Perspectief Curator #4 – Stella Lohaus

LLS Paleis

Tussen 1997 en 2011 had Stella Lohaus, de dochter van wijlen beeldend kunstenaar Bernd Lohaus en kunsthistorica Anny De Decker, haar eigen galerij: de Stella Lohaus Gallery. Ze heeft zich sinds 2011 gewijd aan de nalatenschap van haar vader en met haar moeder en broer Jonas de Bernd Lohaus Stichting opgericht. Ze was stichtend lid van LLS 387 in 2007 en is één van de vier curatoren van het collectief HELD. Momenteel is ze directeur van LLS Paleis in Antwerpen.

Marit Galle (MG) interviewde Stella over haar ervaring met en ideeën over curatorschap.

Het cureren van tentoonstellingen gebeurt vandaag de dag in verschillende gedaanten. Maar wat houdt het precies in? Hoe verhoudt de curator zich tot de kunstenaar en wat is het verschil met de relatie tussen kunstenaar en galerist? Wordt de kunstenaar ondersteund en op welke manier?

Met deze en vele andere vragen ging Marit Galle in gesprek met Stella Lohaus, directeur van LLS Paleis in Antwerpen. De visie van Lohaus is een zeer persoonlijk verhaal, dat niet veralgemeend kan worden. Niettemin werpt het een genuanceerd licht op de rol van de curator.

Stella Lohaus: Ik sta erg kritisch tegenover het hedendaags curatorschap. De curator heeft teveel macht gekregen, of naar zich toe getrokken. De samenwerking tussen kunstenaar en galerist is over het algemeen vaster, stabieler. Ze spreidt zich over meerdere jaren, terwijl de curator vaak eenmalig met een kunstenaar samenwerkt. Goede curatoren werken daarom ook samen met galerijen; in veel gevallen heeft de kunstenaar dat ook liever. De verschillende actoren: kunstenaar, criticus, instelling… vormen eigenlijk één groot veld. En als een freelance curator de kunstenaar van de andere elementen wil isoleren, zal het de kunstenaar zijn die op het einde van de rit het gelag betaalt.

MG: Beschouwt u zichzelf dan als freelance curator, een curator die in vast verband werkt voor een instelling, of een mix van beide?

Ik beschouw mezelf niet als curator, of toch niet letterlijk. Ik ben artistiek en zakelijk directeur van LLS Paleis en ik vind het erg boeiend en leerrijk om die twee aspecten met elkaar te verbinden en ben er nu echt voorstander van geworden. Ik verzet me dan ook tegen een opsplitsing daarvan, dat is iets van de laatste decennia: de start van de zogenaamde professionalisering. Dat een zakelijk leider nodig is, ontken ik niet, maar de taakverdeling zou anders kunnen zijn dan de tweedeling artistiek – financieel. Mij komt het voor dat de zakelijk leider wel sterk invloed uitoefent op het artistieke, ik vraag me af of dat omgekeerd ook zo is? Voor mij gaat het niet over een boekhouder die alles berekent, iemand die de administratie doet, dat is heel belangrijk,… Neen, het gaat over het hele project opstarten en in goede banen leiden, dat moet de persoon “in charge” op zich nemen. Het kan niet zijn dat ik bij wijze van spreken om de haverklap toestemming moet vragen voor elke beslissing en elke euro die besteed moet worden.

Ik mag me als artistiek directeur niet achter een zakelijk directeur verbergen die (zogezegd) ‘neen’ zegt. Dat is een zekere oneerlijkheid in de communicatie. Voor mij is het prioritair een eerlijke dialoog te hebben met wie je samenwerkt, en zéker met de kunstenaar. En ik wil nog beklemtonen dat dat vroeger ook zo was, in één persoon. De recente splitsing tussen het artistieke en het zakelijke zoals die nu bestaat, vind ik een kwalijke beweging. Het komt de kunst niet ten goede.

Omwille van de onafhankelijkheid dus?

Ja, maar ook omdat ik daarin de volle verantwoordelijkheid wil dragen. Soms moet ik om budgettaire redenen ‘neen’ zeggen tegen een kunstenaar. Daar moet ik gewoon eerlijk en rechtuit over kunnen communiceren. Ik mag me als artistiek directeur niet achter een zakelijk directeur verbergen die (zogezegd) ‘neen’ zegt. Dat is een zekere oneerlijkheid in de communicatie. Voor mij is het prioritair een eerlijke dialoog te hebben met wie je samenwerkt, en zéker met de kunstenaar. En ik wil nog beklemtonen dat dat vroeger ook zo was, in één persoon. De recente splitsing tussen het artistieke en het zakelijke zoals die nu bestaat, vind ik een kwalijke beweging. Het komt de kunst niet ten goede.

