Lost in transition
Enkele gedachten over de transitie van dansers in een flexwerkwereld
Vandaag was de eerste dag van een tweedaags seminarie over transitieschema’s voor dansers. Dansen is fysiek veeleisend, waardoor carrières van dansers kort en intensief zijn. Dat betekent dat ze zowat halverwege hun professionele leven de overgang moeten kunnen maken — hence ‘transitie’ — naar een tweede carrière. Voor sommigen gaat het om omscholen. Voor anderen gaat het vooral om het ontdekken welke ‘transferable skills’ ze hebben, opgebouwd in de danscarrière, maar inzetbaar in andere werkomgevingen (doorzettingsvermogen, samenwerken, presteren onder druk, flexibiliteit, ‘vertalen’ tussen input van een ander en eigen inbreng, interculturele vaardigheden, fysieke intelligentie, creativiteit, organisatievermogen… — de lijst is vaak lang). Voor allen gaat het ook om een psychologisch moeilijke periode. Je beroep vormt een deel van je identiteit. Als je beroep ook je passie is en al van jonge leeftijd vraagt dat je hele leven erop afgestemd is, is het dat nog meer. Die passie zit soms ook in de weg bij het uitvinden van wat die tweede carrière zou moeten zijn — wat wil je überhaupt nog aanvangen als je ‘het beste’ net moet achterlaten? Ook: voor wie deel uitmaakt van een compagnie die maanden per jaar op tournee is of wie in het buitenland een leven uitbouwt vanuit een artistieke praktijk worden collega’s familie (figuurlijk, maar soms ook letterlijk). Afscheid nemen van het beroepsleven wordt dan iets als een pijnlijke scheiding.
Dat de kwestie van transitie tot nog toe weinig (of te weinig prominent) aan bod kwam in ons werkveld moet een alarmbelletje doen rinkelen.
In enkele landen in Europa bestaan uitgebouwde transitieprogramma’s voor professionele dansers — soms collectief georganiseerd, soms opgezet door individuele dansgezelschappen (zie o.a. Omscholing Dansers Nederland en Dancers’ Career Development (UK)). In Vlaanderen werkt Kunsthuis (Opera Ballet Vlaanderen) haar ondersteuning voor haar balletdansers-in-transitie verder uit van een louter financieel duwtje in de rug naar een coaching die ook advies, opleiding en psychologische begeleiding omvat. Het Sociaal Fonds Podiumkunsten zette enige tijd geleden het loopbaanbegeleidingsprogramma INTER.MEZZO op voor podiumkunstenaars in Vlaanderen en Brussel. Voorlopig bescheiden, maar zeer nodige initiatieven. Dat de kwestie van transitie tot nog toe weinig (of te weinig prominent) aan bod kwam in ons werkveld moet een alarmbelletje doen rinkelen. Het taboe in de studio of op de toerbus is groot, maar het gesprek wordt ook niet genoeg gevoerd in de kantoren van de gezelschappen. Wie wijst de weg? De vele dansers die verloren lopen en ploeteren nadat het dansen — gedwongen of niet gedwongen – stopt blijven te onzichtbaar.
Ik nam deel aan één van de panels van het seminarie om inzichten te delen over de werkomstandigheden en loopbanen van hedendaagse dansers in het veld vandaag. De riedel is intussen welbekend (zie o.a. hier, hier en hier): podiumkunstenaars zijn vandaag in de regel flexwerkers die een carrière bouwen op basis van projectmatige werkrelaties. Ze doen aan multiple job holding, met activiteiten binnen en buiten de kunsten en binnen de kunsten switchen ze tussen verschillende rollen (danser, choreograaf, technieker, lesgever, dossierschrijver, productiemedewerker…). Hun inkomens liggen laag en de onzekerheid is groot. Dansers zijn ook internationaal erg mobiel, wat ze het profiel van gastarbeider geeft: tijdelijke verblijven met bijhorende beschikbaarheid om te vertrekken, botsen op taalbarrières, o.a. wanneer het erop aankomt om de juiste werk- en verblijfspapieren te krijgen, beperkte sociale netwerken buiten de professionele kring — allemaal extra laagjes kwetsbaarheid.
