A Fair New Idea?!
We lanceerden vier open oproepen voor projectvoorstellen die bijdragen aan een sterk, eerlijk en duurzaam kunstveld. Bekijk de resultaten en ontwikkelingen.
Een beperking heeft een fundamentele invloed op het leven van degene die ermee geconfronteerd wordt, ook in het kunstenveld en het kunstonderwijs. Kunstenaar en auteur Josefien Cornette werpt via persoonlijke getuigenissen een blik op validisme – ook wel ableism genoemd – in het kunstonderwijs.
Mensen met een beperking worden nog te vaak ‘besproken’ in plaats van ‘gesproken’, terwijl hun stem en beleving net belangrijke inzichten kunnen opleveren. In dit artikel laat Cornette kunststudenten met een beperking aan het woord, zodat ze zelf de problemen en de discriminatie die ze ervaren kunnen blootleggen. Zo wordt het validisme waarmee kunststudenten te maken krijgen ontrafeld via hun persoonlijke verhalen.
Alle getuigenissen uit deze tekst worden anoniem verteld om de geïnterviewde personen te beschermen.
We geven onze identiteit vorm door ons te spiegelen aan anderen en door een bepaald discours te gebruiken. Disability – het hebben van een beperking – is net zoals gender, ‘ras’, seksuele oriëntatie een categorie die onze identiteit mee bepaalt…
De plek waar ons lijf zich bevindt op het spectrum tussen “normaal” en “abnormaal” bepaalt heel sterk onze mogelijkheden. We hebben een ideaalbeeld van wat ons lijf en onze geest moeten kunnen, en dat functioneren wordt heel binair gecategoriseerd: able en dis-able, beperkt of niet beperkt. Daarbij kan het niet anders dan dat één van de twee opties als ‘negatief’ wordt gezien, en zo komt de focus vooral te liggen op datgene wat niet kan.
Maar in de realiteit voldoet geen enkel lichaam aan de perfectie of de norm. En ook het idee dat identiteit een vaststaand gegeven is, is een misvatting. Lichamen veranderen van dag tot dag en ondergaan bepaalde metamorfoses of behandelingen.
Ook een artistieke praktijk is veeleer een onderhandeling en gesprek met het eigen lichaam en geest dan een vastgeroest gegeven. Maar in het kunstonderwijs worden vaak enkel vragen gesteld over de staat van het lichaam en over productiviteit wanneer het ‘personen met een beperking’ betreft, terwijl dat debat eigenlijk breder gevoerd moeten worden. Het gaat tenslotte eender welke kunststudent en kunstschool aan.
Hoewel het kunstonderwijs vaak pronkt met universele en inclusieve waarden, is het eigenlijk heel elitair en exclusief in beleid en organisatie. Discriminatie tegen mensen met een beperking wordt er dan wel verafschuwd, in de opleidingen zelf ligt de nadruk toch vooral op mogelijkheden, productie en competitie.
Zo maakt het kunstonderwijs zich inherent schuldig aan het in stand houden van onderdrukkende machtsdynamieken waar kunststudenten met een beperking onder te lijden hebben.
Zowat elke student met een beperking kreeg in de loop van de opleiding wel eens te horen: “als je niet kan deelnemen zoals de anderen, had je je maar niet moeten inschrijven.” De schijnbaar ‘democratische ruimte’ van het atelier of het klaslokaal blijkt dus voor velen geen ruimte waar ze als gelijken binnenstappen.
De ideeën over productiviteit, lessen volgen en deelnemen aan projecten zijn nog steeds erg gebaseerd op de normativiteit van “hoe een creatieproces hoort te verlopen”. Docenten denken te weinig actief mee met de student over wat voor hem/haar/hen het beste werkt. Zo wordt een tragere, chaotischere of net pragmatischere aanpak vaak bekritiseerd omdat het “niet zo hoort”.
