Spreiding van de kunsten: Liveoptreden onder druk
Zonder luisteraars geen muziek. Voor verreweg de meeste bands, muzikanten, ensembles en orkesten is dat de harde wet van de muzikale praktijk: hoe breng je je werk zo aan de man dat er ook van te leven valt? De platenverkoop keldert, streamingdiensten bieden geen soelaas en ook subsidies lopen terug. De jongste jaren week de muzieksector massaal uit naar één bastion dat de muzikale kaalslag overleefde: het live optreden. Maar ook dat komt nu, van pop tot klassiek, onder druk te staan.
Kersvers onderzoek van Kunstenpunt naar de geografische spreiding van livemuziek leert dat het aantal concertavonden in Vlaanderen en Brussel tussen 2011 en 2014 teruggelopen is van 22.756 naar 19.842. Basis van die vaststelling zijn de officiële cijfers van auteursrechtenmaatschappij SABAM. In principe zou het kunnen dat organisatoren minder concerten zijn gaan aangeven bij SABAM, maar waarschijnlijker is dat er wel degelijk minder opgetreden wordt. Die daling geldt trouwens voor het hele aanbod, dat bij SABAM rudimentair ingedeeld wordt in ‘ernstige muziek’ (klassiek) en ‘lichte muziek’ (pop & rock, jazz & blues, folk & wereldmuziek, amusementsmuziek, enz):
Het is dus niet zo dat de klassieke muziekconcerten – tegen de stroom in – aan een opmars bezig zijn, zoals CultuurNet Vlaanderen rapporteerde op de Staten-Generaal voor de Klassieke Muziek in 2014. De opvallende stijging die CultuurNet vaststelde, lijkt eerder te wijten aan het groeiend aantal producenten dat de UiTdatabank intussen gebruikt. Hun verzamelde speeldata nemen daarentegen af.
Nu kan je denken: bijna 20.000 concerten per jaar voor een bevolking van ruim 7 miljoen, dat valt best nog wel mee. Allicht valt die daling juist daarom niet meteen op. Maar dat er op vier jaar tijd 13% minder muziek aangeboden wordt, is toch wel opmerkelijk. Elk jaar vallen gemiddeld 1000 concerten weg. Nog onrustwekkender wordt het wanneer je bij verschillende betrokkenen gaat polsen welke (financiële) verschuivingen achter die cijfers schuilgaan. Wat beweegt er allemaal, in de diverse segmenten van ons muzieklandschap?
Klassiek moet minder klassiek
Een rondvraag bij enkele ensembles en orkesten leert dat ze doorgaans geen daling noteren in hun aantal concerten, maar wel meer energie en creativiteit aan de dag moeten leggen om dat aantal te blijven halen. Het Symfonieorkest Vlaanderen speelt in het binnenland nog altijd in alle provincies, maar weinig in cultuurcentra. ‘Er zijn in Vlaanderen niet veel cultuurcentra met voldoende financiële middelen om een symfonisch orkest uit te nodigen, en ook de akoestische omstandigheden zijn er vaak niet optimaal’, aldus Stephanie Dierckxsens. ‘Maar bij die paar centra die wel regelmatig een concert van ons aanbieden, ervaren we niet dat zij minder of meer kopen dan pakweg tien jaar geleden.’ Wel observeert Dierckxsens dat cultuurcentra het steeds moeilijker krijgen om klassieke muziek te programmeren.
Dat bevestigt Kathleen Van Schel van kamermuziekensemble Oxalys: omdat kamermuziek slechts een klein hoekje inruimt in de programmering van cultuurcentra, worden klassieke concerten dikwijls pas als laatste ingevuld. ‘Er is ook steeds meer vraag naar toegankelijke en goedkopere programma’s met minder musici, of naar aperitiefconcerten in plaats van avondprogramma’s. Grotere concertzalen kunnen nog iets meer risico’s nemen, maar ook zij moeten continu op zoek naar financiële oplossingen.’ Dat het aantal concerten bij Oxalys voorlopig niet terugloopt, wijt Van Schel aan de flexibiliteit van het oeuvre en het ensemble, waardoor het beter kan inspelen op de groeiende vraag bij organisatoren naar thematisch aansluitende of speciale gecreëerde programma’s. ‘Alleen is die nauwe afstemming heel arbeidsintensief, terwijl we door opeenvolgende besparingen een grens naderen waarbij we bepaalde muzikanten niet meer zullen kunnen betalen.’
