Oefenen voor nieuwe tijden
Na een intern-Vlaamse staatshervorming valt het provinciale ondersteuningsniveau voor cultuur in Vlaanderen vanaf 2017 weg. Nog fundamenteler is de decentralisering van het lokale cultuurbeleid. Vanaf 1 januari 2016 worden de Vlaamse sectormiddelen voor het lokaal cultuurbeleid rechtstreeks aan de gemeenten uitgekeerd, zonder oormerking. Daardoor vallen voor gemeenten alle verplichtingen weg, zoals het openhouden van een cultuurcentrum of bibliotheek. Ze hoeven dat geld zelfs niet te besteden aan cultuur. Dat zorgt voor ongerustheid.
Het Vlaamse kunstenlandschap wordt immers gekenmerkt door een fijnmazig netwerk van culturele infrastructuur. Bij de ontwikkeling daarvan was het samenspel van de overheidsniveaus een kritieke factor. Binnen de cultuursector bestaat nu de vrees dat de bestuurlijke verschuivingen de druk op de cultuurbudgetten van gemeenten verder zullen doen toenemen. Tegelijk openen zich, bijvoorbeeld binnen de podiumkunsten, nieuwe perspectieven om anders na te denken over de betekenis van kunst in een lokale context. Kunstenaars, cultuurinstellingen én beleidsmakers zetten artistieke experimenten op om te werken aan alternatieven voor de samenleving van morgen en de stad van de toekomst. Waar ligt het potentieel? En waar lopen ze tegenaan?
Recent engageren velen zich in langdurige creatieprocessen op specifieke plekken in een stad. Ze verhuizen hun ateliers daarheen, als tijdelijke bedding voor hun werk. Als kunstenaar zijn ze tegelijk betrokken en nemen ze kritisch afstand.
Anders maken en tonen
Dat vele theatermakers naar manieren zoeken om hun werk lokaal betekenisvoller te maken, is niet nieuw. Sinds het einde van de jaren negentig is er een toenemende interesse voor locatietheater, stedelijke interventies of de creatie van werk dat inspeelt op lokale thema’s. Stedelijke interventies zijn artistieke ingrepen in de publieke ruimte, zoals de bevreemdende (shop)acties op de Antwerpse Meir, het in scène zetten van de dood van een reuzevogel tot het bouwen van zwaluwnesten in bomen of tegen gebouwen aan in het stadscentrum. Een Vlaams gezelschap als De Queeste maakte stukken over lokale kwesties, zoals Arbeid/Afscheid (2004), een locatievoorstelling over de 3000 ontslagen bij autobouwer Ford Genk. Sinds de jaren negentig doen ook sociaal-artistieke praktijken opgang, waarbij burgers met professionele kunstenaars samenwerken.
Een nieuwe generatie kunstenaars gaat verder. Recent engageren velen zich in langdurige creatieprocessen op specifieke plekken in een stad. Ze verhuizen hun ateliers daarheen, als tijdelijke bedding voor hun werk. Als kunstenaar zijn ze tegelijk betrokken en nemen ze kritisch afstand. Zo stelde Jozef Wouters, samen met een groep kunstenaars, architecten en bewoners, in de Brusselse Modelwijk schaalmodellen tentoon met mogelijke oplossingen voor issues waar bewoners mee kampen. Simon Allemeersch vestigde zijn atelier twee jaar lang in sociale woonblokken in Gent, om samen met de bewoners het ‘geheugen’ van de zogenoemde Rabottorens vast te leggen vooraleer ze verdwijnen. Dat gebeurde in een lecture-performance en een boek.
Dit soort werk vind je vaker buiten de muren van gevestigde kunstinstellingen. Soms is het eindresultaat nauwelijks te herkennen als ‘kunst’. Thomas Bellinck opende een (fictief) museum over de geschiedenis van Europa in de Europese wijk in Brussel, Michiel Vandevelde richtte een tijdelijke politieke partij op en Sara Vanhee gaf lezingen. Het is werk dat het ‘potentieel in zich (draagt) om de werking van de democratie, de rol van architectuur en stedenbouw, de praktijken van politieke partijen, commerciële ondernemingen, natuurhistorische en historische musea, en zelfs kunstinstellingen anders te denken binnen een wereld in verandering’ (Hendrickx 2013).
Plekken die wachten op herbestemming hebben een grote openheid. Hier kunnen de schotten tussen maatschappelijke domeinen (kunst, economie, welzijn) makkelijk worden opgeschort.
Tussenruimtes en gevestigde instellingen
Vaak zie je dat kunstenaars voor dergelijke projecten ‘vergeten’ plekken opzoeken: verlaten fabrieksgebouwen, kraakpanden, braakliggende terreinen. Dat is geen toeval. Plekken die wachten op herbestemming hebben een grote openheid. Hier kunnen de schotten tussen maatschappelijke domeinen (kunst, economie, welzijn) makkelijk worden opgeschort.
