A Fair New Idea?!
We lanceerden vier open oproepen voor projectvoorstellen die bijdragen aan een sterk, eerlijk en duurzaam kunstveld. Bekijk de resultaten en ontwikkelingen.
Hier lees je, in 16 punten, vanuit welke overwegingen we begonnen zijn met Common Income: een onderzoeksproject naar de mogelijkheid om in Vlaanderen inkomen te delen tussen (niet alleen) kunstenaars en cultuurwerkers.
1. Wat is arbeid? Het is duidelijk dat arbeid meer is dan alleen de activiteiten waarvoor we betaald worden. Wanneer we onze kinderen in bed stoppen, wanneer we een gedicht schrijven, wanneer we koken, wanneer we voor elkaar zorgen, wanneer we een discussie voeren of ons wassen, verrichten wij arbeid. Elke activiteit die op de een of andere manier productief is, kan als arbeid beschouwd worden. In die zin is het moeilijk een activiteit te bedenken die absoluut onproductief is. Zelfs slapen is productief, of op zijn minst reproductief.
2. Toch worden maar weinig van onze productieve activiteiten gewaardeerd in de vorm van betaling. Het onderscheid tussen betaalde en onbetaalde arbeid lijkt arbitrair, er is geen strikt verband met productiviteit. Alle personen die elke dag voor hun kinderen zorgen, zijn uiterst productief, toch worden zij zelden betaald en zelfs algemeen als onproductief gezien. Tegelijk kan een kantoormanager wiens cijfers in een databank niemand interesseren, toch goed verdienen. Het punt is niet noodzakelijk dat de kantoormanager niet betaald zou mogen worden en de persoon die voor de kinderen zorgt wel – wat we hier willen aankaarten, is de schijnbare willekeur. Er is geen gerechtvaardigde reden waarom de een wel en de ander niet betaald wordt.
Arbeid is altijd een vorm van samen-werking, van gemeenschappelijkheid. Arbeid is dus een common. Het is iets wat we samen doen, waarbij we willens nillens van elkaar afhankelijk zijn en waardoor we een gemeenschappelijke wereld creëren.
3. Hoewel er strikt genomen geen reden voor die willekeur gegeven kan worden, is er wel een verklaring mogelijk. Het is duidelijk: binnen het kapitalisme wordt arbeid alleen sociaal en financieel gevaloriseerd als ze bijdraagt tot winstmaximalisatie. Bovendien moet om winstmaximalisatie te bereiken een deel van de arbeid onderbetaald of onbetaald bliijven, omdat dat nu juist de voorwaarde is om winst te kunnen maken. Een van de belangrijkste strategieën om onbetaalde of onderbetaalde arbeid te faciliteren zijn processen van racialisering en gendering.
4. Arbeid is altijd een vorm van samen-werking, van gemeenschappelijkheid. Arbeid is, met andere woorden, een common. Het is iets wat we samen doen, waarbij we noodzakelijkerwijs van elkaar afhankelijk zijn en waardoor we een gemeenschappelijke wereld creëren. Natuurlijk probeert het neoliberale management arbeiders altijd te individualiseren, door de arbeidsactiviteiten van elkaar te isoleren en solidariteit te bemoeilijken. Sommige onderzoekers (zoals Pascal Gielen) stellen dat deze neoliberale strategie geïnspireerd wordt door de individuele concurrentie binnen de kunstwereld, maar zelfs de meest individuele kunstenaar kan geen ‘kunstwerk’ maken of een boek publiceren zonder de betrokkenheid en het engagement van anderen bij de voltooiing ervan. Zelfs in de meest geatomiseerde posities is er altijd contact, samen-werking en commoning.
5. Het begrip commoning is door de Amerikaanse historicus Peter Linebaugh ontwikkeld om te verwijzen naar die activiteiten die commons creëren en reproduceren. Commons moeten dus in de eerste plaats worden begrepen als een sociale praktijk waarbij hulpbronnen worden geproduceerd, gebruikt en rechtstreeks worden beheerd door een gemeenschap. Dit is een andere manier om te zeggen dat commons niet van nature gegeven zijn, maar geproduceerd en gereproduceerd moeten worden door middel van sociale praktijken, en een van de belangrijkste van die praktijken is arbeid. In feite is er geen enkele vorm van commoning die niet als arbeid kan worden beschouwd, net zoals er geen enkele vorm van arbeid is die niet een vorm van commoning is.
6. Uitgaande van deze constatering worden we geconfronteerd met een vreemde paradox. Hoewel arbeid altijd een vorm van gemeenschappelijkheid impliceert, is een inkomen altijd sterk geïndividualiseerd. Arbeid is gemeenschappelijk, inkomen is privé. Bedenk maar eens hoe normaal het is om in het openbaar over je werk te praten en hoe ‘abnormaal’ het is om tegen anderen open te zijn over je inkomen. Er is een soort schaamte verbonden aan inkomen, alsof men aanvoelt dat een geïndividualiseerd inkomen op de één of andere wijze een onrechtmatige privatisering inhoudt, misschien zelfs gelijk te stellen valt met diefstal van het gemeenschappelijke.