Het hele project- en multiple-job-holding-gebeuren zet ook het klassieke beeld van transitie zelf op z’n kop. Multiple-job-holders ‘transitioneren’ bij wijze van spreken dagelijks tussen jobs en leren en cours de route voortdurend bij. Dit maakt het onmogelijk om uit te maken wanneer een danser ‘stopt’ met danser zijn.
De uitnodiging voor het seminarie gaf me te denken over wat deze complexe flexwerkrealiteit betekent voor de uitbouw van transitieschema’s voor dansers. De internationale mobiliteit van dansers maakt het soms erg moeilijk om te bepalen tot welke community iemand behoort. Wie twintig jaar artistiek gependeld heeft tussen Brussel, Berlijn, Stockholm en Athene, waar mag die aansluiten bij het collectieve transitieaanbod als het telkens lokaal georganiseerd is? En als de danser in kwestie opgroeide in Barcelona en graag naar de roots terugkeert om dat tweede leven uit te bouwen, waar moet hij of zij dan terecht?
Dat gezelschappen een verantwoordelijkheid moeten opnemen in het sensibiliseren en omkaderen van de overgang van de dansers waarmee ze werken klopt als principe, maar hoe die ‘mede-verantwoordelijkheid voor een carrière’ betekenis te geven als dansers enkel projectmatig in dienst komen, vaak bij kleinere organisaties die zelf in precaire condities opereren? Het hele project- en multiple-job-holding-gebeuren zet ook het klassieke beeld van transitie zelf op z’n kop, waarbij een danser na een monocarrière in de dans stopt en een omscholing nodig heeft richting andere praktijk.
Multiple-job-holders ‘transitioneren’ bij wijze van spreken dagelijks tussen jobs en leren en cours de route voortdurend bij. Dat is een plus in het vergaren van ervaring, ontdekken van andere goestings en talenten en het opdoen van ‘transferable skills’, maar in combinatie met de onvermijdelijke periodes zonder artistieke projecten, maakt dit het onmogelijk om uit te maken wanneer een danser ‘stopt’ met danser zijn. Welk aanbod is op welk moment relevant in zo’n grilliger en gradueel schuivend traject? Kan een danser een beroep doen op een coachingsaanbod en financiële ondersteuning krijgen voor een opleiding, terwijl hij of zij daarnaast ook nog aan enkele dansprojecten meewerkt? Een transitieaanbod gaat zo al gauw lijken op een ruim loopbaanondersteuningsaanbod in de filosofie van het ‘levenslang leren’… en dat lijkt me prima. Het zou immers maar al te gek zijn om te bedenken dat dansers niet meer mogen dansen van zodra ze ‘in transitie’ zijn. Alleen wordt het dan wel moeilijker om te verdedigen waarom zo’n aanbod enkel voor dansers ontwikkeld zou moeten worden en niet voor andere kunstenaars, kunstwerkers of werkmensen tout court.
Vandaag kan de professionele sector aan flexwerkende kunstenaars geen duurzame carrière beloven. Kunstenaar zijn is een risicoberoep en duurt slechts voor een minderheid een leven lang op een leefbare manier. Dat ondervangen met een ‘transitieaanbod’ zou getuigen van zorg.
Mijn ideaalbeeld na een halve dag uitwisselen?: een degelijk uitgebouwd aanbod van ondersteuningsmogelijkheden — met o.a. psychologische begeleiding, financiële ondersteuning voor het overbruggen van transitietijd en opleidingskosten, carrièrecoaching en een buddysysteem — dat op maat van ieders individuele noden en situatie ingezet kan worden. In de beste der werelden bestaat dit voor de arbeidsmarkt als geheel, in een systeem dat toch voldoende maatwerk kan bieden. Voor het ooit zover kan komen, mag de kunstensector op sectorniveau al een systeem installeren. Vandaag kan de professionele sector aan flexwerkende kunstenaars geen duurzame carrière beloven. Kunstenaar zijn is een risicoberoep en duurt slechts voor een minderheid een leven lang op een leefbare manier. Dat ondervangen met een ‘transitieaanbod’ zou getuigen van zorg. (Naast ook de nodige zorg tijdens het kunst-werken. Dat spreekt.)
p.s.: Ode aan de onnavolgbare Cynthia Loemij, die tijdens het seminarie haar eigen vreugde en zorgen deelde.