Naar een kunstenaarsgerichte aanpak in de beeldende kunst
Kunstenpunt organiseerde op 13 februari 2017 een expertmeeting rond ‘internationale (co)producties in de beeldende kunst: mogelijke sporen en alternatieve formats voor de toekomst’. Een heldere schets van de sociaal-economische positie van kunstenaars en relaties die organisaties en galeries vandaag met kunstenaars onderhouden, voerde het gesprek van het eerder technische onderwerp van ‘(co)productie’ naar de kern van de zaak: de zorg voor duurzame kunstenaarscarrières en fair practice. Dit essay kadert de resultaten van de expertmeeting in de ontwikkeling en uitdagingen in beeldende kunst tijdens de voorbije decennia.
Verandering naar fair en duurzaam werken is een traag proces: ‘neen’ zeggen tegen deze ratrace van wereldwijde omnipresentie en permanente paraatheid veroorzaakt wellicht angst om uit de boot te vallen of de angst om er nooit echt in te raken. Enkel een collectief proces op landelijk én internationaal niveau maakt kans op slagen.
De beeldendekunstensector is de voorbije dertig jaar drastisch veranderd omdat de kunstpraktijken complexer worden en omdat de beeldende kunst wereldwijd alsmaar verder groeit en diversifieert. Ondanks die mondiale groei in het aantal kunstenaars, presentatieplekken en collecties, en de transacties die ertussen plaatsvinden, worden carrières van beeldend kunstenaars alsmaar precairder en worden de kloven en ongelijkheden tussen die verschillende spelers alsmaar groter.
Een collectieve reflectie over hoe er vandaag gewerkt wordt is hoogstnoodzakelijk want het water komt de meeste kunstenaars, freelance curatoren, galeries en organisaties tot de lippen: pakweg 90% van de professionals werkt met een grote prestatiedruk in financieel precaire omstandigheden. Kunstenaars zijn het kwetsbaarst. Het klassieke werk- en organisatiemodel waarbij de kunstenaar alleen werkt in een gesegmenteerd veld van galeries en organisaties zal daarom plaatsmaken voor een model waarbij kunstenaars elkaar onderling versterken en waarbij private en publieke spelers in binnen- en buitenland zich gedurende langere tijd engageren voor een kunstenaar en samenwerken rond wat een oeuvre en een carrière op een bepaald moment nodig hebben. Organisaties zullen zich sterker verankeren in de samenleving en het klassieke model van publiek zoeken voor kunst zal plaatsmaken voor een geëngageerde relatie met burgers.
Verandering naar fair en duurzaam werken is een traag proces: ‘neen’ zeggen tegen deze ratrace van wereldwijde omnipresentie en permanente paraatheid veroorzaakt wellicht angst om uit de boot te vallen of de angst om er nooit echt in te raken. Enkel een collectief proces op landelijk én internationaal niveau maakt kans op slagen.
Kunstpraktijken zijn de voorbije decennia complex geworden. Naast het studio- en productiewerk, het tentoonstellen en het begeleiden van verkoop is er ook onderzoek, productie in situ, kunstopdrachten en uitnodigingen om te werken in andere domeinen zoals scholen, gemeenschappen of bedrijven. Kunstenaars werken procesmatiger, al onderzoekend op verschillende plekken, al dan niet in residentie en in samenwerking met andere kunstenaars en experts. Kunstenaars zijn de spil van al deze activiteiten. Dat betekent een enorme bijkomende investering in productie- en organisatiewerk: in recent onderzoek naar de sociaal-economische positie van kunstenaars geeft 77% van de bevraagde beeldend kunstenaars aan dat ook zelf te doen. Bovendien wijst dat onderzoek uit dat de meeste beeldend kunstenaars bijklussen om hun artistieke praktijk (atelier, materiaal, reis en verblijf en productiekosten voor gemiddeld € 27.000 per jaar) en hun leven te financieren. Gemiddeld kunnen kunstenaars slechts 53% van hun tijd besteden aan hun artistieke kernactiviteit (creatie, presentatie en ontwikkeling/reflectie) terwijl ze daar gemiddeld slechts 27% van hun inkomsten uit halen. Het duurt voor de meeste kunstenaars minstens tien jaar om hun oeuvre stap voor stap te ontwikkelen en daar een aangepaste structuur en financieringsmodel voor uit te bouwen: het inkomen van beeldend kunstenaars stijgt in de leeftijdscategorie 35-44 jaar. Slechts 11% van de bevraagde kunstenaars haalt zijn/haar volledige inkomen uit de artistieke kernactiviteit.