Een gemeenschappelijk inkomen is niet zozeer het resultaat van solidariteit, maar een voorwaarde voor solidariteit. Solidariteit wordt pas mogelijk wanneer inkomen wordt herverdeeld. Wanneer we ons organiseren om inkomen te herverdelen.
7. Hoe inkomen in onze samenleving verdeeld wordt, leidt onvermijdelijk tot atomisering. Als inkomen wordt beschouwd als een resultaat van individuele verdienste, als iets wat je eigenlijk verdient vanwege je talent, harde werk, intelligentie of uniciteit, dan wordt solidariteit met anderen moeilijker. Deze visie is onder het neoliberalisme steeds dominanter geworden. De relatie tot het zelf en tot anderen wordt gezien in termen van menselijk kapitaal, met als gevolg dat inkomen slechts een valorisatie van individueel menselijk kapitaal lijkt te zijn. En net omdat dit gezichtspunt dominant is, kan elke herverdeling alleen gezien worden als een vorm van liefdadigheid. Echte solidariteit is echter alleen mogelijk als we uitgaan van het collectieve karakter van zowel werk als inkomen. Met andere woorden, een gemeenschappelijk inkomen is niet het resultaat van solidariteit maar een voorwaarde ervoor. Solidariteit wordt mogelijk wanneer inkomen wordt herverdeeld, wanneer we ons organiseren om inkomen te herverdelen.
8. De naoorlogse consensus over herverdeling van welvaart in de meeste westerse landen nam de vorm aan van verzorgingsstaten. Deze verzorgingsstaten hebben in belangrijke mate bijgedragen tot de herverdeling van inkomens. Door middel van door de staat gesponsorde verzekeringsstelsels werd het inkomen in hoge mate gemeenschappelijk gemaakt en herverdeeld. We mogen het historische belang van deze inspanningen geenszins bagatelliseren. Wat er van die structuren nog rest, moeten we absoluut verdedigen. De verzorgingsstaat moet beschouwd worden als een gedeeltelijke poging om vormen van gemeenschappelijk inkomen te creëren, een onvoltooid project dat openstaat voor noodzakelijke verbeteringen en radicalisering.
9. Het is met enige aarzeling dat we de term ‘verzorgingsstaat’ bezigen, want de geschiedenis van de verzorgingsstaat is niet per se de geschiedenis van een staat of van staatspolitiek. De verzorgingsstaat is het resultaat van de strijd van de arbeidersklasse, van praktijken en experimenten die erop gericht waren solidariteit tussen de leden van de arbeidersklasse tot stand te brengen. De eerste werkloosheidsuitkeringen waren het resultaat van de oprichting van fondsen onder de arbeidersklasse, vergelijkbaar met de oprichting van stakingskassen. Vanzelfsprekend speelden vakbonden en arbeiderspartijen daarbij een belangrijke rol; krachten die even vaak tegenover de staat stonden als met de staat samenwerkten. In die zin is het betwistbaar om van de verzorgings’staat’ te spreken.
10. Een van de belangrijkste tekortkomingen van de hedendaagse verzorgingsstaten is de specifieke voorwaardelijkheid waarvan het recht op een inkomen afhankelijk is. Het recht op een inkomen is sterk verbonden met de bereidheid om een baan aan te nemen. Je moet dus een betaalde baan hebben of kunnen bewijzen niet in staat te zijn zo’n baan te hebben. Onder het neoliberalisme wordt die voorwaardelijkheid steeds meer gebruikt als een disciplinair instrument. Het socialezekerheidsstelsel staat in dienst van een veralgemeende “workfare”, van een verplichting om deel te nemen aan de zogenaamde arbeidsmarkt.
Een gemeenschappelijk inkomen moet dus niet in de plaats komen van de resterende structuren van de verzorgingsstaat, maar die juist uitbreiden en rechtvaardiger maken.
11. Het pleidooi voor vormen van een gemeenschappelijk inkomen mag in geen geval gelezen worden als verzet tegen de verzorgingsstaat en haar verdiensten. Het idee van een gemeenschappelijk inkomen is veeleer een poging om de beginselen van de verzorgingsstaat te radicaliseren en de verzorgingsstaat terug te brengen naar zijn wortels, namelijk de semi-autonome praktijken waarbij inkomens worden geïnd, herverdeeld en gedeeld. Een gemeenschappelijk inkomen moet dus niet in de plaats komen van de nog bestaande structuren van de verzorgingsstaat, maar die juist uitbreiden, rechtvaardiger maken.
12. Pogingen om vormen van gemeenschappelijk inkomen te creëren, moeten proberen te breken met de voorwaardelijkheid die de meeste sociale stelsels vandaag kenmerkt. Aangezien iedereen, op de een of andere manier, deelneemt aan de verwezenlijking van gemeengoed, zou iedereen recht moeten hebben op een inkomen. Deze specifieke onvoorwaardelijkheid van een gemeenschappelijk inkomen staat tegenover de voorwaardelijkheid van het geprivatiseerde inkomen. In feite is dat het belangrijkste verschil tussen beide soorten inkomen. Wij zijn ons echter ook bewust van het feit dat een volledige onvoorwaardelijkheid moeilijk te realiseren is. Elke gemeenschap schept voorwaarden, regels en voorschriften voor de leden van die gemeenschap. Dus moeten we er vooral naar streven om onnodige of onderdrukkende voorwaardelijkheid te reduceren en vormen van voorwaardelijkheid te creëren die zo inclusief en emancipatoir mogelijk zijn.
