Podiumkunsten in Vlaanderen
Binnen de Vlaamse podiumkunsten is er een groeiende zorg over de presentatiemogelijkheden op lokaal vlak. Hoewel deze ‘spreidingskwestie’ niet nieuw is, signaleren gezelschappen, groepen en boekingskantoren dat sinds 2014 hun speelreeksen in Vlaanderen krimpen, vooral buiten de centrumsteden.
Inleiding
In datzelfde jaar gaf 38% van de cultuurcentra aan dat hun budgetten voor programmering geslonken zijn ten opzichte van voor 2014. Bezuinigingen op het personeel van de cultuur- en gemeenschapscentra zouden ook zorgen voor toenemende werkdruk bij programmatoren, die daardoor minder tijd hebben voor prospectie en voor de verdere uitbouw van hun netwerk in het professionele kunstenveld. Daarenboven leeft de vrees dat een aantal bestuurlijke veranderingen gevolgen kunnen hebben voor de spreiding van podiumkunsten, zoals de decentralisering van het lokale cultuurbeleid en het afbouwen van de rol van de provincies op het vlak van cultuurbeleid.
Wat is nu de situatie in de podiumkunsten: hoe groot was het aanbod in deze sector? Wie organiseerde dit aanbod, en waar?
In een derde deel van het dossier over de presentatie van kunsten in Vlaanderen, brengt Kunstenpunt cijfers samen die het debat over de productie en de spreiding van podiumkunsten kunnen voeden. In een andere tekst komt de (inter)nationale spreiding van voorstellingen van Vlaamse gezelschappen tussen 2001 en 2014 aan bod, aan de hand van de gegevens van Kunstenpunt en van het Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media. In die tekst volgen we vooral de gesubsidieerde productie sinds 2001 doorheen de tijd. De bijdrage hieronder kiest een ander perspectief: op basis van de databanken van CultuurNet Vlaanderen brengen we de geografische spreiding van een veel breder veld van de podiumkunsten in 2014 in kaart. Hoeveel theater-, dans-, comedy- en circusvoorstellingen werden er georganiseerd in Vlaanderen en Brussel, en in welke gemeenten en provincies? Wat is de rol van organisaties ondersteund door verschillende beleidsniveaus en overheden, van privéorganisatoren, amateurkunstenaars en het verenigingsleven?
Deze invalshoek is vergelijkbaar met de eerder gepubliceerde analyses van het Vlaamse aanbod van livemuziek en beeldende kunsten. Uit deze eerdere analyses bleek bijvoorbeeld dat tentoonstellingen van beeldende kunsten in 2013 en 2014 voornamelijk in de steden werden georganiseerd. Cultuurcentra speelden bij de beeldende kunsten slechts een beperkte rol, terwijl zij in de muzieksector in 2014 een belangrijke schakel vormden in de spreiding buiten de grootsteden. Bij zowel de beeldende kunsten als de livemuziek waren gesubsidieerde organisatoren verantwoordelijk voor bijna de helft van het aanbod in Vlaanderen en Brussel. Wat is nu de situatie in de podiumkunsten: hoe groot was het aanbod in deze sector? Wie organiseerde dit aanbod, en waar?
Om een antwoord te bieden op deze vragen werd een beroep gedaan op gegevens uit de UiTdatabank van CultuurNet Vlaanderen. In deze databank kunnen organisatoren van culturele evenementen hierover zelf gegevens invoeren.(1) Deze organisatoren omvatten naast kunstencentra en gesubsidieerde producenten ook cultuur- en gemeenschapscentra, lokale (sociaal-culturele) verenigingen, amateurgezelschappen en privéspelers. 2014 is voorlopig het recentste jaar waarvan de gegevens beschikbaar zijn. In eerdere jaren werden veel minder voorstellingen in de UiTdatabank ingevoerd. Door het gebrek aan voldoende gelijkaardige gegevens van de periode voor 2014, is een nauwkeurige vergelijking met andere jaren voorlopig onmogelijk.
Alle evenementen in de categorie van podiumkunsten van 1 januari tot en met 31 december 2014 werden bijgevolg afgezonderd en vervolgens opgeschoond en bewerkt.(2) Dit leverde beschrijvingen op van 20.037 unieke voorstellingen met informatie over de inhoud van de voorstelling, de organisator, de datum en de locatie.
Aan de opgeschoonde en bewerkte gegevens stelden we acht onderzoeksvragen naar het wie, wat, waar en hoeveel van de podiumkunsten in Vlaanderen en Brussel in 2014:
- Hoeveel voorstellingen in de podiumkunsten werden in Vlaanderen en Brussel georganiseerd in 2014 en binnen welke discipline?
- Wie organiseerde deze voorstellingen: gesubsidieerde of private professionele podiumproducenten, amateurgezelschappen, (sociaal-culturele) verenigingen, openbare instellingen of overheden?
- Hoeveel voorstellingen werden er gemiddeld georganiseerd en door wie?
- Wie organiseerde welke voorstellingen?
- Waar vonden deze voorstellingen plaats: in welke gemeenten (binnen of buiten het stedelijke gebied) en provincies?
- Wie organiseerde voorstellingen binnen en buiten het stedelijke gebied?
- Wie organiseerde de voorstellingen in de provincies?
- Welke voorstellingen vonden binnen en buiten het stedelijke gebied plaats?
(1) Naast de gegevens die organisatoren zelf invoeren in de UiTdatabank, neemt deze databank ook gegevens over van Agenda.Brussels, waarin ook tal van Franstalige organisatoren evenementen aankondigen (https://agenda.brussels/en).
(2) Evenementen in de UiTdatabank verschijnen op honderden digitale en gedrukte cultuuragenda’s. Organisatoren voeren hun voorstellingen dus in met het oog op publiekswerving. De aangeleverde gegevens waren daardoor zeer gedetailleerd, maar dienden te worden gecorrigeerd, aangevuld en zo veel mogelijk gelijkvormig te worden gemaakt alvorens zij bruikbaar waren voor een analytische doorlichting. Voorstellingen die meermaals waren ingevoerd, tellen één keer mee. Vaak werden meerdere voorstellingen op verschillende tijdstippen als één evenement ingevoerd in de UiTdatabank. Deze werden allemaal opgesplitst in aparte voorstellingen aan de hand van de datuminformatie in de beschrijvingen. Organisatoren die onder verschillende namen terugkwamen zijn samengevoegd onder één uniforme naam. Aankondigingen van festivals en van voorstellingsreeksen zonder specifieke datuminformatie werden uit de te analyseren data gehaald. Individuele voorstellingen tijdens festivals werden evenwel behouden.
Facts and figures
1. Hoeveel podiumkunstenvoorstellingen werden er georganiseerd en binnen welke discipline?
Door de gegevens over evenementen in de podiumkunsten uit de UiTdatabank op te schonen en te bewerken, weten we dat er zeker 20.037 unieke voorstellingen plaatsvonden in Vlaanderen en Brussel in 2014.
Grafiek 1 verdeelt deze bulk van voorstellingen in vijf disciplines. Deze disciplines zijn samengesteld op basis van een aantal informatievelden die de organisatoren zelf in de UiTdatabank hebben ingevuld.(3)Theatervoorstellingen (rode staaf) vertegenwoordigen 10.258 of 51,20% van het totaal aantal voorstellingen. Comedy (gele staaf) is met 4.142 voorstellingen of 20,67% de op één na grootste discipline. De 1.628 dansvoorstellingen (groene staaf) staan in voor 8,12%. De 590 circusvoorstellingen (blauwe staaf) vormen hier de kleinste discipline (2,94%). De grijze staaf stelt 3.419 voorstellingen voor waarvan we weten dat ze podiumvoorstellingen zijn, maar waarvan de (sub)discipline door de invoerder niet nader werd bepaald. (4)
(3) In de UiTdatabank kon men een evenement typeren als theater- of dansvoorstelling. Alle dansvoorstellingen zijn voor dit onderzoek ondergebracht onder de discipline dans. Bij evenementen getypeerd als theatervoorstelling werd gekeken naar het thema dat men had aangegeven om deze in een discipline onder te brengen. Tekst-, figuren- en muziektheater werden gegroepeerd in de discipline theater. Alle voorstellingen die als thema ‘humor’, ‘comedy’ of ‘komedie’ hadden gekregen, werden samengevoegd onder de discipline comedy. Hierbij kan het gaan over zowel komische (amateur)theaterstukken als stand-upcomedy of cabaret. Voorstellingen met als thema ‘circus’ of ‘mime- en bewegingstheater’ bevinden zich in de discipline circus. Voorstellingen waarvan het thema onbekend was, werden ondergebracht in de niet-gespecificeerde categorie. Deze categorie verzamelt ook een beperkt aantal evenementen die niet bij de andere vier disciplines horen, zoals literaire of filosofische voordrachten en voorstellingen die sterk aansluiten bij muziekoptredens.