Ik draai al bijna dertig jaar mee. In 1992 ben ik naar New York gegaan en heb daar in een galerij gewerkt. Sindsdien ben ik ononderbroken professioneel met kunst bezig geweest, in verschillende hoedanigheden. Ik heb bijgevolg al veel de revue zien passeren en heb ook een goed contact met verschillende curatoren. Jammer genoeg zijn de bescheiden curatoren ook het minst bekend. Veel curatoren plaatsen zich volgens mij te sterk op de voorgrond. Ze hebben hun eigen ideeën en bedienen zich van de kunst alsof het een zelfbedieningsrestaurant is. Maar in de kunst moet het om de kunst gaan: dat is de essentie; en niet om het ego of de naamsbekendheid van de curator. 

U beschouwt zichzelf dus niet letterlijk als curator (omdat u vindt dat het artistieke en het zakelijke samen moeten gaan), maar voert wel ook de taken van een curator uit.

Ik heb het gevoel dat ik veel meer doe dan alleen een curator te zijn. Ik doe dat welteverstaan ook: om te beginnen nodig ik de kunstenaar(s) uit om te exposeren. Ik bouw mee de tentoonstelling op en overleg met de kunstenaars waar de werken het best zouden kunnen hangen of staan, ik kan over elke tentoonstelling schrijven, ik zorg dat de labels kloppen, en ik steek een handje toe waar nodig. Maar waar begin je het curatorschap te definiëren? Wat laat je een curator allemaal doen? Als het er op aankomt is dat het kiezen van de kunstenaar, alle voorbereidingen treffen, het budget verzamelen en het laten uitvoeren. Je staat in het veld.

Voor mij mag het curatorschap niet alleen draaien om achter de computer zitten en een mooie pdf of een spannend Instagram-verhaal maken. Je moet meewerken en pogen de ideale omstandigheden te creëren waarin de kunstenaar kan doen wat hij of zij moet doen. Als ik daarvoor bijvoorbeeld een stelling moet gaan huren en monteren is dat voor mij even plezant als op hoge hakken dingen gaan bespreken in een galerij in Brussel. 

Daarnaast organiseer ik wel de tentoonstellingen, maar ik maak ze niet tot ‘mijn’ tentoonstelling. Alles wat zich in de tentoonstelling bevindt, is samen met de kunstenaar besproken. Dat is een dialoog. Bij een solotentoonstelling doe ik zeer veel van het voorbereidend, organisatorisch werk. Vanzelfsprekend altijd in dialoog met de kunstenaar. De opbouw doet de kunstenaar vaak graag alleen, ze krijgen dan ook een sleutel van het pand, want soms willen ze op hun eentje ’s nachts in de ruimte nadenken en kijken. Teveel volk is nefast in deze fase. Er zijn kunstenaars die daarin ook raad vragen, en dan geef ik mijn mening. En als bij een groepstentoonstelling twee kunstenaars dezelfde plek in de ruimte op het oog hebben, dan zoeken we samen wat het beste is voor het werk en voor de tentoonstelling in zijn geheel. Niemand kent de ruimte beter dan ik, dus dan beslis ik zeker mee. Eigenlijk denk ik heel de tijd mee, op een ondersteunende manier, soms op de achtergrond, soms in een actieve dialoog. 

Voor mij mag het curatorschap niet alleen draaien om achter de computer zitten en een mooie pdf of een spannend Instagram-verhaal maken. Je moet meewerken en pogen de ideale omstandigheden te creëren waarin de kunstenaar kan doen wat hij of zij moet doen.

De relatie met de kunstenaar

Hoe begint een samenwerking met een kunstenaar bij u?

Het begint bij het werk. Ik begin met het werk van de kunstenaar te bekijken, bij voorkeur alleen, en pas later volgt een ontmoeting, en dan voel ik of het klopt. Je kan een kunstenaar vooraf al kennen en appreciëren, maar hoe plezierig dat ook is, het vertroebelt de intuïtie en kan de strengheid en de directheid tegenover diens oeuvre beïnvloeden. Omgekeerd kan je ook het oeuvre van een zogenaamde ambetanterik wel goed vinden, en door samen te werken merken dat de kunstenaar best meevalt. De menselijke relaties beïnvloeden de intuïtie in de relatie met de kunst. Daarom is het makkelijker te vertrekken vanuit het werk.