Het is dus vaak de sociale constructie rondom een persoon met een beperking die de ontoegankelijkheid van een (symbolische) ruimte bepaalt, en niet de identiteit of het kunnen van de persoon in kwestie.
Ik leerde snel van mijn professoren en van andere mensen in mijn leven dat niet iedereen het [mijn genderidentiteit] positief opvat en dat sommige mensen het zelfs als een provocatie zien.
non-binair student
Ik kreeg te horen: acteren is topsport, en als je daar niet tegen kunt, dan moet je het maar niet doen.
mannelijke (ex)-student – theater
De middelen die het kunstonderwijs voorziet voor studenten met een beperking zijn heel beperkt. Dat maakt het niet evident om een artistieke praktijk te ontwikkelen. Veel studenten hebben het gevoel een constante strijd te moeten voeren met een instituut dat zijn eigen ontoegankelijkheden niet wil zien.
Simpele verzoeken – zoals fysieke toegankelijkheid van de ateliers en lokalen – lijken een absoluut minimum waar veel scholen niet eens aan voldoen. Vaak is er geen aangepaste of toegankelijke atelierruimte om te kunnen werken en is er geen stockeerplaats voor hulpmiddelen.
Een lift mag dan misschien een symbool van toegankelijkheid zijn, vaak blijkt ze enkel gebruikt te kunnen worden met toestemming, is ze kapot, op slot of volgestampt met rommel. Het is ook geen uitzondering dat de toiletten voor personen met een beperking gebruikt worden als stockageruimte voor de stofzuigers en dweilen van het schoonmaakpersoneel.
Die symbolische liften en rampen blijken dus niet meer te zijn dan een lege doos. Het zijn slappe beloftes om beginnende studenten te verzekeren dat er zogezegd rekening met hen gehouden zal worden. Maar in realiteit wordt de zogenaamde disability justice – de rechten van en rechtvaardigheid voor mensen met een beperking – genegeerd.
In het vakjargon van de disability studies noemt men dit soort stuntelig hanteren van speciale voorzieningen inclusionism: daden die in eerste instantie inclusief lijken, maar eigenlijk net een vorm van exclusie zijn omdat ze de verschillen net extra benadrukken. Zo ontstaat een framework waarin de mentale gezondheid en de creatieve output van kunststudenten met een beperking gestigmatiseerd en belemmerd worden.
Er was een lift, maar die mochten we niet gebruiken. Ik deed dat soms toch, maar kreeg dan telkens van de beveiliging of van een leraar te horen dat dat eigenlijk niet mocht.
mannelijke (ex)-student – schilderkunst
Wanneer je identiteit kwetsbaar is en je geen erkenning krijgt voor de sociale implicaties en discriminatie waarmee je geconfronteerd wordt, ga je als kunststudent met een beperking vaak vluchten in onzichtbaarheid. Sommigen melden zich bewust niet bij de studentenadministratie als persoon met beperking uit angst voor stigmatisatie, vaak gebaseerd op eerder voorvallen van onbegrip en discriminatie.
Het gevoel door medestudenten en docenten behandeld te worden als ‘ziek’ of ‘een freak’, is kunststudenten met een beperking niet vreemd. Ze leren al snel het klappen van de zweep en concluderen dan vaak dat het beter is om hun beperking geheim te houden dan om ‘gezien te worden’. Uit zelfbescherming assimileren en zich voordoen als student zonder beperking is een courant mechanisme in het kunstonderwijs.
Anderen hebben niet de nodige papieren die moeten ‘bewijzen’ dat ze op ‘speciale’ – of zeg maar categoriserende – voorzieningen een beroep mogen doen. De hulp die de kunstscholen aanbieden, is namelijk afhankelijk van maatschappelijke en bureaucratische erkenning waar studenten met een beperking voor moeten vechten. De complexiteit om dat papierwerk aan te vragen en te bekomen, vormt een hoge drempel.