(4) Tot deze niet-gespecificeerde categorie behoren veel voorstellingen van Franstalige organisatoren en organisaties die in Brussel actief zijn (zoals BOZAR of de cultuurcentra van de Franse Gemeenschap in Brussel). Dit heeft vooral te maken met een verschil in de manier waarop de gegevens hierover in de UiTdatabank terechtkwamen. De organisatoren in kwestie voerden hun gegevens voornamelijk in via Agenda.Brussels, dat andere invulvelden gebruikt. Wanneer deze gegevens werden overgenomen door CultuurNet Vlaanderen, konden niet alle velden worden gelinkt aan de beschrijvingen in de UiTdatabank. Deze foutmarge moeten we in gedachte houden wanneer we in latere secties de disciplines verder met elkaar vergelijken.
2. Wie organiseerde de voorstellingen?
Wie zorgde ervoor dat de 20.037 voorstellingen uit 2014 konden plaatsvinden? Bij 17.600 van deze voorstellingen werd in de UiTdatabank de naam van de organisator vermeld. Met ‘organisator’ wordt de persoon of organisatie bedoeld die het initiatief neemt om een voorstelling te laten plaatsvinden. Dit valt niet noodzakelijk samen met de uitvoerder of de locatie van die voorstelling. Een sociaal-culturele vereniging kan bijvoorbeeld een productie van een dansgezelschap boeken en daarvoor een zaal van een cultuurcentrum huren. De sociaal-culturele vereniging is dan de organisator, het dansgezelschap de uitvoerder en het cultuurcentrum de locatie.
Als we het aantal unieke namen optellen, komen we aan 2.145 organisatoren.(5) Om een antwoord te kunnen bieden op de bovenstaande onderzoeksvragen, ontwikkelde Kunstenpunt een typologie die rekening houdt met een aantal parameters. Werd de organisator gesubsidieerd door een bepaalde overheid of ging het om een privaat, niet-gesubsidieerd initiatief? Ging het over professionele of amateurkunsten? Opereerde de organisator alleen op lokaal niveau of over de hele Vlaamse Gemeenschap? Organiseerde men voorstellingen in het Nederlands of in een andere taal? Wanneer er geen organisator werd vermeld bij een voorstelling, baseerden we ons op de eigenschappen van de locatie van het evenement?
Nauwkeurig opzoekingswerk liet toe om alle organisatoren in zeven categorieën onder te brengen(6):
- Organisatoren met kunstensubsidies van de Vlaamse overheid: deze omvatten gezelschappen, kunstencentra, musea, werkplaatsen en festivals die in 2014 meerjarige of projectsubsidies kregen via het Kunstendecreet, maar ook kunsten- of erfgoedorganisaties die via andere kanalen dan het Kunstendecreet werden gesubsidieerd (bv. Huis van Alijn, Het Firmament of Poëziecentrum).
- Organisatoren ondersteund via het lokaal (cultuur)beleid: hiertoe behoren cultuur- en gemeenschapscentra, bibliotheken, gemeentediensten en andere instellingen die (structurele) subsidies via het lokale beleidsniveau kregen. Vaak gaat het over organisaties (zoals de cultuur- en gemeenschapscentra en de bibliotheken) die in deze periode ook Vlaamse middelen ontvingen via het Decreet Lokaal Cultuurbeleid. Ook provinciale overheden, door de provincie gesubsidieerde organisaties en Brusselse organisaties ondersteund door de Vlaamse Gemeenschapscommissie of het Brussels Gewest werden in deze categorie ondergebracht. Deze via de provincies of Brussel gesubsidieerde organisatoren vertegenwoordigen slechts een klein deel van de categorie (zie ook grafiek 3 hieronder).
- Organisatoren uit het onderwijs: dit type verwijst naar scholen en instellingen van het officieel, het vrij en het hoger onderwijs die subsidies kregen van de Vlaamse Gemeenschap. Hierbij gaat het vooral om afstudeerprojecten van kunstopleidingen en publieke toonmomenten van het deeltijds kunstonderwijs. De zogenaamde ‘schoolvoorstellingen’ – opvoeringen van (al dan niet gesubsidieerde) producties voor een publiek dat exclusief uit schoolgaande jeugd bestaat – bevinden zich niet in de UiTdatabank omdat ze niet publiek toegankelijk waren.
- Organisatoren gesubsidieerd door andere overheden dan de (lokale) Vlaamse: dit zijn organisaties die (in hoofdzaak) werden ondersteund door de federale overheid (bv. BOZAR), door de Franse Gemeenschap (bv. Franstalige theaterhuizen in Brussel zoals Les Brigittines en Théâtre National) of door buitenlandse overheden.
- Sociaal-culturele en amateurorganisaties: in deze categorie bevinden zich erkende sociaal-culturele organisaties voor volwassenen (bv. de Gezinsbond of het August Vermeylenfonds)(7) en voor de jeugd (gesubsidieerd jeugdtheater, jeugdverenigingen en jeugdhuizen), amateurgezelschappen en amateurkunstenorganisaties (bv. Opendoek of Danspunt), het Circuscentrum en via het Circusdecreet ondersteunde gezelschappen,(8) lokale verenigingen (inclusief verenigingen met subsidies van hun lokale overheid, maar ook dansclubs en sportverenigingen), niet-gouvernementele organisaties, zorginstellingen en vakbonden.
- Organisatoren uit de private sector: dit zijn professionele, niet-gesubsidieerde podiumproducenten (bv. Music Hall of Tinnenpot), promotoren (bv. LiveComedy.be of Greenhouse Talent), concert- en podiumzalen en cafés. Bij de privéspelers bevinden zich organisatoren van zowel Nederlandstalig als anderstalig aanbod.
- Een restcategorie: deze verzamelt organisatoren waarover te weinig informatie beschikbaar was om hen te typeren en 276 organisatoren die elk bij slechts een beperkt aantal voorstellingen betrokken waren en uit pragmatische overwegingen niet werden getypeerd.
(5) Onder de 2.145 unieke namen van organisatoren bevinden zich 81 samenwerkingsverbanden tussen twee of meerdere organisatoren. In plaats van alle namen van organisatoren in zo’n samenwerkingsverband apart op te tellen, werd elk samenwerkingsverband als één unieke organisator behandeld. De 81 samenwerkingsverbanden waren verantwoordelijk voor 306 van de 17.600 voorstellingen.
(6) Voor de typologie bij de 306 voorstellingen met twee of meerdere organisatoren werd alleen gekeken naar de organisator die als eerste werd vermeld.
(7) Hiervoor werd de databank van Socius met erkende organisaties voor sociaal-cultureel volwassenenwerk geraadpleegd (www.socius.be/organisaties).
(8) Een up-to-date lijst van gezelschappen erkend door het Circuscentrum is te vinden op www.circuscentrum.be/circus-in-vlaanderen/gezelschappen.
