Kunst in de Nevelstad. Het aanbod livemuziek in kaart (2014)
In de landschapstekening die Kunstenpunt in het najaar van 2014 publiceerde, kreeg het spreidingsvraagstuk binnen de uitvoerende kunsten veel aandacht. ‘De spreidingsproblematiek noopt sinds de besparingen van steden en gemeenten tot acute bezorgdheid’, luidde het toen. In de Landschapstekening Muziek werd zelfs een volledig hoofdstuk gewijd aan ‘spreiding en speelkansen’. ‘Binnen bepaalde genres worden de speelkansen bedreigd door het afkalven van risicovol en/of experimenteel programmeren, besparingen, een te grote druk op publiekscijfers en een cultuur van premières en exclusiviteit’, zo bleek uit vele individuele gesprekken en groepsdiscussies. Weliswaar ontbrak gedegen cijfermateriaal om de analyse te onderbouwen. En dus was het hoogtijd voor een sectoroverschrijdende analyse, vonden rekto:verso – tijdschrift voor cultuur en kritiek – en Kunstenpunt. Beide partners sloegen de handen in elkaar om de actuele spreidingsproblematiek voor podiumkunsten, beeldende kunst en livemuziek in kaart te brengen. Kunstenpunt engageerde zich voor een objectieve cijferanalyse. Parallel opent rekto:verso het debat aan de hand van een artikelenreeks.
Inleiding
Over dit onderzoek
Binnen dit kader beschrijft deze tekst de bevindingen van het onderzoek naar het aanbod van livemuziek in Vlaanderen. Meer bepaald werd de spreiding van het concertaanbod in Vlaanderen en Brussel onderzocht voor het jaar 2014. Hoeveel concerten vonden er dat jaar plaats in Vlaanderen en Brussel? Wie organiseerde deze concerten: cultuurcentra, structureel ondersteunde clubs, niet-gesubsidieerde organisatoren, …? En waar vonden die concerten plaats? Dat zijn maar enkele van de vragen waarmee we aan dit onderzoek begonnen.
In de eerste plaats is het de ambitie van dit onderzoek om het livemuziekaanbod in Vlaanderen en Brussel in kaart te brengen: geografisch, per sector en per genre. Op basis van die mapping wil de analyse bijdragen aan het debat over speelkansen in Vlaanderen en Brussel. Hoe ziet het aanbod eruit in verschillende provincies, en binnen of buiten de steden? Wie neemt het initiatief om concerten te organiseren? Welke genres zijn het sterkst vertegenwoordigd binnen dan wel buiten het gesubsidieerde circuit? En wat kunnen we daaruit leren?
Er werd voor dit onderzoek een beroep gedaan op twee grote databases: één van CultuurNet Vlaanderen en één van SABAM. Dat zijn de enige twee databanken voorhanden, die een gedetailleerd genoeg overzicht bieden van livemuziek over de genres, actoren en provinciegrenzen heen.
Beschrijving van de data en onderzoeksvragen
CultuurNet Vlaanderen
De cijfers van CultuurNet Vlaanderen komen rechtstreeks uit de UiTdatabank. De gegevens beslaan de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014. De databank omvat 18.285 unieke concerten, georganiseerd door 3.130 verschillende initiatiefnemers. Van 2.048 concerten is de initiatiefnemer niet bekend bij CultuurNet Vlaanderen.
Het gemiddelde aantal concerten per organisator is vijf. 1.252 spelers organiseerden meer dan één concert. We tellen 301 organisatoren die in 2014 minstens tien concerten organiseerden. Zij zijn verantwoordelijk voor iets meer dan 60% van het totaal aantal ingevoerde concerten.
Iets minder dan twee derde van de initiatiefnemers (1.881, om precies te zijn) organiseerde slechts eenmalig een concertavond. Een relatief beperkt aantal actoren staat dus in voor een groot deel van de concerten. Maar vele concerten zijn ook het resultaat van erg eenmalig en ad-hocinitiatief.
Voor we in de analyse duiken, is het goed om een aantal kanttekeningen te maken bij de inhoud en de structuur van de UiTdatabank.
Dit is een onlineplatform, waarbij organisatoren van culturele evenementen zelf hun activiteit toevoegen. De verzameling van de data gebeurde dus niet met het oog op een analytische doorlichting. De evenementendatabank is in de eerste plaats in het leven geroepen met het oog op publiekswerving. Dat heeft tot gevolg dat de ingevoerde gegevens erg gedetailleerd zijn.