Het resultaat is een systeem dat een wijd spectrum aan kunststudenten met fysieke beperkingen, chronische ziekte en/of psychische kwetsbaarheid doet verdwijnen in een zwart gat. Velen van hen glippen door de mazen van het net en vinden niet de ondersteuning die ze nodig hebben.
Het is dus niet een kwestie om als instituut de vraag te stellen of er mensen met een beperking onder de studenten zijn, maar eerder waarom ze niet zichtbaar zijn.
Zou het niet beter zijn om de middelen te verdelen op basis van mogelijkheden in plaats van identiteit en labeling? Of misschien moeten we zelfs revolutionair durven denken en “studenten gewoon geloven en helpen”?
De vraag zou immers niet moeten zijn hoe de verdeling van hulp georganiseerd wordt, maar of die niet gewoon voor iedereen toegankelijk kan zijn, naar eigen keuze en zelfbeschikking. Dat lijkt misschien onmogelijk, maar je zou toch verwachten dat het vrijzinnig en progressief kunstonderwijs net voorbij die ‘hokjes’ kan denken?
Denk aan de pandemie: in tijden van rampspoed en chaos kunnen lessen plots zonder enig gemopper online georganiseerd worden. Er was ineens begrip voor de realiteit van een pijnlijk lijf en/of tegensputterend hoofd, en het daarmee gepaard gaande gemis van sociale contacten en peer-learning. Waarom kon dat in het verleden niet voor die paar studenten die daardoor veiliger en eerlijker hun kunstopleiding hadden kunnen volgen?
Nu elke school vertrouwd is met het organiseren van online lessen lijkt het een eitje om naast de lessen op de campus ook een livestream en/of opname te voorzien. Maar helaas zal de tijd ons leren dat we zo snel mogelijk terug naar het ‘normale’ gaan – daar is die norm weer.
Want als het toegankelijkheidsbeleid van een school georganiseerd wordt zonder ervaringsdeskundigen, dan worden mogelijke vormen discriminatie snel weer over het hoofd gezien. Ontoegankelijke architectuur en curricula zijn zichtbare barrières, maar onderliggend zitten vaak een onzichtbare diepe esthetische angst en sociale ambivalentie tegenover mensen met een beperking.
Die eufemistische stunteligheid – of zeg maar flagrante discriminatie – tegenover mensen met een beperking, komt grotendeels door een gebrek aan emancipatie en kennis over het onderwerp, misschien wel het grootste pijnpunt van het kunstonderwijs.
Het hebben van een beperking – of eender welke vorm van een ‘andere’ identiteit – brengt vooroordelen met zich mee die zorgen voor culturele isolatie. Zo wordt de stem van minderheidsgroepen, zoals die van personen met een beperking, vaak niet gehoord.
Die onzichtbaarheid toont zich niet alleen in architecturale barrières, censuur, een gebrek aan visuele cultuur en taal, maar ook in wat een ‘non-curriculum’ genoemd kan worden: datgene wat niet gebeurt of geleerd wordt in het onderwijs legt evenveel bloot als wat wel wordt aangehaald.
Zo zijn veel onderwerpen volledig afwezig of in het beste geval heel gestigmatiseerd aanwezig in het curriculum: representatie, de mogelijkheid om zich te identificeren met historische voorbeelden en hedendaagse kunstenaars met een beperking, disability methodologie, onderzoek in een artistieke praktijk over onderwerpen als beperking, trauma, pijn …
Daarnaast voelen kunststudenten met een beperking het vaak als een dwingende suggestie of verplichting dat ze werk moeten maken ‘over’ die beperking. In een neutrale context is dat geen probleem, maar wanneer je dit moet doen in context van punten, binnen een instituut met weinig kennis en ervaring rond het onderwerp, dat misschien zelfs vijandig staat tegenover je identiteit, dan is de kans groot dat het werk eerder dient als een exploitatie van trauma of om die beperking te reduceren tot iets dat ‘te overwinnen is’. De nodige gesprekken, samenwerkingen en coördinatie om zo’n gevoelig proces in goede banen te leiden ontbreekt volledig en wie weigert is tegendraads en “werkt niet mee”.