Een goed artistiek concept verkoopt nog altijd, maar producenten voelen het water naar de lippen stijgen.
Creativiteit en samenwerking zijn de sleutels, ook artistiek. Zo verweeft blazersensemble I Solisti del Vento zijn lopende kamermuziekconcert met theatrale mijmeringen van ‘La Princesse de Polignac’, een historisch personage vertolkt door Chris Lomme. Ook Zefiro Torna, multidisciplinair ensemble voor oude muziek, kon met zijn productie NERF een tournee van 30 voorstellingen spelen dankzij een succesvolle samenwerking met figurentheatergezelschap Ultima Thule in het kader van de Zomer van Antwerpen. ‘Met zo’n gevarieerde aanpak verruimen we onze reikwijdte naar de publieken van onze artistieke partners, en counteren we de keuze van verschillende cultuurcentra om hun klassieke aanbod terug te schroeven’, aldus Sigrid Damen van Zefiro Torna. Een ander antwoord op de inkrimpende binnenlandse afzetmarkt, waar steeds meer klassieke spelers op inzetten, is het buitenland. Alleen vraagt dat een veel grotere investering in contacten, communicatie, transport en verblijf. ‘Vroeger kon de Vlaamse Gemeenschap nog voor een stuk tussenkomen in de reiskosten, maar vandaag worden zulke aanvragen met steeds vreemdere argumenten afgewezen’, aldus Van Schel van Oxalys.
Overal in het klassieke veld hoor je hetzelfde verhaal: een goed artistiek concept verkoopt nog altijd, maar de concurrentie is scherper geworden, het uitrollen van een concertreeks kost meer energie, organisatoren nemen minder risico’s, en ook producenten voelen het water naar de lippen stijgen.
Lichte muziek, lichte beurs
Hoe zit dat in het niet-klassieke segment? Vooral in dat veld zijn optredens hoe langer hoe belangrijker geworden. Persoonlijk contact met je fans, een rechtstreekse aanspraak op je gage (afgezien van een eventuele management of booking fee), geen distributiekost op merch die je ter plekke verkoopt: live spelen is voor muzikanten zowat de enige resterende inkomstenbron, eens hun mastertape in de mailbox van de platenfirma zit. ‘Artiesten hebben hun inkomsten uit auteursrechten en verkoop zien dalen tot nog amper een tiende van tien jaar geleden’, stelt Tom Kestens van GALM (Genootschap Auteurs Lichte Muziek), de belangenbehartiger van muzikale auteurs, componisten en uitvoerders. ‘En die dalende inkomsten trachten ze dus te compenseren door hogere gages te vragen voor concerten.’ Informatie van SABAM bevestigt die trend: ook al zijn er sinds 2011 minder concerten te noteren, de totale opbrengsten voor muzikanten zouden in die vier jaar wel gestegen zijn.
