Moeten we dan echt iedereen die zich kunstenaar noemt betalen?
Intussen ben ik al even on the road om de resultaten van het ‘kunstenaarsonderzoek’ — een grootschalige studie naar o.a. activiteiten, tijdsbesteding, inkomsten en welbevinden van de kunstenaars in Vlaanderen — de wereld in te sturen. In de debatten die zich na de presentaties ontspinnen, begint zich een patroon af te tekenen. Wanneer we het hebben over de -lage- inkomsten van kunstenaars, volgt eerst een stil geknik bij de vaststelling dat tegenover de veeleisende, drukke, flexibele, creatieve levens globaal genomen toch wel erg lage inkomsten staan. Daarna wordt bevestigd dat er verandering nodig is, zowel in de praktijk van individuele instellingen of opdrachtgevers als op systeemniveau.
En dan komt het moment waarop iemand opbrengt: “maar we moeten toch ook niet iedereen die zich kunstenaar noemt gaan betalen!?”
Het blijkt een dooddoener die de conversatie helemaal kan platleggen.
Ik zag het gebeuren tijdens een debat over cultural governance bij deBuren, tijdens de hoorzitting over het kunstenaarsonderzoek bij de commissie cultuur in het Vlaams Parlement, en ook tijdens de Muzikale Terzake, opgezet door Poppunt. Het gebeurt dus in debatten met mensen die zich engageren voor kunstenaars en gaat met andere woorden niet meteen over mensen van slechte wil. In deze post een voorstel om voorbij die frustrerende dead end het gesprek terug op een vruchtbaar spoor te zetten.
Vals
Even terug naar de vraag: “maar we moeten toch ook niet iedereen die zich kunstenaar noemt betalen!?” Het antwoord is: nee. (Zo. Daar zijn we van af)(*). Er zijn inderdaad heel wat mensen die een kunstpraktijk ontwikkelen, maar die niet echt interessant werk maken. Het beroep van kunstenaar is niet afgesloten, dus iedereen die een praktijk wil ontplooien, is vrij dat te doen. Bovendien is er tijd nodig om een oeuvre te laten rijpen en moet een kunstenaar zich al doende ontwikkelen, dus doorheen goed en minder goed werk. Het is daarom inderdaad een aartsmoeilijke knoop: als je als samenleving er voor wil zorgen dat je kunstenaars er beter aan toe zijn, hoe kan je dan afbakenen wie steun moet krijgen en wie niet?
Het venijn van de stelling ligt in een andere veronderstelling, die waarin er impliciet vanuit gegaan wordt dat de kunstenaars die het waard zijn wel degelijk een redelijk inkomen hebben en dat wie geen volledig inkomen kan verwerven uit zijn of haar kunst-werk eigenlijk net de mindere kunstenaars zijn. Die gedachte is echter vals, de directe samenhang tussen kwaliteit en inkomsten is er in de kunsten in werkelijkheid niet.
De relatie is asymmetrisch: van wie een volledig inkomen realiseert uit kunst kan men veronderstellen dat hij of zij kwaliteit brengt (- in alle geval een kwaliteit die een ‘markt’ heeft). Wie geen volledig inkomen heeft, is mogelijk nog steeds een fantastisch kunstenaar. En nu komt de kern van de zaak: mogelijk gaat het zelfs om een fantastisch kunstenaar die ook door de kunstensector omarmd wordt.
Professionele sector?
Daar zit voor mij het probleem en daar ligt ook de verantwoordelijkheid van de kunstensector en de overheid: vandaag beschouwen we de kunsten als een professionele sector, waarin arbeid wordt verricht in diverse soorten jobs in diverse soorten instellingen en die in Vlaanderen bovendien op hoog niveau presteert. Zonder kunstenaars geen kunst.
Er klopt dus iets heel grondig niet wanneer professionele sectoren zo functioneren dat net hun kernspelers er niet in slagen om van hun praktijk te leven.