Heel diverse initiatieven stimuleren nieuwe, sectoroverschrijdende verbindingen. Bijvoorbeeld Timelab (Gent) en FOAM (Brussel), transdisciplinaire laboratoria waar – op het snijvlak van kunst, wetenschap, ecologie en activisme – geëxperimenteerd wordt met transitie. Kunstenaars en creatieve ondernemers van niet-westerse origine, die vaak niet aan bod komen op de traditionele podia, creëren alternatieve speelplekken. Daar maken en tonen ze hybride werk dat reflecteert op de stedelijke realiteit van vandaag en de toekomst (Nuff Said, Mestizo Arts Festival). Kunstenaars, vormgevers, ambachtslieden en activisten creëren ontmoetingsplekken waar performances, concerten en tentoonstellingen georganiseerd worden, maar waar ook ateliers zijn, workshops en residentiemogelijkheden (Het Bos, Zwart Wild, 019, In De Ruimte). Met de steun van de stad Gent werd de voormalige havenzone aan de Oude Dokken een culturele hotspot.
De initiatieven die je in dergelijke tussenruimtes terugvindt, pikken snel op wat lokaal leeft. Door hun stedelijke mix ontstaan nieuwe allianties en experimentele werkvormen. Voor gevestigde instituties, die zich moeten conformeren, is dat moeilijker, maar ook zij zien in de verbeeldingskracht van de artistieke blik een bijdrage aan een maatschappelijk transitieproces naar een duurzamere samenleving. Daarbij beschikken ze over bijzondere troeven.
Waar alternatieve plekken soms kampen met een gebrek aan zichtbaarheid en organisatiekracht, hebben gevestigde instellingen de ruggengraat om een trekkersrol te spelen in meer georganiseerde netwerken. Cultuurhuizen in Gent, Antwerpen, Leuven, Kortrijk en Brugge ontwikkelen samen strategieën voor duurzaamheid in Green Track-netwerken. Kaaitheater (Brussel) is trekker van IMAGINE2020 (een netwerk van Europese podia die artistiek werk ondersteunen over klimaatsverandering). Veel organisaties engageren zich in Pulse, het transitienetwerk voor cultuur.
De initiatieven die je in dergelijke tussenruimtes terugvindt, pikken snel op wat lokaal leeft. Door hun stedelijke mix ontstaan nieuwe allianties en experimentele werkvormen.
Nieuwe modellen
Nogal wat kunstinstellingen experimenteren met nieuwe modellen voor creatie en presentatie. Voor KVS (het Brusselse stadstheater) was het seizoen 2012-2013 een breukmoment. Onder de noemer Tok Toc Knock vond er een reeks van drie festivals plaats, met creaties in diverse Brusselse wijken. Het bovengenoemde werk van Jozef Wouters en Thomas Bellinck werd hier gemaakt. Ook bij Vooruit (Gent) krijgen kunstenaars de kans om zich langere tijd te vestigen in diverse wijken. Zo konden ze stadsbewoners betrekken bij creatieprocessen en samenwerkingsverbanden smeden met lokale spelers.
Ook cultuurcentra buiten de grotere steden zijn op zoek naar andere werkmodellen, en dat gaat verder dan thematische festivals of programmering buiten de muren. Programmeurs willen ook ‘witruimte’ creëren: minder programmeren om meer te kunnen inzetten op betekenisvolle verbindingen tussen het werk dat ze presenteren en wat leeft in een lokale gemeenschap. Soms zijn verbouwingen de aanleiding om de reguliere werking van een cultuurcentrum te onderbreken en kunstenaars ter plaatse opdrachten te geven. Enkele cultuurcentra startten met kunstenaarsresidenties en -werkplaatsen. Daarbij zoeken ze verbinding met jeugdwerk en amateurkunsten.
Na de decentralisering van het lokale cultuurbeleid bezinnen de cultuurcentra zich op hun opdracht, structuur en werkprocessen. Hier liggen zeker kansen. Ze zouden de ‘borrelpotten’ kunnen worden waarin de cultuur van de toekomst wordt gebrouwen, als lokaal verankerde ateliers voor ontwikkeling, creatie en participatie. Maar een dergelijke verschuiving vraagt om een proactieve ondersteuning op de verschillende beleidsniveaus.
Cultuurcentra zouden de ‘borrelpotten’ kunnen worden waarin de cultuur van de toekomst wordt gebrouwen, als lokaal verankerde ateliers voor ontwikkeling, creatie en participatie.
Nieuw complementair kunstenbeleid
Het fijnmazige netwerk van culturele infrastructuur en kunstenaanbod in Vlaanderen is een troef. Maar die troef ‘verankeren’, betekent ook ‘veranderen’. Dat is geen sinecure, nu de rolverdeling tussen de bevoegde overheidsniveaus fundamenteel herdacht wordt. Vooral op het Vlaamse en het lokale beleidsniveau vergt dat een fundamentele denkoefening.