Alleen wijst Kestens op het verdoken onevenwicht in de verdeling van die hogere gages. ‘Organisatoren betalen wel veel meer voor de tien à vijftien bands die op dat moment hot zijn, maar daardoor blijft er nog minder geld over voor de rest. Van solidariteit is in onze sector weinig sprake. Ik ken collega’s met een band die in de lift zit, en zij hebben hun uitkoopsom op relatief korte tijd verhoogd van 10.000 naar 80.000 euro. Dat is absurd veel, maar organisatoren moeten die som wel neertellen, anders krijgen ze te weinig volk in de zaal of op de wei. Zo wordt het een beetje een loterij, van hype naar hype.’ Intussen zijn voor de rest van het veld de fees juist gedaald, vervolgt Kestens. ‘Eva De Roovere zei onlangs dat ze zich voor een tournee langs de cultuurcentra geen band meer kan permitteren, en zich dan maar beperkt tot één gitarist, om hetzelfde over te houden. En zo worden ook de uitvoerende muzikanten slachtoffer van de verzwakte positie van de creërende muzikant. Pure survival is het geworden.’ De gemiddelde muzikant verdient vandaag dus niet meer aan live optreden, aldus Kestens. ‘In de praktijk werken muzikanten gewoon meer uren onbetaald. En de uren die betaald worden, brengen minder op dan vroeger.’
Tegelijk is ook genoeg speeldata versieren moeilijker geworden, ervaart Kestens. ‘Vroeger kon je als muzikant pas spreken van een geslaagde tournee als je 25 à 30 cultuurcentra kon aandoen. Nu geldt 15 concerten al als een succes. Men zegt wel dat er nog nooit zoveel kanalen waren waar muzikanten zich kunnen manifesteren, maar de versnippering is nog veel groter, ook voor live optredens. De totale koek is kleiner geworden, en moet ook nog eens verdeeld worden over meer muzikanten.’
Alles hangt af van welk perspectief je kiest. Door de bril van de gebruiker ervaart Maarten Quaghebuer van managementkantoor Rock ‘o Co niet dat er te weinig concerten zouden zijn. ‘Alleen al in Gent kan je elke week naar twintig pop & rockconcerten. Zelfs voor fanatici is het niet meer te volgen.’ Een grotere knoop vindt hij dat jonge en talentrijke bands nog moeilijk duurzame carrières kunnen uitbouwen. ‘Wat het clubcircuit programmeert en de kranten positief recenseren, verschilt steeds meer van wat je op de radio te horen krijgt. Dat helpt talentvolle bands niet bij programmatoren die hun zaal willen zien vollopen. Ook voor bands die geen headliners zijn op Dour of Pukkelpop, is er nauwelijks continuïteit.’
Het Jenga-effect
Hoe kijken de muziekclubs en concertorganisatoren zelf naar die spreidingskwestie? Uit een interne analyse van Clubcircuit, de koepel van onafhankelijke en structureel gesubsidieerde pop & rock-clubs, blijkt alvast dat zij zelf niet mee verantwoordelijk zijn voor de daling in het aantal optredens in Vlaanderen en Brussel. Volgens Clubcircuit organiseren de middelgrote clubs nog altijd veel meer concerten dan hun decretale opdracht.
Wel zijn er individuele muziekclubs die een achteruitgang noteren, zoals VK concerts in Molenbeek. ‘Door aanhoudende besparingen hebben wij onze eigen producties de jongste jaren moeten terugschroeven van pakweg 65 naar 50 per jaar’, aldus Tristan Lagae. En nu kreeg De Vaartkapoen (VK) voor de volgende structurele subsidieperiode zelfs een negatief preadvies. ‘Als een van de weinige positieve punten aan onze werking stipte de beoordelingscommissie onze programmering en ons muzikale profiel aan, maar dat profiel is toch juist de essentie en de meerwaarde van een muziekclub? Niet alleen op de radio neemt “plattere” muziek steeds meer de bovenhand, ook in de grotere concertzalen van België is die tendens in opmars, omdat zij financieel gedwongen worden tot breder of veiliger programmeren.’ En dus specialiseerde de VK zich steeds meer in ‘het hardere genre’, van rock tot hiphop. Die niche dreigt nu minder kansen te krijgen, ten nadele van de globale diversiteit van het muzikale aanbod.