Rond die kunstenaars bestaat een veld van organisaties die verschillende functies opnemen, waar kunstenaars meestal buiten staan en waar ze projectmatig mee samenwerken als ze worden gevraagd. Bovendien zijn de kunstenaars meestal het sluitstuk in hun begroting. Organisaties zoeken in het beste geval mee naar extra financieringsmogelijkheden en naar coproductie van projecten en tentoonstellingen. Meestal is er evenwel weinig tijd voor nazorg en follow-up omdat samenwerken met kunstenaars wordt aangestuurd vanuit het programma. Na de opening werkt een organisatie aan het volgend programma of project. Kunstenaars bouwen hun oeuvre uit in een omgeving van onvoorspelbare en projectmatige kansen die publieke spelers en private opdrachtgevers aanreiken. De kunstenaar is zelf de centrale organisator die telkens opnieuw een veelvoud aan partners samenbrengt om tot een aaneenschakeling van ondersteuning te komen. Een galerieonderzoek van Kunstenpunt geeft ook aan dat slechts 50% van de professionele beeldend kunstenaars wordt vertegenwoordigd door een galerie en dat 30% door een galerie die toegang heeft tot de internationale kunstmarkt.
Hoe streven naar duurzame kunstenaarscarrières?
Uiteraard is er eerst en vooral een oplossing nodig voor de teruglopende subsidies voor kunstenaars: het onderzoek naar de sociaal-economische positie van kunstenaars leert ons dat slechts 12% van de ondervraagde kunstenaars in 2014 een subsidie ontving. Die bedroeg gemiddeld € 6.800. De overheid wordt gevraagd om haar instrumentarium te diversifiëren en in te zetten gedurende de hele carrière. Er is ook een verloningsbeleid voor kunstenaars noodzakelijk bij de organisaties, dat bovendien als hefboom kan worden gebruikt om onderfinanciering van organisaties recht te trekken. Slechts een op de drie kunstenaars geeft aan een loon te ontvangen voor zijn of haar artistieke kernactiviteit. Maar er is veel meer nodig voor duurzame carrières en fair practice.
Kunstenaars werken meer samen ‒ soms met curatoren ‒ omtrent ontwikkeling, productie, verkoop en presentatie, maar ook omtrent vraagstukken rond manieren van werken en rond de plaats van de kunstenaar in de samenleving. Delen van atelierruimte waar ook kleine presentatiemomenten plaatsvinden, samen op prospectie gaan en curatoren en critici uitnodigen, samen een platform opzetten om kennis en contacten rond productie en promotie te delen en eventueel een producent/agent delen, samen een artist-run galerie starten of debatten opzetten over de positie van de kunstenaars. Dat kan informeel of formeel in de vorm van een vzw of een bedrijfsstructuur waarbinnen de verschillende praktijken van twee of meer kunstenaars in worden ondergebracht en vanwaaruit gemeenschappelijke activiteiten kunnen worden ontplooid. Sommige kunstenaars zullen zo’n gemeenschappelijke structuur onzichtbaar willen houden terwijl anderen graag naar buiten komen onder zo’n gemeenschappelijke noemer omdat ze er een positie over het kunstenaarschap, werken en samenwerken mee uitdragen. Vele kunstenaars verkiezen alleen te werken, wat hen evenwel niet belet om regelmatig samen op te trekken of hun (persoonlijke) structuur open te stellen voor andere kunstenaars. Voorbeelden zijn Jubilee, Messidor, Auguste Orts, Escautville, Pinkie Bowtie,..