Grafiek 2 laat het aandeel zien van elk van de zeven types van organisatoren in de 20.037 voorstellingen. (9) Elk gekleurd onderdeel van dit schijfdiagram staat voor een type. De grootte van het onderdeel en het bijhorende percentage worden bepaald door het aantal voorstellingen dat op touw werd gezet door het type organisator in kwestie.
Organisatoren ondersteund via het lokaal (cultuur)beleid hadden met 32,55% het grootste aandeel in de organisatie van voorstellingen in 2014.
Organisatoren ondersteund via het lokaal (cultuur)beleid (groen) hadden met 32,55% het grootste aandeel in de organisatie van voorstellingen in 2014 (6.522 voorstellingen). Op de tweede plaats komen de sociaal-culturele en amateurorganisaties (oranje) met 21,32% (4.271 voorstellingen), gevolgd door organisatoren uit het Vlaams gesubsidieerde kunstencircuit (blauw), die 14,37% van het aanbod verzorgden (2.879 voorstellingen). Daarna komen respectievelijk de private organisatoren (rood, 12,89% of 2.583 voorstellingen) en organisatoren die ondersteund werden door andere overheden dan de (lokale) Vlaamse (turkoois, 11,78% of 2.360 voorstellingen). De restcategorie (grijs) beslaat 5,50% van het aanbod (1.103 voorstellingen). Het aandeel van organisatoren uit het Vlaamse onderwijs (lila) beslaat tenslotte 1,59% (319 voorstellingen).
(9) In grafieken 2 en 3 worden de voorstellingen met een onbekende organisator erbij gerekend. Zoals eerder aangegeven, werden deze ondergebracht in een categorie op basis van de locatie van de voorstelling.
Met het oog op de verdere analyse van de gegevens, verfijnen we de typologie van organisatoren in grafiek 3. Deze grafiek onthult dat binnen de meeste ‘grovere’ types van organisatoren telkens één specifiek subtype van organisator dominant is. Binnen de lokale organisatoren (groen) zijn dit de cultuur- en gemeenschapscentra, die met een aandeel van 25,89% (5.187 voorstellingen) meteen ook de voornaamste soort organisator in 2014 waren. Binnen de categorie van sociaal-culturele en amateurorganisaties (oranje) is er een duidelijk overwicht van amateurgezelschappen, die 16,02% (3.209 voorstellingen) op touw zetten en daarmee de op één na voornaamste organisator waren. Daarna komen organisatoren die via het Kunstendecreet (werkings- of project)subsidies ontvingen (blauw, 13,95% of 2.796 voorstellingen), gevolgd door respectievelijk organisatoren met subsidies van de Franse Gemeenschap (lichtblauw, 10,43% of 2.089 voorstellingen) en privéspelers die een Nederlandstalig aanbod organiseerden (rood, 9,69% of 1.942 voorstellingen). De voornaamste organisatoren van het professionele, Nederlandstalige aanbod in 2014 waren dus achtereenvolgens cultuur- en gemeenschapscentra, via het Kunstendecreet gesubsidieerde organisaties en Nederlandstalige privéspelers.
3. Hoeveel voorstellingen werden er gemiddeld georganiseerd en door wie?
In de gegevens van de UiTdatabank hebben we 2.145 unieke organisatoren kunnen identificeren. Berekend op de 17.600 voorstellingen waarvan de organisator bekend is, weten we dan dat elke organisator gemiddeld ongeveer acht voorstellingen op touw zette in 2014. Ongeveer de helft van de 2.145 organisatoren (1.079) was verantwoordelijk voor slechts één of twee voorstellingen. 353 organisatoren zetten minstens tien voorstellingen op touw en zijn daarmee verantwoordelijk voor circa 72% van de 17.600 voorstellingen. Hoe veranderen deze cijfers als we de situaties van de verschillende types van organisatoren apart bekijken?
Tabel 1 biedt een gedeeltelijk antwoord op deze vraag. Links zien we de types van organisatoren en het aantal unieke namen binnen elk type. De derde kolom geeft het aantal voorstellingen weer dat elk type organiseerde. Hier hebben we de voorstellingen waarbij geen organisator werd vermeld in UiTdatabank niet meegerekend (daarom wijken de aantallen af van deze bij grafiek 2). In de kolom uiterst rechts staat het gemiddeld aantal voorstellingen per type van organisator. Daarbij springen meteen enkele opmerkelijke verschillen in het oog.
Organisaties uit het Vlaams gesubsidieerde kunstencircuit voorzagen in een regelmatig aanbod (gemiddeld 28 voorstellingen). Het Vlaams gesubsidieerde kunstencircuit kent relatief weinig organisatoren (95), waarvan een groot deel (42) met tien of meer voorstellingen in de gegevens voorkomt. Wanneer we het subtype van organisatoren gesubsidieerd via het Kunstendecreet afzonderlijk bekijken, blijken deze zelfs een iets hoger gemiddelde te hebben (30 voorstellingen). deSingel (178 voorstellingen), NTGent (161 voorstellingen) en HETPALEIS (160 voorstellingen) voeren hier de lijst aan.
Ook de instellingen ondersteund door andere overheden organiseerden met regelmaat voorstellingen (gemiddeld 23). Bij deze organisatoren zien we een gelijkaardige situatie als bij het Vlaams gesubsidieerde kunstencircuit: van de 100 namen in de gegevens organiseerde bijna de helft (46) minstens tien voorstellingen. BOZAR is met 159 voorstellingen hier de koploper. Daarna volgen Brusselse instellingen met subsidies van de Franse Gemeenschap zoals Théâtre Le Public (157 voorstellingen) en Théâtre de la Place des Martyrs (146 voorstellingen).
Organisaties uit het Vlaams gesubsidieerde kunstencircuit voorzagen in een regelmatig aanbod met gemiddeld 28 voorstellingen in 2014. Dit circuit kent relatief weinig organisatoren, waarvan een groot deel met tien of meer voorstellingen in de gegevens voorkomt.
Organisatoren ondersteund vanuit het lokaal (cultuur)beleid hebben met dertien voorstellingen een duidelijk lager gemiddelde. Het aantal actoren dat tien of meer voorstellingen organiseerde, ligt verhoudingsgewijs ook lager (108 van de 420). Wanneer we de subtypes van organisatoren afzonderlijk bekijken, zien we een kloof tussen cultuur- en gemeenschapscentra (gemiddeld 24 voorstellingen) en de andere subtypes, zoals gemeentediensten (gemiddeld vier voorstellingen) en andere lokale diensten (bibliotheken, OCMW’s en dienstencentra: gemiddeld twee voorstellingen). Voorts valt op dat voornamelijk de cultuurcentra uit de centrumsteden (die tot de zogenaamde A-centra behoren)(10) bovenaan de lijst van dit type van organisator voorkomen, zoals 30CC in Leuven (254 voorstellingen) en Schouwburg Kortrijk (139 voorstellingen). De Warande (Turnhout), een in 2014 door de provincie ondersteunde instelling, neemt hier met 227 voorstellingen ook een belangrijke plaats in. 30CC en De Warande behoren zelfs tot de actiefste organisatoren in het geheel van onderzochte gegevens.
De private organisatoren geven een meer versnipperd beeld. Hun gemiddelde van zeven voorstellingen ligt onder het algemene gemiddelde van acht en slechts 43 van de 286 privéspelers worden vermeld met tien of meer voorstellingen. Onder de voornaamste private organisatoren bevinden zich diverse profielen die actief zijn in het Nederlandstalige of het Franstalige aanbod en zich richten op stand-upcomedy (Kings of Comedy, 103 voorstellingen; Comedyshows.be, 79 voorstellingen; Le Koek’s Théâtre, 71 voorstellingen), kinder- en familievoorstellingen (Kip van Troje, 183 voorstellingen; Kunstencentrum Vlaams Fruit, 53 voorstellingen) of musicals (Music Hall, 74 voorstellingen).(11) Bij het subtype van Nederlandstalige privéorganisatoren ligt het gemiddelde ook rond zeven voorstellingen.