Het zijn vooral de kleinere clubs en de muziekcafés die het steeds moeilijker krijgen om hun concertaanbod op peil te houden. Bij Music City Antwerp, een voorziening met zestien repetitieruimtes en één opnamestudio, passeren er per jaar nog altijd 500 kleine shows in de cafetaria, voor een klein publiek. ‘Maar vele andere kleine muziekplekken verdwijnen’, getuigt medewerker Pieter. ‘In ruil voor een bak bier laweit maken, dat kan niet meer. Dat ligt vooral aan de stiefmoederlijke behandeling van de politiek, met haar rookverbod en haar onmogelijke geluidsnormen. Probeer in een kleine club maar eens onder de 100 decibel te blijven. Op een drum staat geen volumeknop, he! Op den duur kan je met vijf mensen aan je toog al geen radio meer opzetten. Ook die meetapparatuur kost bakken vol geld.’
Zelf blijft Pieter het doen voor het simpele plezier van muziek. Music City Antwerp vraagt niet meer dan 100 euro voor de huur van de zaal, en soms kan het ook voor de helft of zelfs gratis. ‘Waar kan je als muzikant nog veilig een set uitproberen en voor twintig man op je bek gaan? Tegenwoordig moet je als muzikant meteen van je repetitiehok naar een zaal voor 500 man springen. Ik vergelijk het altijd met leren fietsen. Een toertje met steunwieltjes kan niet meer, je moet nu meteen al een wedstrijd gaan rijden.’
Muziekcafés en niet-structureel gesubsidieerde clubs mogen zich dan wel richten op eerder beperkte niches, samen organiseren ze volgens de berekeningen van het Kunstenpunt wel 19% van de concerten in Brussel en Vlaanderen. Zeker voor pop & rock en jazz & blues is hun rol cruciaal, stelt ook Marc Steens van Clubcircuit. ‘Eigenlijk moet je het pop & rock-landschap als een piramide bekijken. De AB staat als grote instelling bovenaan, daaronder heb je de clubs, en daaronder volgt dan weer het circuit van muziekcafés en jeugdhuizen. Zij vormen de brede basis, de voedingsbodem. Als bijvoorbeeld nieuwe geluidsnormen en allerhande regelgevingen hen afblokken in het spontaan organiseren van optredens, dan blijft dat niet zonder gevolgen. Neem één steentje weg uit de piramide, en alles stort in elkaar.’
Niet alleen de sector zelf, ook het cultuurbeleid bevindt zich op een scharniermoment.
In Vlaanderen staat de Jenga-toren van de muzieksector voorlopig nog (wankel) overeind, maar een ontluisterende eyeopener is de situatie in Nederland. Stijgende exploitatiekosten en teruglopende subsidies hebben er bij onze noorderburen toe geleid dat programmatoren hoe langer hoe meer op safe spelen. ‘Die trend blijkt uit de cijfers: de laatste paar jaar werden minder concerten georganiseerd, voor grotere bezoekersaantallen’, schrijft NRC. Van die trend schetst programmeur Jeroen Blijleve van popzaal Patronaat in Haarlem de spijtige gevolgen voor jong talent. ‘Er zijn nog nauwelijks alternatieven. Door milieuwetgeving is het niet meer mogelijk om in bars en cafés te spelen. Kraakpanden, waar vroeger ook vaak poppodia waren, zijn grotendeels gesloten. Ik ben bang dat de sector doodbloedt.’
