The only way is up: de internationalisering van de Vlaamse podiumkunsten in kaart

Wij/Zij, BRONKS (c) FKPH

De laatste vijftien jaar noteerden we stevige groei in de internationalisering van onze podiumkunsten. Vandaag liggen de kaarten anders: er zijn minder nieuwe producties per jaar en minder buitenlandse coproducenten om die internationale spreiding te ondersteunen.

Steeds meer opvoeringen, van steeds meer producties, van steeds meer gezelschappen, op steeds meer podia, in steeds meer steden, in steeds meer landen. Groei en globalisering. Tot nu.

De afgelopen vijftien jaar noteerden we steeds meer opvoeringen, van steeds meer producties, van steeds meer gezelschappen, op steeds meer podia, in steeds meer steden, in steeds meer landen. Groei en globalisering. Tot nu.

In 2016 stelde Kunstenpunt vast dat er – in een theaterlandschap onder toenemende druk – steeds meer buitenlandse (co)producenten nodig waren om de toen stijgende productiecapaciteit op peil te houden. Het aantal buitenlandse partners verdubbelde elke 6,15 jaar; valt dat vol te houden? Er zijn slimme wiskundigen geweest die bewezen hebben dat exponentiële groei per definitie niet duurzaam is. De cijferanalyses kwamen al eerder aan bod in verschillende blogposts:

Met The Only Way is Up’ (PDF) publiceren we een afgewerkte cijferanalyse van de internationalisering van de productie en de spreiding van de Vlaamse podiumkunsten voor periode van 2000 tot en met 2016. Het rapport kadert in het ruimere O&O-traject Reframing the International, dat ook de internationale dimensie van muziek en beeldende kunst uit Vlaanderen en Brussel onderzoekt.

‘The Only Way is Up’ samengevat

Vergeleken met het begin van de onderzochte periode, worden er in recente seizoenen meer producties opgevoerd waarbij Vlaamse gezelschappen en productiehuizen betrokken zijn. Dit is een gevolg van een toename van het aantal hernemingen van oudere producties. Doorheen de onderzochte periode blijft het aantal nieuwe creaties relatief stabiel, tot het laatste seizoen. Waar in de eerste seizoenen vaker nieuw dan oud werk wordt opgevoerd, zien we in de laatste drie seizoenen het omgekeerde gebeuren.

Het aantal opvoeringen van Vlaamse producties buiten België stijgt tussen 2000 en 2016. Ook het aantal verschillende landen waarin deze opvoeringen plaatsvinden, stijgt. Aan het begin van het millennium vond de helft van alle buitenlandse opvoeringen plaats in Nederland. Zestien seizoenen later is dit nog maar een kwart. Frankrijk heeft Nederland voorbijgestoken als voornaamste buitenlandse markt en ook het aantal opvoeringen in andere Europese landen en landen buiten Europa is significant gestegen. Onder het gestegen aantal buitenlandse opvoeringen vinden we vooral meer opvoeringen van hernemingen van oudere producties.

Vlaamse gezelschappen en productiehuizen lijken meer en meer af te stappen van het traditionele, seizoensgebonden model. Volgens dat model wordt er elk seizoen een nieuwe productie gemaakt om mee te touren doorheen Vlaanderen. Eventueel gaat de tournee naar Nederland en doet men in latere seizoenen hernemingen van de productie als deze succesvol blijkt te zijn. De cijfers tonen aan dat een andere praktijk couranter is geworden: producties worden langer op het repertoire gehouden (dus meer hernemingen) om een bredere afzetmarkt dan België en Nederland te bedienen (te merken aan de stijging van het aantal opvoeringen, vooral van hernemingen, in Frankrijk, de rest van Europa en de rest van de wereld).

Ook op het vlak van productie zien we enkele fundamentele wijzigingen tussen 2000 en 2016. Er zijn meer producties waarbij meerdere hoofd- en/of coproducenten betrokken zijn. In het begin van de onderzochte periode was bij meer dan de helft van de producties in de Kunstenpunt-databank slechts één gezelschap of productiehuis betrokken. Op het einde van deze periode is ongeveer de helft van de producties een samenwerking van drie of meerdere organisaties.