“Ze [leerkrachten] hebben me meerdere keren het gevoel gegeven dat ik irritant en tegendraads was omdat ik niet alles wilde delen, omdat ik niet over mijn trauma wilde praten. En met mijn trauma bedoelden ze mijn handicap (…) “
vrouwelijke (ex-)student – mixed media
“Het lijkt in de kunstwereld soms alsof ik me gelukkig moet prijzen dat ik psychische problemen heb. (…) Mensen geloven in het verhaal dat de kunstenaar een mentale problematiek moet hebben om een échte kunstenaar te zijn.”
non-binair student – illustratie
De Stürm und Drang van de artistieke praktijk duwt studenten die kwetsbaar zijn in een richting van exotisme en objectificatie. Maar een beperking mag niet gezien worden als een synoniem voor een ‘talent’ of een ‘gave’.
Bovendien wordt kunst van iemand met een beperking vaak ondergebracht in problematische categoriën zoals outsiderkunst. Het werk wordt besproken met een zweem van paternalistische en stereotype ‘compensatiemythes’ zoals de ‘gekke kunstenaar’ of de ‘blinde muzikant’.
Er zijn amper kunstenaars met een beperking die een echt platform krijgen. En als dat wel het geval is, zoals bijvoorbeeld bij Frida Kahlo, is dat enkel dankzij een jarenlange strijd van feminisme in de kunstgeschiedenis. Een weg naar individuele emancipatie in de artistieke praktijk ontbreekt, ook in het hedendaagse curriculum.
Die weerbaarheid die studenten met een beperking moeten tonen in hun dagelijkse gesprek met het onderwijs, is een soort van ‘survival of the fittest’ waarbij het vooral gaat over het beperken van de hoeveelheid discriminatie.
Er is nood aan meer – en betere – representatie van het thema ‘beperking’ in het curriculum. Dat zorgt niet alleen voor een beter begrip van het leven met een beperking, studenten krijgen ook meer zicht op het heersende perspectief van een ableist en normatieve kunstwereld, artistieke praktijk en kunstschool.
Wanneer het gaat over racisme of dekolonisatie wil ik ook dingen delen, maar dan word ik onderbroken of wordt er niet geluisterd. Als ik dan maar gewoon weg ga, ben ik degene die arrogant is! Ja, dat is echt raar. Ik moet echt vaak mijn mond open doen, want als ik dat niet doe, dan gebeurt er helemaal niets.
non-binair (ex-)student – podiumkunsten
Een stap in de goede richting zou de integratie kunnen zijn van wat in het lexicon van het kunstonderwijs een ‘disability aesthetic’ heet: daarbij wordt de ambivalentie van fysieke en mentale ‘normaliteit’ in kunst, kunstenaarsbiografieën en artistieke praktijken in vraag gesteld.
Verder is het van belang dat het toegankelijkheidsbeleid van een school gebaseerd is op de noden van de studenten – en niet op hun papierwerk. Ook het aanwerven van docenten die ervaringsdeskundigen zijn als het aankomt op een beperking, kan een significant verschil maken.
Bovendien betekent toegankelijkheid méér dan het ‘oplossen’ van de specifieke noden van studenten met een beperking, want in realiteit zijn hun lichaam en hoofd voor hen niet noodzakelijk datgene waar zij zich zorgen om maken.
Om tot concrete en structurele veranderingen te komen is het van belang om een stap achteruit te zetten en te kijken naar de culturele framing en de cognitieve en sociale onrechtvaardigheid waar mensen met een beperking mee geconfronteerd worden.
Het herdenken van concepten zoals ‘productiviteit’ in een artistieke praktijk is iets waar niet alleen een student met een beperking, maar iedereen baat bij heeft. Het cultiveren van de houding dat je als kunststudent te allen tijde bezig moet zijn met je artistieke praktijk, resulteert in heel toxische ideeën waarbij je ‘nooit genoeg’ gedaan hebt. Er is geen ruimte om rust te nemen en elk ‘verspild’ moment wordt afgerekend.