Het is evenwel belangrijk om rekening te houden met de mogelijkheid dat verschillende organisatoren de typering van eenzelfde event onder een andere noemer registreren. Bijvoorbeeld: de jazzrockband Nordmann speelde in 2014 vele concerten in Vlaanderen en Brussel. Recyclart kondigde één van hun concerten aan als ‘pop en rock’, terwijl de AB en de 4AD ‘jazz en blues’ afficheerden. Dat is begrijpelijk: het werk van bepaalde artiesten laat zich moeilijk categoriseren. Het is daarnaast van belang om rekening te houden met de mogelijkheid dat bepaalde organisatoren – of beter: de persoon die het optreden invoert in de databank – evenementen soms anders categoriseren dan in het vakje waar ze eigenlijk thuishoren. (Bijvoorbeeld: Will Tura die geclassificeerd wordt onder ‘klassiek’).
Gelukkig zijn dit soort betwistbare indelingen eerder uitzonderlijk. Bovendien wordt het toekennen van onjuiste labels nog eens ingeperkt door een interne validatieprocedure bij CultuurNet Vlaanderen. Bevoegde personen bij de steden en gemeenten die deel uitmaken van het UiTnetwerk kijken lokale activiteiten na. Indien nodig kunnen zij gegevens aanpassen, of de organisator verzoeken zelf de nodige wijzigingen aan te brengen. Niettemin dient te worden vermeld dat data in de UiTdatabank niet volgens één vast stramien of patroon worden ingegeven.
In de mate van het mogelijke is de databank gecorrigeerd. Optredens die dubbel of zelfs vierdubbel ingevoerd waren, tellen maar één keer mee. Ook organisatoren die onder verschillende namen terugkwamen zijn samengevoegd.
Tot slot zijn er nog twee opmerkingen over de volledigheid van de gegevens. Om te beginnen is de dataset voor festivals niet volledig. Vele indoorfestivals (bv. Bozar Electronic Arts Festival, Jazz Brugge) en label nights (bv. 10 jaar Honest House in de Botanique) zijn wel opgenomen in de database (per dag als één evenement). Zomerfestivals buiten het concert- en clubcircuit (bv. Rock Werchter of Absolutely Free Festival) zijn niet opgenomen.
Verder heeft de analyse niet noodzakelijk betrekking op alle concerten in Vlaanderen, maar op alle concerten in Vlaanderen die door een organisator in de UiTdatabank worden ingevoerd. Indien organisatoren ervoor kiezen om hun evenement niet toe te voegen, wordt het niet opgenomen, tenzij het alsnog wordt ingevoerd door derden. Privéconcerten die niet publiek toegankelijk zijn (bijvoorbeeld een huiskamerconcert voor een selecte kring van genodigden) zijn dus niet het voorwerp van dit onderzoek. Wel is het veilig om ervan uit te gaan dat de 18.285 geanalyseerde concerten een betrouwbare afspiegeling(1) bieden van alle openbare muziekoptredens die plaatsvinden in Vlaanderen en Brussel.
SABAM
Behalve op de UiTdatabank werd ook een beroep gedaan op cijfergegevens van SABAM, de Belgische vereniging van auteurs, componisten en uitgevers. De cijfers van SABAM – 19.842 inputs – hebben betrekking op muziekconcerten binnen de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014. Ook hier worden festivals buiten het club- en concertgebeuren niet meegerekend. Na een vergelijkende analyse van de twee databanken bleek inderdaad dat niet alle concerten in de UiTdatabank worden gerapporteerd. Dat is logisch: alleen de concerten waarvan organisatoren het nuttig vinden om ze in te voeren – voornamelijk om promotionele doeleinden – worden opgenomen. Toch zitten er in de SABAM-databank ‘maar’ 1.471 meer dan in de UiTdatabank.
Hoewel de SABAM-databank meer optredens bevat en alle concerten op dezelfde gestandaardiseerde manier werden ingevoerd, is de aard van de gegevens minder gedetailleerd. De indelingen van SABAM hebben te maken met de manier waarop SABAM middelen int en ze onder auteurs verdeelt. Zo houdt SABAM geen rekening met het genre van de muziek: er wordt alleen een opdeling(2) gemaakt tussen ‘ernstige’ en ‘lichte’ muziek. Ook het type van organisator wordt slechts gediversifieerd in functie van de verschillende tarieven, via de rudimentaire classificatie ‘organisator van klassiekemuziekconcerten’, ‘organisator van concerten aan het basistarief’, ‘organisator van kleine concerten’ en ‘festivalorganisatoren’(3). Daarnaast maakt men een onderscheid naargelang van de grootte van de concertzaal.
Omwille van de meer rudimentaire aard van de data werd besloten om de SABAM-gegevens te gebruiken als toetssteen voor de CultuurNet-data. Gezien de specificiteit van de UiTdatabank leent die zich er beter toe om trends op te sporen betreffende het genre en het type van organisator. Tenzij anders vermeld, zijn de grafieken in deze tekst gebaseerd op de cijfers van CultuurNet. Wanneer er zich opvallende gelijkenissen of verschillen met de SABAM-data voordoen, wordt dit expliciet vermeld.