Een zeer hoog aantal sociaal-culturele en amateurverenigingen stond in 2014 in voor een grote hoeveelheid voorstellingen en hebben bijgevolg een laag gemiddelde (vijf voorstellingen). Dit komt door de vele amateurgezelschappen die één productie per jaar maken en brengen, maar ook door de lokale afdelingen van sociaal-culturele organisaties die één of twee maal per jaar een voorstelling boeken.
Ook het kleinste type van organisatoren, namelijk deze uit het gesubsidieerd onderwijs, heeft een laag gemiddelde (vier voorstellingen). Slechts vijf van de 69 organisatoren zetten minstens tien voorstellingen op touw. De lijst wordt hier aangevoerd door de drama-afdelingen van de kunsthogescholen LUCA School of Arts (42 voorstellingen) en KASK/Conservatorium Gent (30 voorstellingen).
(10) In het Decreet Lokaal Cultuurbeleid wordt een onderscheid gemaakt tussen A-, B- en C-centra. Deze categorisering houdt verband met de locatie en de capaciteit van een cultuurcentrum en bepaalt het bedrag aan subsidies waarop deze aanspraak kan maken. Voor een overzicht van de types per gemeente, zie: www.cultuurcentra.be/overzicht-ccs-en-gcs.html.
(11) Bij deze 74 voorstellingen wordt Music Hall als organisator vermeld. Aangezien Music Hall zich als niet-gesubsidieerde organisatie presenteert (op hun website wordt geen verwijzing gemaakt naar steun van de Vlaamse overheid), werd deze in dit rapport als privaat initiatief behandeld. Over de relatie tussen Music Hall en Vlaamse subsidies verscheen in 2013 een artikel in Rekto:Verso (www.rektoverso.be/artikel/potten-breken-subsidieland).
4. Wie organiseerde welke voorstellingen?
Nu we in de gaten hebben welke soorten voorstellingen er werden georganiseerd en door wie, kunnen we beide invalshoeken met elkaar combineren. Welk type van organisatoren is het actiefst binnen de verschillende disciplines? Omgekeerd is het ook interessant om te onderzoeken op welke disciplines de verschillende types van organisatoren zich richtten.
In grafiek 4 lichten we uit het totale aantal voorstellingen de dans-, theater- en comedyvoorstellingen en laten we zien wie deze organiseerde. Van boven naar beneden geven de balken enkele interessante verschillen tussen de drie disciplines weer.
Bij de dansvoorstellingen (boven, 1.628 in totaal) nemen organisatoren uit het Vlaams gesubsidieerde kunstencircuit (blauw, 506 dansvoorstellingen) een aandeel van 31,08% voor hun rekening. Daarmee was dit het belangrijkste type organisator van dansvoorstellingen in Vlaanderen en Brussel in 2014. In de achterliggende gegevens zien we dat Kaaitheater, STUK, KVS en vooral deSingel de voornaamste waren. De organisatoren ondersteund vanuit het lokaal (cultuur)beleid (groen, 27,33% of 445 dansvoorstellingen) en de organisatoren met subsidies van andere overheden dan de (lokale) Vlaamse (turkoois, 15,29% of 249 dansvoorstellingen) zijn ook goed vertegenwoordigd. Bij dit laatste type komt dit vooral door de programmatie van Les Brigittines en BOZAR. Het aandeel van de private spelers (rood, 11,55% of 188 dansvoorstellingen) is vergelijkbaar met de situatie bij het totale aantal voorstellingen (12,89%, zie grafiek 2). Sociaal-culturele verenigingen (oranje) waren opvallend weinig actief in de discipline dans: slechts 6,82% of 111 dansvoorstellingen.
Bij de 10.258 theatervoorstellingen (midden) liggen de verhoudingen anders. Hier werden de organisatoren ondersteund vanuit het lokaal (cultuur)beleid (groen), het voornaamste type (36,64% of 3.759 theatervoorstellingen). Met 24,49% of 2.512 theatervoorstellingen beslaan de sociaal-culturele verenigingen (oranje) hier een veel groter aandeel dan bij dans. Organisatoren met Vlaamse kunstensubsidies (blauw) speelden ook een belangrijke rol (18,99% of 1.948 theatervoorstellingen). In vergelijking met dans en het totale aantal voorstellingen, ligt het aandeel van private organisatoren (rood, 9,67% of 992 theatervoorstellingen) hier iets lager.
In de cijfers van de discipline comedy komen de sociaal-culturele verenigingen (oranje, 30,66% of 1.270 comedyvoorstellingen) nog sterker naar voren dan bij theater. Samen met de organisatoren ondersteund vanuit het lokaal (cultuur)beleid (groen, 31,46% of 1.303 comedyvoorstellingen) waren ze de voornaamste types van organisatoren van comedy in 2014. De private organisatoren (rood) stonden in voor een vierde van het comedyaanbod (24,41% of 1.011 comedyvoorstellingen). De achterliggende gegevens wijzen uit dat een aantal van deze privéspelers (zoals Kings of Comedy, Comedyshows.be, Le Koek’s Théâtre en LiveComedy.be) de meeste comedyvoorstellingen organiseerden. Voorts geven deze gegevens aan dat de sociaal-culturele verenigingen zich op komedies en kluchten richtten, terwijl de privéorganisatoren eerder in stand-upcomedy en cabaret actief waren. Organisatoren met Vlaamse kunstensubsidies (blauw) komen nauwelijks voor in de gegevens over comedy. Dit type stond in voor 0,97% of 40 comedyvoorstellingen.
In comedy komen de sociaal-culturele verenigingen nog sterker naar voren dan bij theater.
Organisatoren gesteund vanuit het lokaal (cultuur)beleid zijn – in tegenstelling tot de andere types – in elke van de drie disciplines goed vertegenwoordigd. Wanneer we vergelijken wie binnen elke van de disciplines de voornaamste lokale organisatoren waren, zien we dezelfde namen vaak opduiken. Bij theater en dans gaat het (onder andere) over cultuurcentra zoals 30CC (Leuven) en Schouwburg Kortrijk en het provinciaal ondersteunde De Warande (Turnhout) – eveneens de enige voorname organisator die geen cultuur- of gemeenschapscentrum is. Bij comedy blijken vooral CC De Grote Post (Oostende) en CC De Spil (Roeselare) belangrijke spelers, maar ook zij zijn relatief goed vertegenwoordigd in de andere twee disciplines.Grafiek 5: Aandeel van organisaties met subsidies via Kunstendecreet, cultuur- en gemeenschapscentra en Nederlandstalige privéspelers in organisatie van voorstellingen in Vlaanderen en Brussel in 2014
Eerder zagen we dat respectievelijk cultuur- en gemeenschapscentra, via het Kunstendecreet gesubsidieerde organisaties en Nederlandstalige privéspelers de drie belangrijkste organisatoren waren van het professionele aanbod in Vlaanderen en Brussel in 2014. Van deze subtypes van organisatoren zoeken we uit binnen welke soorten disciplines zij voorstellingen organiseerden. Over de precieze inhoud van de voorstellingen kunnen we echter moeilijk uitspraken doen. Hiervoor bevatten de gegevens uit de UiTdatabank iets te veel ruis. Zo werden bij vele voorstellingen een misleidende of zelfs geen subdiscipline vermeld (voorstellingen van Rosas kregen bijvoorbeeld afwisselend de noemer ‘moderne dans’, ‘ballet en klassieke dans’ of ‘thema onbepaald’). Veel inhoudelijke informatie over de voorstellingen is bovendien verspreid over vrije tekstvelden, wat een heldere categorisering onmogelijk maakt. Daarom beperken we ons in grafiek 5 tot de bredere disciplinecategorieën van theater, dans, comedy en circus. Van boven naar beneden zien we in deze grafiek enkele opvallende verschillen tussen de drie subtypes van organisatoren.