De harde cijfers
Net omdat het veelgelaagde muzikale landschap in Vlaanderen wel nog intact lijkt, moeten we ons bewust blijven van wat er op het spel staat, zeker qua geografische spreiding van muziek. Niet alleen de sector zelf, ook het cultuurbeleid bevindt zich immers op een scharniermoment. Besparingen dwingen tot sterke keuzes. Sinds kort hebben de gemeenten volledige autonomie over hun cultuurcentrum. En de provincies hebben die culturele zeggenschap net moeten inleveren, met mogelijke gevolgen voor koren en amateurorkesten, sociaal-culturele aanbieders van muziek en provinciale instellingen als de Arenbergschouwburg. Waar zitten de kwetsbare punten? Waar zet je als Vlaamse of lokale overheid op in, wat laat je aan privé-initiatief? En met welke gevolgen? Uit de cijfergegevens van de UiTdatabank van CultuurNet puurde Kunstenpunt een fijn geschakeerd helikopterperspectief op het muziekveld van 2014, met een aantal interessante bevindingen:
**Pop & rock maakt, met meer dan 5.000 shows, het grootste deel uit van de optredens **in Vlaanderen en Brussel. Ook dance, hiphop, rap, metal en elektro vallen hieronder. Bijna op dezelfde hoogte volgt klassieke muziek, waar naast symfonische concerten ook harmonieën en fanfares onder vallen, als ze klassiek repertoire opvoeren. We hebben het hier zowel over concerten van professionele muzikanten als optredens van liefhebbers. Het aantal concerten binnen de categorieën jazz & blues, folk & wereldmuziek en amusementsmuziek (vb. schlagerconcerten) situeert zich telkens tussen de 2.000 en de 2.500 concerten per jaar:
Bijna de helft van de concerten in Vlaanderen en Brussel wordt georganiseerd door initiatieven die structureel gesubsidieerd worden voor hun muziekwerking. Dat cijfer is opvallend hoog, zeker als je weet dat daarnaast nog eens ruim 20% afkomstig is van zowel organisaties met louter projectsubsidies als structuren die werkingssubsidies krijgen voor iets anders dan muziek (lees: het hele sociaal-culturele veld). Ook frappant: van al deze structureel gesubsidieerde concerten wordt er maar één derde opgezet door Kunstendecreet-actoren. De meest actieve structureel gesubsidieerde structuren zijn cultuur- en gemeenschapscentra. En dus zouden zowel lokale als Vlaamse bezuinigingen direct ingrijpen op het muzikale aanbod.
De voorkeur van privé-initiatieven (lees: het niet-structureel gesubsidieerde café- en clubcircuit) gaat vooral uit naar pop & rock (48%) en jazz & blues (25%), terwijl klassiek (9%) en amusementsmuziek (6%) hier op veel minder interesse kunnen rekenen. Het omgekeerde plaatje zien we bij socio-culturele verenigingen: zij bieden vooral klassieke concerten en amusementsmuziek aan, en veel minder pop & rock. De meest evenwichtige waaier aan genres (‘voor ieder wat wils’) levert het lokale cultuurbeleid, met de cultuurcentra. Lokale bewindsvoerders mogen dus best trots zijn op de diversiteit van het huidige aanbod in hun gemeente. Over de kwaliteit ervan doen de cijfers geen uitspraken.
Qua aantal concerten torent de stad Brussel (met haar deelgemeenten) er met kop en schouders bovenuit. Met meer dan 5.000 concerten in 2014 doet Brussel het zelfs beter dan alle andere provincies. Het aantal optredens in Gent en Antwerpen schommelde tussen respectievelijk 2.000 en 1.500. Dat is nog steeds meer dan in de gehele provincie Limburg. In het licht van de spreidingsdiscussie is ook de geografische verdeling van types organisatoren interessant. Privé- en Kunstendecreet-initiatieven concentreren zich voor driekwart in Brussel, Antwerpen en Gent, terwijl binnen en buiten de overige centrumsteden de cultuur- en gemeenschapscentra cruciaal zijn voor een breed muzikaal aanbod.
Ook qua genre zien we duidelijke verschillen. Pop & rock en jazz & blues voelen zich het beste thuis in de grotere steden, terwijl je voor amusementsmuziek beter afzakt naar het platteland. Klassiek vind je overal, met een sterke poot in de centrumsteden buiten Brussel, Gent en Antwerpen. Wellicht niet onverwacht, maar nooit eerder zo duidelijk: in pakweg Ninove wordt het muzikale gehoor op basis van live concerten heel anders gevormd dan in Gent.
Sector op zijn tandvlees?