De groei in samenwerkingen is tegelijk een groei in internationale samenwerkingen: tussen 2000 en 2016 zien we een verviervoudiging van zowel het aantal producties met minstens één buitenlandse partner als het aantal buitenlandse organisaties waarmee wordt samengewerkt. Die buitenlandse partners zijn ook uit meer verschillende landen dan vroeger afkomstig, hoewel de meeste uit Frankrijk, Nederland en Duitsland komen. Onder de buitenlandse organisaties zijn er vooral meer coproducenten, wat er op wijst dat Vlaamse hoofdproducenten vaker investeringen uit het buitenland zoeken dan voordien (over de precieze aard van de investeringen kunnen we aan de hand van de cijfers geen uitspraken doen). Het omgekeerde blijkt ook te gebeuren, want het aantal buitenlandse hoofdproducenten dat met een of meerdere Vlaamse coproducenten samenwerkt, neemt eveneens toe.

Het toegenomen aantal producties met minstens één buitenlandse partner stuwt de groei in het aantal buitenlandse opvoeringen en de grotere verscheidenheid aan landen waarin deze spreiding wordt gerealiseerd. Hier zien we dus een verband tussen de internationalisering op vlak van de spreiding en deze op vlak van productie. Dit wil evenwel niet zeggen dat de situatie voor producties met uitsluitend Belgische partners onveranderd is gebleven. Hoewel het aantal exclusief Belgische producties en het aantal buitenlandse opvoeringen dat ze realiseren relatief stabiel blijven doorheen de onderzochte seizoenen, spelen ook dit soort producties in meer verschillende landen dan vroeger.

In het hele verhaal over de internationalisering van de Vlaamse podiumkunsten zijn hoofdrollen weggelegd voor Nederland en Frankrijk. Nederland was vroeger het voornaamste buitenland en was in zekere zin een verlengde van het Vlaamse speelcircuit. Een aantal grafieken getuigen van die uitzonderlijke rol. Over de zestien seizoenen heen bekeken, wordt de top tien van belangrijkste speelplekken voor Vlaams werk in het buitenland vooral ingenomen door huizen in Nederland. Voor producties die zich minder op de buitenlandse markt richten was Nederland doorheen de onderzochte periode de belangrijkste afzetmarkt.

In recente seizoenen gedraagt Nederland zich echter meer zoals een ‘ander buitenland’. Het aantal opvoeringen van exclusief Belgische producties is er sterk gedaald tussen 2000 en 2016. Tegelijk tellen we meer Nederlandse partners in het productienetwerk van de Vlaamse podiumkunsten. Samenwerken met een Nederlandse hoofd- of coproducent lijkt meer dan vroeger een factor te zijn om toegang te krijgen tot deze Nederlandse markt. Hoewel het aantal opvoeringen van nieuwe creaties in Nederland naar beneden is gegaan, is het wel nog steeds de belangrijkste buitenlandse afzetmarkt voor nieuwe creaties. Bovendien zien we Nederlandse speelplekken opduiken onder de voornaamste buitenlandse podia, zowel voor producties met veel als voor producties met weinig buitenlandse opvoeringen.

Frankrijk heeft Nederland voorbijgestoken als voornaamste buitenland, toch als je kijkt naar het aantal opvoeringen dat er plaatsvindt en het aantal partners dat uit dit land afkomstig is. Mogelijk is dit een reactie op het wegvallen van speelmogelijkheden in Nederland. Maar in tegenstelling tot dat land, vinden vooral sterk internationaal georiënteerde producties (die vaak lang op het repertoire van de gezelschappen staan) een grote afzet in Frankrijk. In de top tien van podia die het vaakst Vlaamse producties programmeerden, komen ook Franse huizen voor. De voorname speelplekken in Frankrijk gedragen zich echter anders dan deze in Nederland. De belangrijkste Nederlandse zalen programmeren korte speelreeksen van veel verschillende Vlaamse producties. De voorname Franse huizen lijken te kiezen voor een beperkt aantal Vlaamse producties, die ze dan wel veel speelkansen geven. Over het algemeen biedt Nederland dus wel een diversere staalkaart van de Vlaamse podiumkunsten aan dan Frankrijk.