De Strategische Visienota Kunsten (Gatz 2015) van de Vlaamse cultuurminister Sven Gatz spreekt over het belang van een divers ecosysteem in de kunsten, waarbij alle functies gekoesterd moeten worden. Bij het realiseren van die intenties staat de minister voor lastige knopen. Vlaanderen heeft door de decentralisatie nauwelijks nog hefbomen om het netwerk van cultuurcentra te activeren op lokaal niveau. Welke oplossing bedenkt men voor het gat dat de weggevallen provincies zullen slaan op bovenlokaal niveau?
En hoe zal het lokale bestuursniveau vormgeven aan zijn grotere autonomie? Enerzijds besparen gemeenten en steden en neemt de werkdruk toe, net als de politieke vraag naar zichtbaarheid en publieksbereik. Anderzijds zijn er steden en gemeenten die méér investeren in cultuur en experimenteren met nieuwe formats voor hun kunstenbeleid.
Op het lokale niveau werken beleidsdomeinen sinds een decennium meer samen om thema’s (bijvoorbeeld stadsontwikkeling) multidisciplinair aan te pakken. Met grote evenementen verbinden steden en gemeenten kunst, toerisme en stadsontwikkeling. Het Stedelijk Museum voor Actuele Kunsten (S.M.A.K.) organiseerde Over the Edges (2000) en T.R.A.C.K. (2012), groots opgevatte kunstparcoursen, langs gevestigde huizen, offspaces en pleinen. In 2016, 500 jaar na de publicatie van Thomas Moores Utopia, pakt de stad Leuven uit met een stadsfestival en internationale tentoonstelling. 500 Jaar Utopia is tegelijk aanleiding voor een participatief project met burgers en verenigingen over de kunst van het samenleven. Dergelijke projecten slaan niet alleen de brug tussen cultuur, toerisme en stadsontwikkeling. Ze versterken tevens een lokale gemeenschap door ook (kwetsbare) burgers actief te betrekken via artistieke projecten.
Creatieve hubs
Ook bij opdrachtenbeleid en kunstprojecten in de publieke ruimte komen stadsontwikkeling en gemeenschapsopbouw samen. Kunstenaarsbeleid (via kunstenaarsstudio’s of het ter beschikking stellen van lege ruimtes aan artist-run initiatieven) geeft impulsen aan de creatieve industrie én aan de opwaardering van verpauperde buurten. In het kader van de herbestemming van buurten en wijken creëren steden creatieve hubs (C-Mine in Genk, OPEK in Leuven of de Budafabriek in Kortrijk). Participatie-initiatieven slaan een brug tussen cultuur, onderwijs, jeugd en welzijn. In de eigen administratie haalt men de schotten tussen de verschillende beleidsdomeinen weg om een meer geïntegreerd beleid te voeren voor specifieke doelgroepen.
Die toenemend multidisciplinaire kijk op stadsontwikkeling is interessant, inhoudelijk én budgettair. Precies in tijden waarin bespaard wordt op de cultuurbudgetten zijn er soms grote investeringen in kunstevenementen of in programma’s rond creatieve industrie, waarbij middelen uit cultuur, toerisme en stedenbouw worden samengelegd. Echter, zeker in kleinere steden en gemeenten kan de ontschotting van de gemeentediensten ertoe leiden dat die diensten aangestuurd worden door één dominante agenda, bijvoorbeeld een economische of sociale. Deze specifieke insteek staat haaks op het inspirerende karakter van de multidisciplinaire benadering.
Nog vele vragen
Wat kan kunst in de toekomst betekenen voor een lokale leefomgeving binnen de steden? Uit onvrede met de traditionele manieren om kunst te maken en te tonen stappen kunstenaars en kunstinstellingen in artistieke experimenten om alternatieven te ontwikkelen voor bepaalde maatschappelijke praktijken, niet zelden in ‘tussenruimtes’ die wachten op herbestemming. Maar de druk op het systeem maakt oefeningen in transitie precair en de rol van de verschillende overheidsniveaus is nog niet uitgekristalliseerd. Er zijn nog vele vragen, waarop de antwoorden enkel komen als kunstenaars en instellingen de ruimte krijgen voor transformatie en als de beleidsniveaus in een open dialoog stappen over hun wederzijdse ambities voor de kunsten in de samenleving van morgen en de stad in de toekomst.
Uit onvrede met de traditionele manieren om kunst te maken en te tonen stappen kunstenaars en kunstinstellingen in artistieke experimenten om alternatieven te ontwikkelen voor bepaalde maatschappelijke praktijken, niet zelden in ‘tussenruimtes’ die wachten op herbestemming.
Literatuur
Hendrickx, S. (2013) ‘Kunst die zich voordoet alsof ze iets anders is dan kunst’. In: rekto:verso, nr. 58.
Gatz, S. (2015) Strategische visienota kunsten: naar een dynamisch, divers en slagkrachtig kunstenlandschap in Vlaanderen. Brussel: Vlaamse regering
Dit artikel verscheen in Boekman #107.