Al bij al geeft dit een uitgebalanceerd plaatje van het gespreide muzikale aanbod in Vlaanderen en Brussel, maar dat evenwicht is kwetsbaar, zo tonen de cijfers. Meer inzetten op privé-initiatief zou vooral het aanbod op het platteland doen verschralen. Verdere besparingen op cultuurcentra zouden vooral de kleine ondernemers treffen die zich richten op amusementsmuziek. Ook minder ondersteuning voor het socioculturele veld kan een verrassend grote impact hebben op het muziekaanbod in Vlaanderen en Brussel: met 2600 concerten per jaar lopen socioculturele verenigingen niet zo heel ver achter op de 3000 concerten van Kunstendecreet-spelers. Muziek mag dan wel het imago hebben van een commerciële kunstvorm, toch wordt ruim de helft van onze concerten aangeboden door gesubsidieerde structuren. Voor bepaalde genres (zoals klassiek) en bepaalde regio’s (Vlaams-Brabant, Limburg, ook West-Vlaanderen) blijkt die publieke steun zelfs absoluut cruciaal.
Voor mogelijke ruis op live muziek hoeven we zelf niet eens vooruit te kijken. Nu al verbergt zich achter deze cijfers dat de sector op zijn tandvlees zit, hoor je bijvoorbeeld in het clubcircuit. ‘De meeste muziekclubs drijven nog altijd voor een groot deel op de goodwill van de medewerkers en van vrijwilligers’, getuigt Marc Steens. ‘Mochten wij allemaal strikt volgens de regels van de cao werken, zouden er een stuk minder concerten georganiseerd worden.’ Nieuwsbrieven van Cultuurjobs.be of Podiumkunsten.be doen vermoeden dat deze goodwill-praktijk in opmars is binnen de hele cultuursector: de vraag naar tijdelijke, deeltijdse en vrijwillige functies is ronduit verbazingwekkend. Zorgt dat ook bij de muziekclubs uiteindelijk niet voor een vicieuze cirkel? Dat de meeste zalen bemand worden door mensen die er niet voor het geld werken, maar uit passie, schept bij de politiek wel eens de indruk dat ze het ook met wat minder middelen wel zullen blijven redden. ‘Maar op den duur is de bodem bereikt’, stelt Steens.
Die situatie gaat zelfs op voor grote muziekhuizen, bekende Katrien Van Eeckhoutte, algemeen directeur van het Concertgebouw Brugge, vorig jaar nog in Trends. ‘Bij veel cultuurhuizen staat het water aan de lippen. Sommige organisaties slagen er zelfs niet meer in de cao’s correct toe te passen. We nemen onze verantwoordelijkheid door eigen inkomsten te zoeken, maar we kunnen het echt niet alleen.’ Zulke financiële besognes lijken misschien los te staan van de spreidingskwestie, maar het tegendeel is waar. De balans tussen productie en presentatie, zowel binnen de steden als erbuiten, bouwt juist op evenwichtige middelen. Nog verrassend vaak wordt het spreidingsdebat, zowel in de sector als bij het beleid, los van de centen gevoerd.
If money talks, waar liggen dan mogelijke oplossingen?
Nochtans is de verklaring voor de verschuivingen in het concertlandschap vooral te zoeken in de begroting van individuele muzikanten, muziekpodia, boekingskantoren of structureel gesubsidieerde muziekproducenten. Zelfs muzikale vernieuwing is een financieel vraagstuk geworden. In de Landschapstekening Muziek benadrukte Kunstenpunt eind 2014 al expliciet dat ‘een te grote druk op publiekscijfers’ risicovolle en experimentele programmatie in de weg staat. En de situatie wordt er niet beter op, zegt Joost Fonteyne, directeur van het Festival van Vlaanderen Kortrijk en voorzitter van de Beoordelingscommissie Muziek: ‘Minder evidente programma’s worden vroegtijdig stopgezet omdat de druk voor de return on investment te groot is’. If money talks, waar liggen dan mogelijke oplossingen?