Het resultaat? Een generatie van kunstenaars die afstuderen met een hardnekkig imposter-syndroom, met een werkhouding die psychische kwetsbaarheid en mentale problemen in de hand werkt en die onmogelijk vol te houden is. Set to fail.
Een kunstschool die de moed heeft om een ‘andere’ generatie kunstenaars te produceren, garandeert een veiligere en toegankelijkere kunstwereld en -praktijk voor iedereen, en specifiek voor diegenen die niet aan de ‘norm’ voldoen.
De politieke dimensie van onderwijs en pedagogie is complex. Multidisciplinariteit van docenten wat betreft media en praktijk is goed ingeburgerd, maar niet op vlak van identiteit en visie. Wanneer studenten en docenten met een beperking een plek krijgen in het curriculum, promoot dat een kritische vorm van denken die het kunstonderwijs alleen maar ten goede komt.
Een kritische houding die het concept van ‘beperking’ – in een artistieke praktijk, in de contemporaine artistieke canon en binnen de muren van het instituut – in vraag stelt, is complementair aan en versterkt inzichten die voortkomen uit het feminisme, postmodernisme, dekolonisering en queer studies. Zo krijgt het hebben van een beperking een prominentere plaats in de socio-politieke en culturele constructie van scholen, en in de diversiteitskaart waar ze maar al te graag mee zwaaien.
Wanneer een school zich engageert om te onderwijzen vanuit een socio-cultureel, politiek en economisch bewustzijn, gaat dat exclusieve praktijken tegen. Het kunstonderwijs – dat in de maatschappij vaak gezien wordt als een niet-essentiële opleiding – kan op die manier een nieuwe plaats van betekenis innemen en zelfs ‘essentieel’ worden in de (h)erkenning van de condition humaine.
Meer het in vraag stellen van ‘de norm’ is slechts een begin. Het blijft niet meer dan een druppel op een hete plaat wanneer er niet verder wordt nagedacht over de plek van beperkingen in het onderwijs en de relevantie ervan voor onderwerpen als ‘het lichaam’, ‘normaliteit’, ‘gezondheid’, ‘heelheid’, ‘intelligentie’, ‘controle’ en … ‘kunst’.
Kunststudent zijn is – zeker in deze tijden – sowieso al een dappere keuze. Een kunststudent zijn met een beperking is een uitdaging waar slechts zelden de erkenning aan gegeven wordt die het nodig heeft. Dit artikel hoopt die erkenning wél te geven en deze studenten op een veilige manier zichtbaar te maken.
Zij slagen er – ondanks alle discriminatie en onzichtbaarheid – in zich te ontwikkelen als artistieke individuen met waardevolle ideeën en een zin voor maatschappijkritiek en esthetiek. Voor hen is gewoon ‘aanwezig’ zijn in het kunstonderwijs al een daad van weerbaarheid en emancipatie.
Deze tekst zou onmogelijk geweest zijn door de hulp en kennis van de volgende personen en organisaties: Engagement Arts, Petra Van Brabandt, Claire Penketh, Mira Kallio-Tavin, John Derby, Elizabete Cristina Costa-Renders, E.J. Hutcheon, Petra Kuppers en alle individuen die de moed hadden om in gesprek te gaan met de auteur. Alle getuigenissen werden gevisualiseerd door grafisch ontwerper Kei Sendak.
We lanceerden vier open oproepen voor projectvoorstellen die bijdragen aan een sterk, eerlijk en duurzaam kunstveld. Bekijk de resultaten en ontwikkelingen.
Hoe kunnen we toewerken naar een meer inclusieve, duurzame en solidaire kunstwereld?! Tijdens het A Fair New World?! traject (2020-2022) verzamelden we ideeën, praktijken en instrumenten die mogelijke oplossingen bieden.