Ik herhaal het nog even (en doe dat verder in podiumkunstentermen om de probleemstelling voor die sector op scherp te zetten): het gaat me hier om de kunstenaars die in het systeem zijn opgenomen. Die projectsubsidies ontvangen, die werken bij structureel gesubsidieerde gezelschappen, die een resem coproducties oppikken bij Vlaamse en internationale kunstencentra, die op onze grootste podia staan.
Het is voor een programmator, artistiek of zakelijk leider juister te verwachten dat de kunstenaar aan de andere kant van de tafel het moeilijk heeft om rond te komen, dan er van uit te gaan dat het voor hem of haar vandaag en de komende paar jaar wel snor zal zitten.
Het kan voor de kunstenaars maar beter worden als die observatie ten gronde is doorgedrongen bij meer mensen in de sector.
Black hole
We zitten met een systeemfout. Het gros van de (podium)kunstenaars werkt vandaag in een flexwerkrealiteit, terwijl ons systeem niet voldoende is aangepast om de bijhorende risico’s en onzekerheden te temperen. Een grondige analyse van deze situatie is een ander essay waard, maar ik wijs enkele belangrijke elementen aan. De CAO-minimumnormen liggen te laag om vanuit de verloonde maanden werk ook te bufferen voor de tussenperiodes zonder werk — die er vanzelfsprekend zijn in een flexwerkloopbaan. (Of er is iets mis met de evidentie om mensen standaard het minimumloon te betalen). Ook wordt een belangrijk deel van het eigenlijke werk dat kunstenaars doen nergens ondervangen: onderzoek, ontwikkeling en bureauwerk (dossiers voorbereiden, meetings met potentiële partners etc.) kunnen veel minder vaak op betaling rekenen dan productie- en presentatiewerk. Tegelijk dalen uitkoopsommen, coproductiebedragen en projectsubsidies. Dat gebeurt niet zonder dat iemand de rekening betaalt.
De speech van Agnes Quackels (artistiek directeur van BUDA) tijdens BLAUWDRUK in de Vooruit is hopelijk een wake-up call:
“I must say that, after almost 6 years of having coffee with artists, I’m totally fed-up. I cannot take another coffee. And strangely, or perhaps not, I’m not the only one. Everywhere in Europe the unpaid labour of the artists, what we commonly called “the blind spot of our sector”, has become a huge black hole, right the middle of our beautiful theatres. And everywhere in Europe the devoted people who are working in the theatres are staring at this frightening hole and they are asking themselves: “What are we doing here? Who are we actually protecting?”
Tijd voor actie
Na de verlammende realisatie waar Agnes Quackels naar verwijst, moet spitsvondige actie volgen. Vanuit Kunstenpunt willen we daartoe bijdragen met D.I.T. (Do It Together), een open call aan kunstenaars en kunstorganisaties om samen de positie van kunstenaars te versterken.
Het is een collectief traject waarbij ideeën voor concrete initiatieven — from scratch of vanuit bestaande projecten — verder ontwikkeld kunnen worden. Pitch zelf een idee, sluit je aan bij een voorstel van een ander en/of kom op 1 juni naar de startdag!
Tot slot
Dus: als de vraag uit de titel nog eens opkomt in een gesprek: laat je niet afleiden en zeg: “Nee, we moeten niet iedereen die zichzelf kunstenaar noemt een volledig inkomen als kunstenaar garanderen. Maar we moeten er wel voor zorgen dat wie door het professionele kunstensysteem wordt erkend als relevante kunstenaar ook in staat is om professioneel te werken en dus een redelijk inkomen te verwerven. Hoe gaan we dat doen? En doe je mee?”
(*) Voor de helderheid: ik ga in op de vraag in de betekenis van: “moeten we als maatschappij garant staan dat al wie zich kunstenaar noemt in die hoedanigheid ook een volledig inkomen kan verwerven?” Als de vraag “moet ik elke zelfverklaarde kunstenaar ook betalen?” komt van een speler uit een professionele organisatie die beslist heeft met een kunstenaar samen te werken, dan is het antwoord natuurlijk: “ja!”