Remedies voor de toekomst
Cultuurminister Sven Gatz gelooft sterk in aanvullende financiering en meer eigen inkomsten naast (Vlaamse) subsidies. Eind februari 2016 informeerde hij de sector over zijn plannen in het kader van zijn Witboek aanvullende financiering, op basis van een IDEA-onderzoek. Zo plant de minister onder meer een Cultuurbank met microkredieten en leningen voor kleine tot zeer grote cultuurprojecten, een kunstkoopregeling voor beeldende kunst, een tax shelter voor de podiumkunsten en – op langere termijn – een mecenaatsregeling. Zit daar ook iets tussen voor muziek? Echt ‘mecenaat’ is in de muziekwereld bijvoorbeeld minder courant dan bij beeldende kunst. ‘Een beeldhouwwerk staat bij een privé-investeerder op de balans. Maar hoe boek je een concerto?’, vroeg Gilles Ledure van Flagey zich eind vorig jaar nog luidop af in De Tijd. Er zijn wel welgestelde filantropen die al eens een instrument schenken aan een musicus van hun geliefde orkest, maar buiten de klassieke muziek bestaan daar amper voorbeelden van.
Een tax shelter-regeling, zoals die al bestaat voor de Vlaamse film, zou wel perspectieven kunnen bieden. De professionele muzieksector kijkt daar over het algemeen zelfs enthousiast naar uit. Alleen lijkt de geplande verruiming naar podiumkunsten (breed gedefinieerd als ‘alles wat live te zien is op een podium’) voorlopig weinig verschil te zullen gaan maken voor muziek, omdat de nadruk op de productie van shows ligt, en niet op opnames of live optredens. ‘Dat is absurd’, vindt Tom Kestens van GALM. ‘Waarom de tax shelter wel uitbreiden naar podiumkunsten, maar niet naar muziek? In wezen vertoont onze sector veel meer gelijkenissen met de tv- en de filmindustrie. Toen ik op onze laatste debatavond met GALM aan een zaal met 300 muzikanten vroeg wie er ooit al 1 euro subsidie ontvangen had, telde ik precies één vinger. Als pop & rock-muzikanten van oudsher amper rechtstreeks gesubsidieerd worden, waarom zet je ze dan ook nog eens fiscaal op een zijspoor?’
Kan je sommige cultuurcentra niet omvormen tot echte maakplekken voor muzikanten?
Zelf heeft Kestens andere ideeën om de financiële situatie en de afnemende speeldata van muzikanten te remediëren. ‘Wij hebben ons veel te afhankelijk gemaakt van derden. We moeten naar een verdienmodel waarin muzikanten zoveel mogelijk zelf in handen houden: van online downloads tot ticketverkoop en inkomsten uit merchandising. Hoe treden we weer in directe interactie met de fans? We delen met hen een gemeenschappelijke agenda.’ Wat muzikale spreiding betreft, zou Kestens graag minder versplintering zien bij cultuur- en gemeenschapscentra. ‘Kan je sommige centra niet omvormen tot echte maakplekken voor muzikanten, met de juiste infrastructuur? Nu betalen muzikanten heel veel zelf: van de huur van repetitieruimte tot de aankoop van isolatiemateriaal voor homestudio’s. Waarom creatie en presentatie niet nauwer bij elkaar brengen? Daarover moeten we echt eens rond de tafel gaan zitten met het gesubsidieerde circuit. Want als bij muzikanten de bron opdroogt op, dan stopt het ook voor de podia. We zitten allemaal in hetzelfde bad.’
Gelijkaardig is de oproep van Maarten Quaghebuer van Rock ‘o Co aan de presentatieplekken in het muziekcircuit: ‘Zij moeten zich eens opnieuw de vraag stellen welke rol ze juist willen spelen voor het parcours voor artiesten. De AB ondersteunt bands stap per stap: van de club naar de box en dan naar de zaal. Waarom kunnen ook cultuurcentra dat niet? Zij bekijken hun programmering nog veel te mathematisch: we hebben een zaal van 500 man, dus moeten we die of die groep programmeren. Draai dat om. Wat heb je interessante artiesten binnen jouw specifieke muzikale profilering te bieden voor hún traject?’