Dus ìk nodig de kunstenaar uit. Tegen mensen die zelf met hun portfolio aankomen, zeg ik dan ook eerlijk: ‘Ik ga het bekijken, maar het initiatief ligt bij mij’. De samenwerking is eerder eenmalig, dus het moet kloppen. Dat vind ik belangrijk. Dat is misschien het grootste verschil met mijn verleden als galeriste. Als galeriste heb je een vaste groep mensen waarmee je samenwerkt, en volg je heel dat oeuvre. Terwijl ik nu bij LLS Paleis elke keer iemand anders vraag voor een specifiek project, waarvan wij ook (mede)producent zijn, en waardoor er iets nieuws kan ontstaan. Ik probeer de kunstenaar gemiddeld 8 tot 10 maanden voorhand te contacteren, zodat er genoeg tijd is om na te denken.

Door de kunstenaar lang genoeg op voorhand te laten voorbereiden, merk ik dat hij of ze er echt naartoe leeft. Want dat is ook een fenomeen: veel curatoren werken op heel korte termijn, en dan kan het allemaal te snel gaan. Soms moet er nog snel iets nieuws gemaakt worden. Maar een goed kunstwerk heeft ook gewoon tijd nodig.

Als het uitbetalen van de honoraria tot gevolg heeft dat we per jaar een tentoonstelling minder kunnen maken, dan is dat maar zo. Van de “gratis – mogen – meedoen”-eer moeten we af.

Zijn er financiële hulpmiddelen voor kunstenaars?

Ja. Elke tentoonstelling wordt begroot en gebudgetteerd, en dat hangt af van hoeveel geld we zelf hebben. Naast het productiebudget voor de tentoonstelling, betalen wij vanaf dag één een honorarium aan de kunstenaar. Hoe laag dat ook is — want voor mij is het nooit hoog genoeg—, er is een scheiding tussen productie en honorarium. Van het productiebudget kan de kunstenaar meestal ook nog iets in natura overhouden: kaders of vitrines die we hebben laten maken voor het werk, materiaal, stiften, doek … Waarmee ik niet wil zeggen dat we daarmee iets compenseren natuurlijk, maar ik heb al eens een tekening uitgeleend aan een instelling in Vlaanderen en daarvoor werd op maat een kader gemaakt. Na de tentoonstelling kreeg ik het werk dan weer oningekaderd terug. Dat vond ik wel straf. Zo weinig genereus …

Het kunstenaarshonorarium wordt toegepast en uitbetaald in iedere context, ook als we een tentoonstelling maken met bestaande kunstwerken — om het oneerbiedig te zeggen een ‘bruikleenformulieren-tentoonstelling’. Wij kunnen ons van die werken bedienen omdat ze al bestaan, maar we hebben er niet aan bijgedragen. Dat wij het nu willen tonen, heeft de consequentie dat we die kunstenaar een honorarium betalen (ik denk dat men dat ook “hangrecht” noemt binnen auteursverenigingen, maar een honorarium voor de kunstenaar vind ik beter). Als het uitbetalen van de honoraria tot gevolg heeft dat we per jaar een tentoonstelling minder kunnen maken, dan is dat maar zo. Van de “gratis – mogen – meedoen”-eer moeten we af.

Wordt er op voorhand een contract opgesteld?

Neen. Heel de afrekening gebeurt conform en alles is duidelijk en iedereen krijgt het beloofde geld. Maar — ik weet niet of het is omdat ik weinig tijd en ruimte heb om administratie te doen — we werken op voorhand niet met een contract. Er wordt wel duidelijk over gecommuniceerd en de bedragen worden in mails vernoemd — het staat dus wel ‘op papier’.

Gastpaleis

Zijn er bepaalde dingen waar u altijd naar op zoek bent, om LLS een vaste stem te geven?

Met LLS Paleis wil ik dingen tonen die in de rest van het ‘milieu’ of ‘landschap’ niet aan bod komen. Ik zoek naar dingen in de periferie. Ik wens alle kunstenaars een plaats op het podium toe, maar zal ze niet kiezen omdat ze er al op staan. Tussen zij die nog naar het podium reiken, zitten ook veel interessante mensen. Maar ik wil het niet doen klinken als een opvangnet; het gaat voor mij altijd over heel goede kunstenaars, die om god weet welke reden nog niet getoond zijn. Dat vind ik wel belangrijk.