De cijfers in deze studie getuigen van het internationale succes van de Vlaamse podiumkunsten: producties van hier staan vaker op de buitenlandse planken en het netwerk van hoofd- en coproducenten achter deze producties heeft zich sterk uitgebreid en vertakt over verschillende landen. Maar bij dit beeld van groei horen enkele bedenkingen. 

Zo speelt de groei tussen 2000 en 2016 zich vooral af in Europa: het aantal opvoeringen buiten het continent en het aantal niet-Europese partners zijn wel gestegen, maar vormen nog steeds een minderheid. Bovendien heeft niet elk Vlaams gezelschap of productiehuis een uitgebreide internationale werking. Het aantal producties met minder dan twintig buitenlandse opvoeringen ligt bijna vier keer hoger dan het aantal producties met twintig of meer buitenlandse opvoeringen. En ondanks de sterke groei van het aantal producties met minstens één buitenlandse partner, zijn bij het merendeel van producties in elk seizoen uitsluitend Belgische organisaties betrokken.

Uit gesprekken met professionals uit de Vlaamse podiumkunsten — gepubliceerd in een apart verslagweten we dat internationaal werken de nodige investeringen vereist. Naast artistieke en beleidsmatige overwegingen, speelt het financiële aspect dus zeker mee in de keuze om niet met buitenlandse partners te werken of om niet of weinig buiten België te spelen.

Deze gesprekken bieden ook andere inzichten die we kunnen koppelen aan de cijfers. Zo geven de professionals aan dat bijdragen van coproducenten de voorbije jaren lager zijn dan voorheen, waardoor ze naar aanvullende budgetten moeten zoeken. Dit verklaart de sterke groei in het aantal buitenlandse coproducenten. Maar er zijn signalen dat internationaal werken de laatste tijd zijn limieten bereikt en zelfs onder druk komt te staan. Volgens de professionals bereiken de (coproductie)budgetten in de meest recente seizoenen een dieptepunt en stellen coproducenten meer en andere eisen. Buitenlandse podia en festivals zouden zich harder opstellen in onderhandelingen over uitkoopsommen of beginnen meer te focussen op de lokale podiumkunsten. Buitenlandse (en binnenlandse) programmatoren zouden minder risico nemen om nieuw of jong werk te tonen. Deze fenomenen houden mogelijk verband met de cijfers uit de meest recente seizoenen die een einde van de groei aankondigen. Zo stagneren het aantal buitenlandse opvoeringen en het aantal verschillende landen waarin dat gebeurt tussen 2013 en 2016. Het aantal producties met minstens één buitenlandse partner maakt een val in seizoen 2015-2016. Het aantal buitenlandse opvoeringen van deze producties begint in het seizoen daarvoor al te dalen. Omstreeks dezelfde periode merken we lichte dalingen bij de aantallen buitenlandse hoofd- en coproducenten. Ook het aantal nieuwe creaties kent een dip in het laatste seizoen.

We proberen hier content te tonen van Vimeo.

Kunsten.be gebruikt minimale cookies. Om inhoud te zien die afkomstig is van een externe site, kan die site bijkomende cookies plaatsen. Door de inhoud te bekijken, aanvaard je deze externe cookies.
Lees meer over onze privacy policy.

Bekijk de video op Vimeo

Credits

Simon Leenknegt
Gegevensverzameling en -verwerking: Christel De Brandt & Tom Ruette

Je leest: The only way is up: de internationalisering van de Vlaamse podiumkunsten in kaart