Organisaties die werden ondersteund via het Kunstendecreet (boven) waren in 2014 goed voor 2.796 voorstellingen. Hiervan nemen theater (rood, 67,13% of 1.877 theatervoorstellingen) en dans (groen, 18,10% of 506 dansvoorstellingen) het grootste deel in beslag. Bij de cultuur- en gemeenschapscentra (midden, 5.187 voorstellingen in totaal) hebben beide disciplines een bescheidener aandeel: 57,12% (of 2.963) theatervoorstellingen en 7,08% (of 367) dansvoorstellingen. Bij de Nederlandstalige privéorganisatoren (onder, 1.942 voorstellingen in totaal) is dans relatief iets meer aanwezig (8,44% of 164 dansvoorstellingen), maar heeft theater opnieuw een minder prominent aandeel (48,30% of 938 theatervoorstellingen).
Comedy (geel) vertoont in grafiek 5 een beeld dat tegengesteld is aan dat van dans en theater. De 37 comedyvoorstellingen op touw gezet door organisaties ondersteund via het Kunstendecreet, vertegenwoordigen slechts 1,32%. Bij de cultuur- en gemeenschapscentra is het aandeel van comedy 20,24% (1.050 comedyvoorstellingen), waardoor dit de op één na belangrijkste discipline bij dit type is. Hetzelfde geldt voor de Nederlandstalige privéspelers, waar comedy 35,74% van hun aanbod beslaat (694 comedyvoorstellingen). Ook hier bemoeilijkt de aard van de ingevoerde gegevens in de UiTdatabank preciezere uitspraken over de inhoud van de voorstellingen. In de achterliggende gegevens komen echter veel namen van uitvoerders meermaals terug. Deze lijken aan te geven dat stand-upcomedy en cabaret goed zijn vertegenwoordigd in de comedyvoorstellingen georganiseerd door privéspelers en cultuur- en gemeenschapscentra.
De UiTdatabank maakt het wel mogelijk om een onderscheid te maken tussen de voorstellingen die zijn bedoeld voor een publiek van volwassenen en deze die zich op een jong publiek richten. Heeft dat een impact op de verhoudingen tussen de verschillende types van organisatoren?
Bij alle 20.037 voorstellingen werd duidelijk aangegeven voor welke leeftijdscategorie van toeschouwers deze waren bedoeld. Alle voorstellingen voor leeftijdscategorieën onder achttien jaar werden samengenomen onder de noemer van kinder- en jeugdvoorstellingen. Het gaat daarbij over 3.643 voorstellingen in totaal.(12) Grafiek 6 geeft weer wie deze kinder- en jeugdvoorstellingen organiseerde. Het aandeel van organisatoren ondersteund door het lokale (cultuur)beleid (groen) is nog meer uitgesproken dan bij het totale aantal voorstellingen (grafiek 2). Zij zijn verantwoordelijk voor bijna de helft (1.810) van de kinder- en jeugdvoorstellingen. De meerderheid in dit type van organisator wordt opnieuw gevormd door cultuur- en gemeenschapscentra.
Ook de organisatoren uit het Vlaams gesubsidieerde kunstencircuit zijn sterker vertegenwoordigd (648 voorstellingen of 17,79%) dan bij het totale aantal voorstellingen (14,37% in grafiek 2). In de achterliggende gegevens van deze categorie bevinden zich onder de voornaamste organisatoren specialisten in jeugdtheater zoals HETPALEIS (139 voorstellingen) en BRONKS (49 voorstellingen), maar ook een circusorganisatie zoals MiramirO (59 voorstellingen). Alle andere types hebben een kleiner aandeel. De organisator die de meeste (155) kinder- en jeugdvoorstellingen op touw zette, is weliswaar een privéspeler, namelijk Kip van Troje. Grote commerciële organisatoren zoals Studio 100 zijn in deze gegevens nauwelijks vertegenwoordigd (slechts één gekende kindervoorstelling in het geval van Studio 100). Mogelijk maken dergelijke bedrijven weinig gebruik van de databanken van CultuurNet, bijvoorbeeld omdat schoolvoorstellingen (die exclusief voor schoolgaande jongeren worden opgevoerd) niet worden opgenomen in de UiTdatabank (zie ook de tweede sectie).
(12) Alle producties voor een meerderjarig publiek werden verzameld onder voorstellingen voor volwassenen, in totaal 16.394. Daartoe behoren ook veertien voorstellingen waarbij werd vermeld dat ze ‘voor iedere leeftijd’ waren bedoeld. De verhoudingen tussen de verschillende types van organisatoren in de voorstellingen voor volwassenen zijn gelijkaardig aan de verhoudingen in het totale aantal voorstellingen in grafiek 2. Daarom zoomen we hier niet verder in op dit segment.
5. Waar vonden de voorstellingen plaats?
Naast de aantallen, inhoud en organisatoren van voorstellingen, willen we uiteraard ook weten waar deze plaatsvonden. Bij alle 20.037 voorstellingen werd in de UiTdatabank geografische informatie vermeld. Deze laat ons toe te reconstrueren in welke gebieden, gemeenten en provincies een podiumaanbod werd georganiseerd en waar dit aanbod het grootst was.
Grafiek 7 verdeelt de 20.037 voorstellingen volgens de graad van verstedelijking van de plaats waar ze werden georganiseerd. Het blauwe part neemt alle voorstellingen samen die in centrumsteden plaatsvonden.(13)Het aanbod in de grootste centrumsteden, Antwerpen en Gent, wordt apart ondergebracht in de categorie van de grootsteden (rood). Hiertoe behoren ook voorstellingen in de negentien gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het aanbod dat in gemeenten buiten de centrumsteden werd georganiseerd, is aangeduid met een groene kleur.
Het gebied buiten de centrumsteden (39,89%) heeft een gelijkaardig aandeel als dat van de grootsteden (42,55%). Toch vonden de meeste voorstellingen in 2014 plaats in het stedelijke gebied (grootsteden en andere centrumsteden, tezamen 60,11%).
Hoe liggen de verhoudingen nu per gemeente? Het antwoord vinden we terug in grafiek 8, waar elke bol voor één gemeente in Vlaanderen staat. De negentien gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werden samengenomen onder de noemer van Brussel-Hoofdstad (in alle negentien Brusselse gemeenten werden er voorstellingen georganiseerd). Hoe groter een bol en hoe dichter deze bij het centrum van de grafiek is, hoe meer voorstellingen er plaatsvonden in 2014. Elke bol heeft een kleur die (zoals in grafiek 7) verwijst naar de graad van verstedelijking van de gemeente.
(13) Zie de lijst van dertien centrumsteden op de website van het VIPA: www4wvg.vlaanderen.be/wvg/vipa/Paginas/13CentrumstedenVlaanderen.aspx.
Het wordt duidelijk dat in de stad Antwerpen het grootste Nederlandstalige podiumaanbod werd georganiseerd.
De grafiek stelt naast Brussel-Hoofdstad 294 Vlaamse gemeenten voor. Slechts veertien van in totaal 308 gemeenten in Vlaanderen komen niet in de onderzochte gegevens voor. In meer dan de helft van alle gemeenten (216, inclusief Brussel-Hoofdstad), werden minstens tien voorstellingen georganiseerd. In Brussel-Hoofdstad (3.869), Antwerpen (2.863) en Gent (1.794) vonden respectievelijk de meeste voorstellingen plaats. Alle andere centrumsteden kenden een aanbod dat gaat van 637 (Leuven) tot 108 voorstellingen (Genk).
De hoofdmoot van het aanbod in andere talen dan het Nederlands (vooral het Frans) werd georganiseerd in Brussel-Hoofdstad. Wanneer we alle voorstellingen van organisatoren met subsidies van de Franse gemeenschap en privéspelers die zich richten op een anderstalig publiek eruit halen, dan wordt duidelijk dat in de stad Antwerpen het grootste Nederlandstalige podiumaanbod werd georganiseerd.