Beeldende kunstorganisaties werken meer met kunstenaars op lange termijn, gaan een gesprek aan over hun oeuvre en wat de organisatie daarin kan betekenen en laten het programma meebepalen vanuit hun gesprek met kunstenaars. Het parcours met een kunstenaar kan leiden naar een tijdelijke residentie, een productie, een tentoonstelling of een project buiten de muren. Niet het programma vormt het raster waarin de kunstenaars wordt uitgenodigd maar het gesprek met kunstenaars dat leidt naar ontwikkeling, creaties, tentoonstellingen en reflectiemomenten: een integrale benadering. Vanuit dat gesprek met kunstenaars worden langdurige samenwerkingsverbanden aangegaan met andere organisaties die rond dezelfde thema’s werken. Zo’n integrale aanpak kan de organisaties er ook voor behoeden om alle aspecten die van organisaties worden verwacht naast elkaar te realiseren en waarmee ze zich vaak opbranden: tentoonstellingen, residenties, participatieprojecten, kunst in de publieke ruimte, internationale netwerken enz. Ondertussen hebben enkele organisaties (Netwerk, d e t h e a t e r m a k e r, Kunstencentrum BUDA) die anders willen werken met kunstenaars een idee gepitcht in het kader van de open call D.I.T.: ‘Coalition of the willing’: principes van fair practice in het samenwerken tussen kunstinstellingen en kunstenaars doorvoeren in de praktijk.
Ten slotte is ook de rol van de galeries tijdens de voorbije decennia drastisch gewijzigd. Daar waar de galerie strategisch meedacht over de introductie en positionering van een kunstenaar in een veld van publieke en private spelers om stapsgewijs door te dringen tot de canon ‒ het Leo Castelli-model(1)‒ is dit strategisch plannen van de weg naar ‘de top’ vandaag voor de meerderheid van de kunstenaars niet haalbaar en zelfs geen optie. Een kunstenaar die een duurzame carrière nastreeft, zoekt vooral partners die meedenken op de lange termijn. Galeries zijn veel meer dan strategische coaches: ze worden gevraagd om mee te investeren in complexe en multimediale projecten die niet altijd meteen verkoopbaar zijn. Er wordt op lange termijn gedacht zonder dat elke investering meteen iets zal opbrengen, wat grote risico’s met zich meebrengt.
In 2012 hebben we onze galeriemissie herschreven om na te denken over hoe we werken. Nu staat er dat we als galerie ‘projecten en ideeën, joint ventures met kunstenaars, en werken en tentoonstellingen coproduceren, zowel in de galerie als erbuiten.(2)
Elisabeth Dee
Galeries smeden daarom allianties met andere galeries en met publieke spelers (die steeds minder middelen hebben om te coproduceren en aan te kopen) die hetzelfde voor ogen hebben met een kunstenaar. Galeries helpen hun kunstenaars ook bij de uitbouw van een duurzaam werk- en financieringsmodel en zijn genereus wanneer kunstenaars zelfstandig gaan opereren, al dan niet in een samenwerkingsverband met andere kunstenaars.
De rol van de middelgrote galerie tegenover de galeries die mondiaal opereren (ook wel megagaleries genoemd) is vandaag meer dan ooit cruciaal: zij nemen risico’s, dragen bij aan duurzame oeuvres en vormen een tegengewicht tegen de grote spelers die uitgroeien tot mondiale bedrijven die voor steeds grotere kloven zorgen.
Mid-level galeristen kunnen de eindjes soms moeilijk aan elkaar knopen. Het vinden van nieuwe, collaboratieve en duurzame modellen is voor hen misschien nog noodzakelijker dan voor de gesubsidieerde organisaties: een netwerk van galeristen die onderling informatie uitwisselen over de kunstenaars die ze ondersteunen en die voor elkaar en elkaars kunstenaars kansen creëren op maat. Vooral de ‘gun-factor’ lijkt hier cruciaal. Door ook op moeilijkere momenten collega’s te blijven steunen en successen te gunnen, kijkt de galerie verder dan het eigenbelang en komt de kunstenaar, en niet de markt, opnieuw centraal te staan.
Sofie Van De Velde
Voetnoten
- Leo Castelli-model: Ontdek de beste jonge kunstenaars die je maar kunt ontdekken, voedt hun carrières, beheer hun markt met zorg (jaag de prijzen niet te fel en te snel de hoogte in), en, als alles goed gaat, worden jullie samen succesvol ouder. Voor enige tijd was dat realistisch. Dit model impliceerde bovendien een taak die centraal lijkt te staan in de rol van de ‘mid-level’, namelijk het ondersteunen van kunstenaars tijdens de jaren tussen hun eerste succes en hun toetreding tot de canon. Voor vele kunstenaars kunnen dat frustrerende of zelfs beangstigende tijden zijn, wanneer ze jongere kunstenaars de aandacht zien komen opeisen, die nog niet waardevol genoeg zijn om zich van een plaatsje te verzekeren in de geschiedenisboeken.
- Citaat uit een interview van Edward Winkleman met de New Yorkse galeriste Elisabeth Dee.