13. Lees ons pleidooi voor een gemeenschappelijk inkomen niet als een prioritering van één soort gemeengoed – namelijk inkomen – ten koste van andere soorten gemeengoed of gemeenschapsgoed. In tegenstelling tot veel verdedigers van het Onvoorwaardelijk Basisinkomen (OBI), zien wij inkomen niet als de belangrijkste manier om sociale emancipatie tot stand te brengen. Sociale emancipatie reduceren tot een kwestie van inkomen is contraproductief, omdat het geen echte collectieve onafhankelijkheid en autonomie creëert. Mensen moeten niet alleen toegang hebben tot een inkomen, ze moeten ook (gratis) toegang hebben tot onderwijs, medische diensten, informatie, cultuur, vervoer, sportinfrastructuur, natuur en voedsel. Aangezien we echter nog steeds in een kapitalistische maatschappij leven waarin geld van cruciaal belang is om te kunnen functioneren, is inkomen van vitaal belang. Toegang tot een gemeenschappelijk inkomen kan letterlijk levens redden.
14. Wij hebben het over een gemeenschappelijk inkomen en niet over een basisinkomen, om te benadrukken dat wij een gemeenschappelijk inkomen zien als iets dat min of meer horizontaal wordt gedeeld en georganiseerd onder de mensen zelf, en niet opgelegd wordt door een staat. Bovendien zijn we er ons erg van bewust dat sommige – misschien zelfs de meeste – voorstanders van het OBI een onvoorwaardelijk inkomen zien als een betere manier om mensen te beheren, om hen meer bestuurbaar te maken en, uiteindelijk, als een instrument om de desintegrerende tendensen binnen het kapitalisme op de een of andere manier een halt toe te roepen. Een gemeenschappelijk inkomen daarentegen is een manier waarop mensen zelf vormen van collectieve autonomie kunnen creëren, een manier waarop ze minder afhankelijk worden van staatsstructuren en meer zelfsturend kunnen worden in plaats van geregeerd te worden. In wezen moet de realisatie van een gemeenschappelijk inkomen worden gezien als onderdeel van een radicaal-democratisch project.
Er is uiteraard een hogere discussie nodig over de precieze hoogte van het inkomen, en over hoe en onder wie het herverdeeld zal worden.
15. Hoewel we het klassieke Athene natuurlijk niet geen volwaardige democratie kunnen noemen – omdat vrouwen en slaven werden uitgesloten van openbare beraadslagingen – blijft het toch dienen als een frame voor hoe een meer directe democratie eruit zou kunnen zien. Laten we ook niet vergeten dat degenen die als burgers werden beschouwd, daadwerkelijk werden betaald om openbare vergaderingen bij te wonen. Met andere woorden, er werd een gemeenschappelijk inkomen betaald om deel te nemen aan het gemeenschappelijke. In die zin bestaat er een rechtstreeks historisch verband tussen een gemeenschappelijk inkomen en democratie.
16. De voorwaarden voor het gemeenschappelijk inkomen moeten zoveel mogelijk vastgelegd worden door de betrokkenen van die gemeenschap. Het is immers van het allergrootste belang dat een gemeenschappelijk inkomen geen instrument wordt om de mensen te disciplineren. En dus kan er over de modaliteiten van dat inkomen niet in het luchtledige worden beslist, los van de betrokken gemeenschappen. Natuurlijk is er een algemeen debat nodig over de precieze hoogte van het te ontvangen inkomen, over hoe en over wie het herverdeeld zal worden. Maar zo’n debat kan niet plaatsvinden bij afwezigheid van het gemeenschappelijke waarnaar het verwijst. Het gemeenschappelijke is altijd een gesitueerde gemeenschappelijkheid, die functioneert binnen een bepaalde context waarin specifieke behoeften ontstaan met betrekking tot het soort inkomen dat nodig is. Daarom verwerpen wij elke poging om universele blauwdrukken te creëren.
Hoe deze principes kunnen worden vertaald in een concreet voorstel en een realistisch proefproject, is het doel van ons verdere onderzoek, dat in 2022-2023 resultaten moet opleveren. Wil je op de hoogte blijven van ons onderzoek via onze tweemaandelijkse nieuwsbrief, schrijf je hier in.
We lanceerden vier open oproepen voor projectvoorstellen die bijdragen aan een sterk, eerlijk en duurzaam kunstveld. Bekijk de resultaten en ontwikkelingen.
Hoe kunnen we toewerken naar een meer inclusieve, duurzame en solidaire kunstwereld?! Tijdens het A Fair New World?! traject (2020-2022) verzamelden we ideeën, praktijken en instrumenten die mogelijke oplossingen bieden.