Primus inter pares? De kunstinstelling vandaag
Het debat over de kunstinstellingen is niet nieuw. Eerder dit jaar flakkerde het opnieuw op met de publieke ambitie van drie Vlaamse stadstheaters om instelling te worden. Ook in het beleid leeft de kwestie. Het vraagstuk van mogelijke en gewenste rollen voor instellingen is voorwerp geweest van wetgevend werk in verschillende legislaturen. In de aanloop naar haar nieuwe beleidsnota cultuur schuift ook de huidige Vlaamse regering de instellingen als sterkhouders naar voor.
In september bracht Kunstenpunt een aantal stemmen in het debat samen voor een publiek gesprek hierover. Met dit stuk vatten we de belangrijkste vragen en argumenten samen, en dat kan niet zonder eerst kort terug te blikken op de geschiedenis van de instellingen in ons kunstenlandschap.
Ontstaan en ontwikkeling
Door verschillende staatshervormingen kreeg Vlaanderen vanaf de jaren 1970 en ‘80 de kans een eigen cultuurbeleid te ontwikkelen. Na de oprichting van de cultuurcentra voor een brede spreiding van kunst werd ook werk gemaakt van een eigen kunstenbeleid, dit in samenspraak met een nieuwe generatie Vlaamse kunstenaars en kunsthuizen (de zogenaamde ‘kunstencentra’, tot stand gekomen in de schoot van de sector). Ook reeds bestaande huizen trokken mee aan de kar, onder meer aangejaagd door een nieuwe “Vlaamse golf” in de kunsten. Vlaanderen profiteerde van de wet van de remmende voorsprong: ongehinderd door bureaucratie of logge structuren kon werk worden gemaakt van een dynamisch kunstenbeleid, waar we tot op vandaag de vruchten van plukken.
De Landschapstekening Kunsten toont aan hoe ijzersterk de internationale reputatie van de Vlaamse kunsten nog steeds is, én hoe breed die gaat: van individuele kunstenaars tot ensembles, van kleine tot grotere gezelschappen, van gemediatiseerde ‘sterren’ tot internationale toptalenten in artistieke niches, van zowel overleden als levende kunstenaars. Zonder het cultuurbeleid dat in de laatste decennia tot stand kwam in samenspraak met het ambitieuze veld, was dit niet mogelijk geweest. Ook de kunsten- en erfgoedinstellingen, voordien de ‘instellingen van de Vlaamse Gemeenschap’ genoemd, hebben een plaats in dit succesverhaal.
De Landschapstekening Kunsten toont aan hoe ijzersterk de internationale reputatie van de Vlaamse kunsten nog steeds is, én hoe breed die gaat.
In tegenstelling tot de andere spelers in het veld staan de instellingen dicht bij de Vlaamse overheid. Die band met de overheid wordt geformaliseerd in beheersovereenkomsten en met specifieke erkenningsvoorwaarden.
Omwille van hun schaal, hun uitstraling en de topkwaliteit die ze brengen, zijn de kunstinstellingen van groot belang. Hun infrastructuur, programma en artistiek personeel legitimeren een vraag naar voldoende middelen. Daarnaast zorgen vele andere Vlaamse kunstorganisaties voor de productie, presentatie en internationale spreiding van een rijke waaier aan kwalitatieve kunst. Zo is Vlaanderen wereldwijd bekend en beroemd voor zijn oude muziek, zijn kinder- en jeugdtheater, zijn dans en performance-kunst, hedendaagse muziek, kunstenaarsfilms, zijn beeldend werk en de vele innovatieve cross-overs tussen kunst en technologie. Een groot stuk van dat werk passeert niet langs instellingen.
Argumenten die vandaag op tafel komen
Vandaag leeft de vraag: hoe behouden we onze sterkte als Vlaams kunstenveld, hoe consolideren we onze internationale voorsprong? Of nog: hoe zorgen we dat, ook in een besparingscontext, artistiek Vlaanderen met vertrouwen vooruit kan kijken? En welke rol kan de kunstinstelling hierin spelen? Dit was ook de insteek van het publiek gesprek met Jerry Aerts (deSingel), Michaël De Cock (KVS) en Karlien Vanhoonacker (Pianofabriek), op 9 september in Vooruit.