Grafiek 9 kijkt naar de verhoudingen tussen de verschillende provincies, met Brussel-Hoofdstad erbij. In de provincie Antwerpen vonden met voorsprong het grootste aantal voorstellingen plaats (5.630), gevolgd door Oost-Vlaanderen (4.036) en Brussel-Hoofdstad (3.869 – hierbij is het anderstalige aanbod gerekend). In West-Vlaanderen tellen we in totaal 2.893 voorstellingen. Daarna komen Vlaams-Brabant (2.252) en Limburg (1.357). De provincie Antwerpen kende dus meer dan viermaal zoveel voorstellingen dan Limburg in 2014.
Grafiek 9 geeft ook de graad van verstedelijking weer van de gemeenten waar de voorstellingen werden georganiseerd. Voorstellingen in Brussel-Hoofdstad, Antwerpen en Gent kregen opnieuw een rode kleur, deze in de andere centrumsteden een blauwe kleur en deze buiten de centrumsteden een groene kleur. In de provincie Antwerpen nam de stad Antwerpen meer dan de helft van de voorstellingen in 2014 voor haar rekening. In Oost-Vlaanderen zien we dat Gent eveneens verantwoordelijk is voor een aanzienlijk aandeel binnen deze provincie. In West-Vlaanderen zijn de centrumsteden (Brugge, Kortrijk, Oostende en Roeselare) ook goed vertegenwoordigd in de cijfers (tezamen 1.188 voorstellingen, tegenover 1.705 buiten de centrumsteden). Dit ligt anders bij Vlaams-Brabant, waar Leuven de enige centrumstad is. In Limburg is het aandeel van gemeenten buiten de centrumsteden nog groter (951 voorstellingen, tegenover 406 in Hasselt en Genk tezamen).
De cijfers in grafiek 9 houden geen rekening met de verschillen in inwonersaantallen tussen de provincies. Dankzij demografische gegevens van Statistics Belgium kunnen we het aantal voorstellingen in een provincie corrigeren op de bevolking van die provincie in 2014.(14)
Grafiek 10 geeft het aantal voorstellingen per provincie per 10.000 inwoners weer.
(14) De inwonersaantallen in 2014 en andere recente jaren kunnen worden geraadpleegd via bestat.economie.fgov.be/BeStat/BeStatMultidimensionalAnalysis?loadDefaultId=2906.
Elke balk stelt een Vlaamse provincie voor, naast Brussel-Hoofdstad. Hoe groter de balk, hoe meer voorstellingen er per 10.000 inwoners in die provincie plaatsvonden.
Brussel-Hoofdstad bevindt zich bovenaan met circa 33 voorstellingen (het anderstalige aanbod is hierbij gerekend), gevolgd door de provincie Antwerpen (circa 31) en Oost-Vlaanderen (circa 27). Daarna zien we dezelfde volgorde als bij het totale aantal voorstellingen per provincie: West-Vlaanderen (circa 25), Vlaams-Brabant (circa 20) en Limburg (circa 16). De correctie op inwonersaantallen verzacht echter de contrasten tussen de provincies. Diegene met het grootste aantal voorstellingen per 10.000 inwoners (Brussel-Hoofdstad) heeft nu iets meer dan het dubbele van diegene met het laagste aantal (Limburg).
6. Wie organiseerde voorstellingen binnen en buiten het stedelijke gebied?
In de laatste secties combineren we de informatie over de plaats van de voorstellingen met de gegevens over het aantal voorstellingen, de subdisciplines en de types van organisatoren. Eerst kijken we naar de relatie tussen de plaats van een voorstelling en het type organisator. Waar waren de drie voornaamste organisatoren van het professionele Nederlandstalige aanbod actief: in de grootsteden (Brussel-Hoofdstad, Antwerpen en Gent), in de andere centrumsteden of daarbuiten?
De drie subtypes worden in grafiek 11 elk in een balk weergegeven: de Nederlandstalige privéorganisatoren (boven, 1.942 voorstellingen), organisaties met subsidies via het Kunstendecreet (midden, 2.796 voorstellingen) en cultuur- en gemeenschapscentra (onder, 5.187 voorstellingen).
Uit de aantallen van voorstellingen kunnen we concluderen dat de spreiding van het professionele Nederlandstalige aanbod buiten de grootsteden vooral een verdienste was van cultuur- en gemeenschapscentra.
Bij de Nederlandstalige privéorganisatoren verschilt het aandeel van de grootsteden (rood, 870 voorstellingen of 44,80%) weinig van dat van gemeenten buiten de centrumsteden (groen, 796 voorstellingen of 40,99%). Organisatoren ondersteund via het Kunstendecreet concentreerden hun activiteiten daarentegen in de grootsteden (2.261 voorstellingen of 80,87%). De actiefste namen in de achterliggende gegevens zijn dan ook organisaties die zijn verbonden met een schouwburg in Brussel, Antwerpen of Gent (zoals KVS, HETPALEIS of NTGent).
De band met een vaste presentatieplek speelt uiteraard ook een rol bij de cultuur- en gemeenschapscentra, die vooral in gemeenten buiten de centrumsteden actief waren (3.231 voorstellingen of 62,29%). Daarna komen de centrumsteden (blauw), die hier een aandeel van 1.393 voorstellingen (26,86%) beslaan. Uit de aantallen van voorstellingen kunnen we concluderen dat de spreiding van het professionele Nederlandstalige aanbod buiten de grootsteden vooral een verdienste was van cultuur- en gemeenschapscentra.
De regelmaat waarmee deze drie subtypes van organisatoren voorstellingen organiseerden, verschilt ook tussen de grootsteden, de andere centrumsteden en gemeenten buiten de centrumsteden. Dit is te zien in grafiek 12, die het gemiddeld aantal voorstellingen van elk subtype weergeeft, met een onderscheid volgens de graad van verstedelijking. Hoe groter een balk, hoe meer voorstellingen dit subtype gemiddeld organiseerde in het gebied in kwestie.(15)
(15) In grafiek 12 worden de organisatoren zonder naam uit de gegevens gehaald. In grafiek 11 worden deze nog erbij gerekend.
Grafiek 11 leert ons dat Nederlandstalige privéorganisatoren vooral in de grootsteden en de gemeenten buiten de centrumsteden actief waren. In grafiek 12 laten ze in deze gebieden echter lage gemiddelden optekenen (respectievelijk 6,25 en 6,01). De achterliggende gegevens onthullen waarom: in beide gebieden organiseerden een beperkt aantal privéspelers relatief veel voorstellingen (zoals Music Hall en Kunstencentrum Vlaams Fruit in de grootsteden en Kip van Troje en Comedyshows.be buiten de centrumsteden), maar deze worden vergezeld van een groot aantal cafés, kleine niet-gesubsidieerde gezelschappen, lokale evenementenbureaus, privédansscholen en andere spelers die minder dan tien voorstellingen organiseerden.
Bij de organisatoren gesubsidieerd via het Kunstendecreet zien we ook een laag gemiddelde buiten de centrumsteden (6,25). In dit gebied zien we een kleine groep actoren van dit type met relatief weinig voorstellingen. Het gaat hier bijvoorbeeld over gezelschappen zoals Theater Malpertuis of Theater Antigone die een reeks voorstellingen organiseerden in kleinere steden of een ondersteunde muziekorganisatie zoals Muziekcentrum Dranouter die een vijftal podiumevenementen boekte. De situatie in de grootsteden (33,22) en andere centrumsteden (20,68) is helemaal anders: hier zien we een beperkt aantal spelers waarvan de meeste in een regelmatig aanbod voorzagen. Ook hier duiken namen op die in sectie 3 al werden genoemd, zoals deSingel en NTGent in de grootsteden. Voor de andere centrumsteden geven de achterliggende gegevens aan dat Kunstencentrum De Werf, t,arsenaal en vooral STUK veel organiseerden.
