit.

Het is mooi geweest, Brussel. Ik heb de slagbomen gezien en de smokkelaars. Ik heb een stad gezien die groter is dan zichzelf en kleiner dan nodig. Pleinen met wijze mannen in een rolstoel en dansers die de choreografie van de straten volgen. Grensgebieden die je niet ziet maar wel voelt. Kerken en kaaien. Mislukte aanslagen en triomfantelijke concerten. Academisch gevormde inbrekers en helderzienden van de straat. Ik kan niet wachten om te zien wat er allemaal is veranderd, de volgende keer dat ik hier op bezoek ben.

Je leest: Brussel. Op zoek naar territoria van nieuwstedelijke creatie – deel 3