Het Vlaamse kunstenlandschap is bij uitstek een level-playing field met veel ruimte voor artistiek initiatief, gefaciliteerd door de overheid en een sterk netwerk van publieke organisaties. De beoordeling van subsidiedossiers gebeurt in eerste instantie door peers, wat opmerkelijk is en getuigt van een sterk onderling vertrouwen. In zo’n systeem waar in- en uitstroom van spelers courant zijn, lijkt het vreemd om in te zetten op een selecte groep primi inter pares. Hoe plaats je de eerder stabiele en centraal aangestuurde instelling in het flexibelere, faciliterende systeem van het Kunstendecreet, op een manier die artistieke vernieuwing en uitmuntendheid bevordert?
In een systeem waar in- en uitstroom van spelers courant zijn, lijkt het vreemd om in te zetten op een selecte groep van primi inter pares.
Om op die vraag te antwoorden, verwijzen velen naar de uitgebreide set van rollen die een instelling opneemt. Een kunstinstelling beantwoordt aan een lange lijst erkenningsvoorwaarden. Voorwaarden als ‘maatschappelijk en cultureel engagement’ en ‘ondersteuning van startende kunstenaars’ wijzen op een expliciete alliantie met andere spelers in het veld. In het debat wordt dan wel eens kritisch gekeken naar de vorm die die alliantie aanneemt. Een aantal instellingen werkt bijvoorbeeld samen met kleinere spelers met zorgvuldig uitgebouwde expertise binnen een specifieke functie. Op die manier erkennen zij specialisatie die soms ‘diep in het veld’ verborgen zit. Een andere manier zijn coproducties of het ondersteunen van kunstenaars door residenties aan te bieden. Sommigen argumenteren dat instellingen verder moeten durven gaan, en bijvoorbeeld explicieter een publieke (woordvoerders)rol/megafoon moeten opnemen voor het volledige veld in het bepleiten van artistiek-maatschappelijke kwesties: good governance, fair practices in het samenwerken met kunstenaars, een meer expliciete aandacht voor inclusiviteit, of het belang van ondersteuning aan projecten als zuurstof voor vernieuwing. Anderen waarschuwen dan weer om niet alle verantwoordelijkheid voor het veld bij de instelling te leggen: een instelling moet voor hen in de eerste plaats een eigen project ontwikkelen.
Het vaakst gehoorde bezwaar ent zich op de geprivilegieerde positie die het statuut met zich meebrengt, wat leidt tot verdeeldheid in een veld dat bij uitstek aan elkaar hangt van de interdependenties.
Niemand in het debat ontkent dat het moeilijk is voor een instelling om te excelleren in zo’n breed spectrum van opdrachten. Hoe haalbaar is het voor één organisatie om alle decretaal bepaalde functies even goed in te vullen, zelfs in alliantie met andere spelers? Denk aan ontwikkeling en reflectie: wordt dat soort functies niet reeds ingevuld door kleinere en minder zichtbare spelers, die hiervoor een extra duw in de rug verdienen? Of ook: hoe kunnen instellingen waarvan verwacht wordt dat ze internationaal optreden als ambassadeurs van een kunstenlandschap, met evenveel sterkte ingrijpen in lokale zingevingsprocessen of sleutelen aan moeilijke maatschappelijke kwesties in hun stad of gemeente? Schaal en institutionalisering kunnen dit soort opdrachten in de weg staan.
Verder wijst men er ook op dat tegenover de voordelen van het statuut van instelling – zoals relatieve bestaanszekerheid – ook nadelen staan, zoals de kleinere beweegruimte en een streng afgelijnde beheersovereenkomst. Maar het vaakst gehoorde bezwaar ent zich op de geprivilegieerde positie die het statuut met zich meebrengt, wat leidt tot verdeeldheid in een veld dat bij uitstek aan elkaar hangt van de interdependenties. Geen functionerende podia zonder goede kunstprojecten, geen instellingen zonder gezond artistiek veld.
Meer lezen
Op de website van het Departement Cultuur, Jeugd & Media vind je een overzicht van de Vlaamse kunstinstellingen en de erkenningsvoorwaarden.