Bij de cultuur- en gemeenschapscentra zijn er in elk van de drie gebieden hoge gemiddelden. Dit is vooral zo in de centrumsteden (37,24), waar de A-centra belangrijke organisatoren blijken te zijn, zoals 30CC (Leuven), Schouwburg Kortrijk en CC Hasselt. In het gebied buiten de centrumsteden tellen we 134 cultuurcentra, waarvan 44 minstens twintig voorstellingen organiseerden in 2014 (31 organiseerden minstens 30 voorstellingen). Onder de actiefste organisatoren bevinden zich opnieuw A-centra (CC Westrand in Dilbeek en CC Strombeek in Grimbergen), maar ook B- en C-centra, zoals CC De Werft (Geel), CC Belgica (Dendermonde), CC Het Gasthuis (Aarschot) en CC Zwaneberg (Heist-op-den-Berg). Hoewel er uitzonderingen zijn – zoals CC Mortsel of CC De Kollebloem (Puurs) – zien we bij diegene met weinig voorstellingen veel cultuur- en gemeenschapscentra die buiten de A-, B- en C-categorieën vallen.
7. Wie organiseerde de voorstellingen in de provincies?
We kunnen de relatie tussen de plaats van een voorstelling en het type van organisator nog verder verkennen door de gegevens per provincie te bestuderen. Nu willen we niet zozeer de situatie van de drie subtypes uit de vorige sectie belichten, maar een completer beeld krijgen van wie waar actief was in Vlaanderen en Brussel in 2014. Daarom bekijken we de gegevens vanuit het perspectief van de ‘grovere’ types van organisatoren (zie grafiek 2). We beperken onze focus echter tot die types die van belang zijn voor de discussie over de spreiding van (professionele) podiumkunsten.
Grafiek 13 geeft de types van organisatoren weer die ons hier interesseren: organisaties met ondersteuning vanuit het lokaal (cultuur)beleid (groen), organisaties uit het Vlaams gesubsidieerde kunstencircuit (blauw), de instellingen ondersteund door andere overheden (turkoois) en de privéorganisatoren (rood). Organisatoren uit het onderwijs, sociaal-culturele en amateurorganisaties en de restcategorie zijn hier minder relevant en worden gebundeld onder de noemer ‘andere’ (lichtgrijs).
Privéorganisatoren zijn het aanwezigst in Brussel-Hoofdstad, gevolgd door de provincies Antwerpen en Oost-Vlaanderen.
Deze grafiek stelt opnieuw het aantal voorstellingen per provincie per 10.000 inwoners voor. Per provincie wordt het aandeel van de genoemde types van organisatoren aangegeven. In Brussel-Hoofdstad, waar de meeste voorstellingen per 10.000 inwoners werden georganiseerd, zijn instellingen ondersteund door de federale overheid, de Franse Gemeenschap of een buitenlandse overheid niet toevallig het best vertegenwoordigd.
Ook de privéorganisatoren zijn het aanwezigst in Brussel-Hoofdstad, gevolgd door de provincies Antwerpen en Oost-Vlaanderen. Dit heeft vooral te maken met de grootstedelijke oriëntering van de privéspelers (zie grafiek 11). Een gelijkaardig verhaal zien we bij de organisatoren uit het Vlaams gesubsidieerde kunstencircuit: hun sterke band met Brussel-Hoofdstad, Antwerpen en Gent vertaalt zich in meer voorstellingen in de provincie Antwerpen, Oost-Vlaanderen en Brussel-Hoofdstad. In alle provincies – uitgezonderd Brussel-Hoofdstad – zien we dat de organisaties ondersteund vanuit het lokaal (cultuur)beleid prominent aanwezig zijn.
In grafiek 14 worden dezelfde gegevens per provincie per 10.000 inwoners gevisualiseerd, maar nu zijn de ‘andere’ organisatoren volledig weggelaten. Het aandeel van de types van organisatoren die ons interesseren, wordt daardoor extra geaccentueerd. Opnieuw valt op dat de organisatoren ondersteund vanuit het lokaal (cultuur)beleid een cruciale rol spelen in de spreiding van (professionele) podiumkunsten in Vlaanderen, vooral in West-Vlaanderen, Vlaams-Brabant en Limburg.
8. Welke voorstellingen vonden binnen en buiten het stedelijke gebied plaats?
In een laatste fase van het onderzoek willen we weten of er geografische verschillen zijn tussen de verschillende disciplines. Alleen voor de dans-, theater- en comedyvoorstellingen kijken we naar het onderscheid tussen de grootsteden (rood), de andere centrumsteden (blauw) en het gebied buiten de centrumsteden (groen).
Van de 1.628 dansvoorstellingen (boven) werd 55,41% (of 902) georganiseerd in Brussel-Hoofdstad, Antwerpen of Gent. Bij de theatervoorstellingen (midden, 10.258 in totaal) ligt het aandeel van deze steden duidelijk lager (36,42% of 3.736) en bij de comedyvoorstellingen (onder, 4.142 in totaal) nog lager (28,22% of 1.169). Bij voorstellingen georganiseerd buiten de centrumsteden zien we het omgekeerde beeld: bij de dansvoorstellingen vertegenwoordigen ze 22,36% (of 364), terwijl hun aandeel bij de theatervoorstellingen 41,48% (of 4.255) en bij de comedyvoorstellingen zelfs 58,40% (of 2.419) bedraagt.
Dansvoorstellingen zijn dus voornamelijk een (groot)stedelijk verschijnsel. De achterliggende gegevens laten zien dat Vlaams gesubsidieerde instellingen zoals deSingel en Kaaitheater hierbij een belangrijke rol speelden in 2014. De grootstedelijke oriëntering van dans is ook verbonden met het aandeel van Les Brigittines en BOZAR in de cijfers – organisaties die worden ondersteund door andere overheden en in Brussel zijn gevestigd.
Dansvoorstellingen zijn voornamelijk een (groot)stedelijk verschijnsel.
De spreiding van theater- en comedyvoorstellingen in het gebied buiten de centrumsteden komt vooral op het conto van de A-, B- en C-centra. Zij zijn in beide gevallen het best vertegenwoordigd onder de organisatoren die meer dan tien voorstellingen op touw zetten in dit gebied. Bij zowel de theater- als de comedyvoorstellingen duikt tussen deze cultuur- en gemeenschapscentra één sterke privéspeler op (Kip van Troje bij theater en Comedyshows.be bij comedy). Bij de dansvoorstellingen in het gebied buiten de centrumsteden was iets anders aan de hand. In de achterliggende gegevens zijn verschillende types van organisatoren vertegenwoordigd die bijna allemaal een klein aantal (dat wil zeggen: minder dan tien) dansvoorstellingen organiseerden. Buiten het stedelijke gebied was er dus nauwelijks regelmaat in het dansaanbod in 2014.
Het aandeel van andere centrumsteden ligt bij zowel de dans- als de theatervoorstellingen rond 22% (respectievelijk 362 dansvoorstellingen en 2.267 theatervoorstellingen). Bij comedyvoorstellingen is dit opvallend kleiner: 13,38% (of 554).
In de drie disciplines bevinden cultuur- en gemeenschapscentra zich bij de voornaamste organisatoren in de centrumsteden. Het gaat met name over A-centra zoals 30CC (Leuven), Schouwburg Kortrijk, CC Hasselt en CC De Grote Post (Oostende).
Conclusie
Vlaanderen en Brussel kenden in 2014 een groot en geografisch goed gespreid aanbod aan podiumkunsten. We telden 20.037 voorstellingen verspreid over 294 (van de 308) Vlaamse gemeenten (en alle negentien Brusselse gemeenten). In meer dan de helft van de gemeenten waren minstens tien voorstellingen te zien. Ongeveer 60% van het hele aanbod concentreerde zich in de groot- en centrumsteden. Op het niveau van de gemeenten zien we dat in Brussel-Hoofdstad de meeste voorstellingen werden georganiseerd. De stad Antwerpen voorzag echter in het grootste aanbod aan Nederlandstalige podiumkunsten. Op het niveau van de provincies laten Antwerpen en Oost-Vlaanderen samen met Brussel-Hoofdstad hoge aantallen optekenen.