Het is ook gewoon aangenaam om met een kunstenaar te werken die tijd heeft voor een tentoonstelling, eerder dan te moeten knokken voor een plaatsje in de rij om aan de beurt te komen nadat de kunstenaar al op vijf andere plaatsen is geweest. Wat is dan nog de meerwaarde? Om daar het eeuwige wagonnetje aan te koppelen, dat interesseert mij geen moer. Dat is voor mij een verarming zoals de grootdistributie een verarming is van het aanbod van onze voeding. Op de duur eten we alleen nog maar producten van Kraft of Unilever. Dat lijkt me ronduit gevaarlijk en schadelijk voor de gezondheid.

Hoe verhouden de visie van u en de kunstenaar zich tot elkaar in de dialoog?

Dat zou je eigenlijk aan de kunstenaar moeten vragen. Wij zijn de gastlocatie. Ik heb er wel een idee van met welke ingrediënten de kunstenaar komt, als ik het even met een keuken vergelijk. Wij hebben een gasfornuis en de potten en pannen, maar het is zijn gerecht. Hij heeft de ingrediënten meegebracht. Het kan zijn dat iets is gelukt door een uitzonderlijk kwalitatieve pan waarover wij beschikken, maar die pan is onzichtbaar wanneer je het gerecht proeft. Niemand weet dat er iets net niet is aangebrand dankzij die pan. Ik zou zeggen: LLS Paleis voorziet de pan, maar de kunstenaar is de chef. En als hij in zijn vingers snijdt, het blijven zijn vingers.

Wat houdt die onzichtbare pan dan zoal in?

Misschien in één zin samengevat: in de pan zit artistieke feedback en praktische ondersteuning, dus bijna alles wat ik in LLS Paleis doe: de kunstenaars uitnodigen, de teksten schrijven, de tentoonstelling op touw zetten, maar even goed de begroting maken. Alles wat erbij komt kijken. Maar als een hond een uur voor de opening een drol voor de deur legt, dan ruim ik ook die op. Daarin is bij mij geen hiërarchie. Mensen met een academische graad die weigeren zelf een blik en borstel vast te nemen, vind ik moeilijk om mee samen te werken. Dat hoort er allemaal bij, en maakt ook voor het publiek deel uit van de ervaring van de tentoonstelling. Ik kan het natuurlijk nog altijd aan een assistent vragen als ik druk bezig ben, maar ik zou me niet te goed voelen om het zelf te doen. Het moet gewoon weg zijn voor de mensen komen. In theorie mag elke minuut de koning hier binnenwandelen. Daar zijn we op voorbereid. Hoe ons kantoor en rommelkot eruit zien doet er niet toe, zolang de expositieruimte maar spik en span is.

Het probleem is volgens mij het volgende: verschillende instituten hebben een toegang voor bezoekers, en daarnaast een aparte ingang naar de kantoren. Alle dagen zitten er museumdirecteuren en curatoren te werken die de ingang van de bezoekers niet zien. Ik zie daarin een enorm nadeel. Dat is iets waar architecten van toekomstige musea zeker over zouden kunnen nadenken. Elke dag als ik naar mijn kantoor ga, wandel ik doorheen heel de tentoonstelling. Het opsplitsen van artistiek en zakelijk is hetzelfde als dat opsplitsen van de toegang tot de kantoorruimte en de tentoonstelling. Mensen die werken in de kunst zijn er tegelijkertijd dan nog maar half mee in contact, of het nu met de fysieke kunstwerken is, of met de kostprijs van een project. Voor mij vormt het één geheel. Want op den duur ontstaat er letterlijk aliënatie. Vervreemding van het eigen werk. Daartegen wil ik blijven vechten.

Verschillende instituten hebben een aparte toegang voor bezoekers en voor de kantoren. Alle dagen zitten er museumdirecteuren en curatoren te werken die de ingang van de bezoekers niet zien. Dat is iets waar architecten van toekomstige musea zeker over zouden kunnen nadenken. Elke dag als ik naar mijn kantoor ga, wandel ik doorheen heel de tentoonstelling. Het opsplitsen van artistiek en zakelijk is hetzelfde als dat opsplitsen van de toegang tot de kantoorruimte en de tentoonstelling.

Je leest: Perspectief Curator #4 – Stella Lohaus