Ook klassieke orkesten en ensembles pleiten voor meer structurele samenwerking tussen producenten en organisatoren, voorbij de klassieke functies van vraag en aanbod. Dat kan resulteren in meer inhoudelijke afstemming, dankzij meer variatie en flexibiliteit in het oeuvre van ensembles en orkesten, tegenover meer ondersteuning van presenteerplekken voor het ruimere artistieke verhaal van producenten. Maar ook zakelijk zijn er mogelijkheden. Zo gelooft Oxalys niet in alternatieve financiering – ‘met een beperkte personeelsbezetting kost die investering evenveel als wat je er uiteindelijk bij wint’, aldus Kathleen Van Schel – maar wel in ruildeals in natura, zoals een cd-opname in Flagey tegenover een gratis concert. ‘Daar win je beiden bij, aan meerwaarde en uitstraling.’ Tegelijk pleiten verschillende stemmen voor extra ondersteuning van de overheid in het internationale verhaal van de Vlaamse muziek. Zo oppert Sigrid Damen van Zefiro Torna het voorstel van een gezamenlijke centrale database met buitenlandse contacten, waar iedereen gebruik van kan maken. Ideeën zijn er dus genoeg voor ambitieuze Vlaamse en lokale beleidsmakers die het spreidingsvraagstuk willen herijken.
Beter voorkomen dan genezen
Met 19.842 concertavonden per jaar kan je moeilijk stellen dat er in Vlaanderen en Brussel gebrek is aan livemuziek. Tegelijk is het zaak de ogen niet te sluiten voor de signalen – of zelfs de symptomen – achter de cijfers: de onderfinanciering van artiesten en presenteerplekken, de groeiende spanning op hun relatie, de dreigende verschraling van alles wat niet vanzelf een groot publiek aanspreekt, de afbrokkelende voedingsbodem voor nieuw talent, en ga zo maar door. Je kan er als overheid vanuit blijven gaan dat het ‘met minder ook wel lukt’, maar op zeker moment valt de Jenga-toren om en is het brokstukken ruimen.
Waar de liefde voor het vak de enige drijfveer wordt om door te gaan, is een burn-out nooit ver weg.
Waarom zouden we het Vlaamse livemuziekcircuit niet dezelfde ademruimte kunnen bieden als (jonge) bedrijven? Niets wijst erop dat het tanende concertaanbod opgevangen zal worden door ‘de markt’. En zelfs als dat gat gedicht zou worden, dan dreigt dat enkel te gebeuren met pop & rock- en jazz & blues-concerten in de grote steden. Weg diversiteit en weg geografische spreiding? Zover zijn we gelukkig nog niet. Maar we staan voor een belangrijke uitdaging. Het aantal concertavonden in Vlaanderen en Brussel daalt, terwijl vaste en vrijwillige medewerkers bij grote en kleine muziekhuizen zwaar over hun limiet gaan. En waar de liefde voor het vak de enige drijfveer wordt om door te gaan, is een burn-out nooit ver weg. Laat ons ervoor zorgen dat het Vlaams-Brusselse concertcircuit niet de dupe wordt van zijn eigen ongebreidelde passie.
Nico Kennes (www.nicokennes.be) is freelance cultuurjournalist en muzikant. Hij was deeltijds betrokken bij het onderzoek van Kunstenpunt. Wouter Hillaert is freelance cultuurjournalist en kernredacteur van rekto:verso.
Dit artikel is het eerste deel van een ruimere onderzoeksreeks van rekto:verso en Kunstenpunt over de spreiding van de kunsten in Vlaanderen en Brussel. Lees hier ook deel twee over beeldende kunst. Binnenkort volgt ook nog onze analyse over podiumkunsten. Volg hier het online dossier op de site van Rekto:Verso.
Dit artikel verscheen eerder op de site van Rekto:Verso.