Vlaanderen en Brussel kenden in 2014 een groot en geografisch goed gespreid aanbod aan podiumkunsten.
Voor livemuziek en beeldende kunsten bleek Brussel duidelijk de place to be. Als men kijkt naar het aantal voorstellingen per provincie per 10.000 inwoners, gaat dit ook op voor de podiumkunsten in 2014. De verschillen tussen Brussel en de Vlaamse provincies waren hier evenwel minder uitgesproken. Bovendien vervulde de provincie Antwerpen een prominentere rol bij de podiumkunsten. Berekend op het absolute aantal voorstellingen (en dus zonder rekening te houden met demografische verschillen) was Antwerpen met voorsprong de meest podiumminnende provincie in 2014.
Een diverse groep van organisatoren was verantwoordelijk voor de 20.037 voorstellingen, gaande van eenmalige initiatieven tot organisatoren met een uitgebreide en regelmatige programmering. Deze groep omvatte zowel private als gesubsidieerde spelers en zowel professionele als amateurkunsten. Tussen de verschillende types van organisatoren zien we verschillen in hun aantallen, in de soorten voorstellingen die ze organiseerden, in de regelmaat van hun aanbod en in de plaatsen waar ze actief waren.
Zo onthullen de cijfers van 2014 bloeiende amateurpodiumkunsten in Vlaanderen. De activiteiten vertoonden echter weinig regelmaat: amateurgezelschappen (en in mindere mate sociaal-culturele verenigingen) organiseerden meestal een- of tweemaal een voorstelling voor een lokaal publiek. Hun interesses lagen vooral bij theatervoorstellingen en komedies.
In het professionele Nederlandstalige podiumkunstenaanbod waren achtereenvolgens cultuur- en gemeenschapscentra, via het Kunstendecreet gesubsidieerde organisaties en Nederlandstalige privéspelers de belangrijkste initiatiefnemers. De rol van privéorganisatoren (Nederlandstalige en anderstalige) was echter beperkt wanneer men deze contrasteert met de bijdrage van alle organisatoren die subsidies krijgen (van lokale, Vlaamse, federale of andere overheden). Het aandeel van de laatstgenoemde lag namelijk rond 60% (tel hiervoor de voorstellingen met gesubsidieerde organisatoren in grafiek 2 op). Ter vergelijking: bij livemuziek en beeldende kunsten maakten evenementen met gesubsidieerde organisatoren ongeveer de helft uit van het aanbod in dezelfde periode. De rol van het gesubsidieerd initiatief was dus duidelijk groter in de podiumkunsten.
In het professionele Nederlandstalige podiumkunstenaanbod waren achtereenvolgens cultuur- en gemeenschapscentra, via het Kunstendecreet gesubsidieerde organisaties en Nederlandstalige privéspelers de belangrijkste initiatiefnemers.
Bij de privéorganisatoren zien we een kleine groep die erin slaagde om veel voorstellingen op touw te zetten. Het merendeel werkte zonder regelmaat. Daarom lag het gemiddelde aantal evenementen van privéorganisatoren bij podiumkunsten lager dan bij livemuziek. Privéinitiatieven vonden vooral plaats in de grootsteden en het gebied buiten de centrumsteden. Net zoals bij de spreiding van livemuziek en beeldende kunsten lijken de andere centrumsteden minder aantrekkelijk voor commercieel initiatief. In het privéaanbod komen verschillende disciplines voor, maar comedyvoorstellingen zijn hier sterker vertegenwoordigd dan bij andere organisatoren. Hiervoor waren de spelers op de markt van stand-upcomedy en cabaret verantwoordelijk.
Net zoals bij de spreiding van livemuziek en beeldende kunsten lijken centrumsteden (niet de grootsteden) minder aantrekkelijk voor commercieel initiatief.
De gesubsidieerde podiumkunsten vertonen een ander beeld. Zowel het Vlaams gesubsidieerde kunstencircuit als organisatoren ondersteund door andere overheden dan de (lokale) Vlaamse, voorzagen in een zeer regelmatig aanbod. Organisatoren ondersteund door de federale overheid, de Franse Gemeenschap of buitenlandse overheden concentreerden zich uiteraard in Brussel-Hoofdstad. In het Vlaams gesubsidieerde kunstencircuit – vaak verbonden met vaste presentatieplekken in Brussel, Antwerpen of Gent – zien we ook een zeer sterke focus op de grootsteden – nog sterker dan bij livemuziek en beeldende kunsten. Binnen dit circuit zien we dat organisaties gesubsidieerd door het Kunstendecreet zich op het vlak van de podiumkunsten voornamelijk met theater en dans bezighielden. Omgekeerd waren de Vlaams gesubsidieerde kunsten de belangrijkste organisatoren van dansvoorstellingen (wat mede verklaart waarom dans zich in de grootsteden concentreerde).
In het Vlaams gesubsidieerde kunstencircuit – vaak verbonden met vaste presentatieplekken in Brussel, Antwerpen of Gent – zien we ook een zeer sterke focus op de grootsteden – nog sterker dan bij livemuziek en beeldende kunsten.
De spreiding van podiumkunsten in de andere centrumsteden en het gebied buiten de centrumsteden was voornamelijk de verdienste van de organisatoren ondersteund vanuit het lokaal (cultuur)beleid – in de eerste plaats de cultuur- en gemeenschapscentra. Bovendien stonden ze in alle Vlaamse provincies in voor een aanzienlijk deel van het aanbod, zeker in West-Vlaanderen, Vlaams-Brabant en Limburg. Ook de regelmaat waarmee ze dit aanbod organiseerden was hoog. De A-centra in de centrumsteden haalden zelfs een hoger gemiddelde aan voorstellingen dan de via het Kunstendecreet gesubsidieerde organisaties in de grootsteden. Het gemiddelde aanbod van de cultuur- en gemeenschapscentra op het vlak van de podiumkunsten (circa 24 voorstellingen in 2014) was ook groter dan hun gemiddelde aanbod aan livemuziek (circa 14 voorstellingen).
De organisatoren ondersteund vanuit lokaal (cultuur)beleid blijken een belangrijke rol te hebben gespeeld in kinder- en jeugdvoorstellingen, waarvan de helft door hen op touw werd gezet. Wanneer we dieper ingaan op hun rol in de spreiding van de disciplines in 2014, worden de onderlinge verschillen binnen de cultuur- en gemeenschapscentra zichtbaar. Zo zien we dat de A-centra in centrumsteden een relatief regelmatig aanbod in zowel dans-, theater- als comedyvoorstellingen verzorgden. Buiten de centrumsteden behoorden de A-, B- en C-centra tot de actiefste en regelmatigste organisatoren, vooral in het theater- en comedyaanbod. Dansvoorstellingen buiten de centrumsteden waren schaarser en hadden eerder een ad-hockarakter.
De organisatoren ondersteund vanuit lokaal (cultuur)beleid blijken een belangrijke rol te hebben gespeeld in kinder- en jeugdvoorstellingen, waarvan de helft door hen op touw werd gezet.
In de inleiding werd kort de groeiende zorg over dalende presentatiemogelijkheden (vooral buiten de centrumsteden) en het inkrimpen van middelen voor cultuur- en gemeenschapscentra geschetst. Een aantal resultaten van dit onderzoek wijzen uit dat de cultuur- en gemeenschapscentra in 2014 nog steeds een belangrijke rol speelden in de organisatie van podiumkunsten, meer bepaald in de centrumsteden en het gebied buiten de centrumsteden. In West-Vlaanderen, Vlaams-Brabant en Limburg vormden ze een cruciale schakel in het podiumaanbod. Enkele cultuurcentra behoorden zelfs tot de voornaamste organisatoren in het gehele aanbod. Als de cultuurcentra met minder middelen moeten rondkomen, dan zal de impact voornamelijk worden gevoeld buiten de grootsteden en dan vooral in de provincies West-Vlaanderen, Vlaams-Brabant en Limburg.