Onderzoeksvragen
Bij wijze van operationalisering van de analyse van het concertaanbod in Vlaanderen en Brussel, werden uit de centrale vraagstelling zes concrete onderzoeksvragen gepuurd. En wel de volgende:
- Hoeveel muziekconcerten vinden er plaats in Vlaanderen en Brussel? En binnen welk genre?
- Wie organiseert die concerten: privépersonen of -organisaties, bedrijven, overheden of verenigingen?
- Welk type organisator organiseert welk genre van concerten?
- Waar vinden de meeste concerten plaats?
- Welk type organisatoren is actief in de steden? Welke daarbuiten?
- Welke genres komen aan bod in de steden? Welke daarbuiten?
Hieronder worden bovenstaande onderzoeksvragen achtereenvolgens behandeld.
Resultaten
Hoe evolueert het aantal concerten per jaar?
Hoewel de database van SABAM grotendeels werd gebruikt als een efficiënte toetssteen, is er één belangrijke trend die we alleen uit deze cijfers kunnen afleiden. Aangezien de SABAM-data een overzicht bieden van de concerten tussen 2011 en 2014, kan een evolutie in de tijd worden weergegeven. Onderstaande grafiek geeft duidelijk weer dat het totaal aantal aangegeven concerten bij SABAM gestaag afneemt doorheen de jaren.
Meer bepaald daalde het aantal optredens met 22.756 naar 19.842(4) in een periode van vier jaar. In theorie is het mogelijk dat er alleen een daling is in het aantal aangiften bij SABAM, en niet in het effectieve aantal optredens(5). Het zou ook kunnen dat het aantal optredens effectief geleidelijk aan vermindert.
Hoeveel concerten werden er in 2014 georganiseerd in de verschillende muziekgenres?
Vooraleer we toekomen aan het beantwoorden van meer gelaagde onderzoeksvragen, is het nodig om een aantal basisverdelingen in kaart te brengen. Een eerste daarvan is het overzicht per genre. Hoeveel concerten van elk genre vonden er plaats in 2014? Uitleg over de gehanteerde typologie vindt u onder de grafiek.
De bovenstaande grafiek presenteert de concerten van de UiTdatabank gesorteerd op basis van het genre dat de invoerder eraan toekende, aan de hand van een beperkt keuzemenu. De typologie is dus niet achteraf geconstrueerd, maar rechtstreeks uit de data gepuurd. De uitzondering daarop is het genre ‘pop & rock’, waarbij wij voor de overzichtelijkheid de subcategorieën dance, hiphop, rap, metal en elektro hebben ondergebracht.
Tot de categorie ‘klassiek’ behoren alle concerten met klassiek werk op het programma, dus niet alleen de concerten van de kleinere kamermuziekensembles tot grote professionele klassieke orkesten, maar ook orgelconcerten, concerten van fanfares & harmonies en amateurkoren (bv. Orgelconcert in de Sint-Niklaaskerk te Diksmuide). De categorie ‘amusementsmuziek’ omvat zowel concerten van fanfares en harmonies die geen klassiek werk opvoeren (bv. Openluchtconcert Brugse dorpsmuzikanten), als optredens van entertainers, charmezangers en schlagerartiesten. Cultuurcentra rapporteren echter ook veel kleinkunstoptredens onder deze categorie.
Welke types van organisatoren namen het initiatief?
Een volgende belangrijke pijler van ons onderzoeksopzet was om na te gaan wie er (welke) concerten organiseert. De onderstaande grafiek biedt een overzicht van het relatieve aantal concerten dat elk type organisator organiseert(6). Deze typologie is niet rechtstreeks af te lezen uit de databank, maar is een eigen classificatie. De organisatoren die structureel werden ondersteund binnen het Kunstendecreet werden getypeerd op basis van het overzicht van het Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media van de Vlaamse Gemeenschap, in 2014 (voor de periode 2013-2014 dan wel 2013-2016). De overige concertorganisatoren werden op basis van veldkennis en desk research zo nauwkeurig mogelijk ingedeeld in de resterende categorieën. De typering werd opgesteld met het oog op toekomstige beleidsmatige discussies, en pretendeert allerminst de enig mogelijke te zijn. Noch heeft ze de ambitie 100% exhaustief te zijn. Wel is de categorisering een adequate manier om de schat aan ongeordende data op een overzichtelijke manier te presenteren.
Privé-initiatief – 20,36%
Een eerste type organisatoren bestaat uit private initiatieven (rood). Die tekenen voor een vijfde van het totale concertaanbod. Hiervan maken de muziekcafés en niet-structureel gesubsidieerde muziekclubs en concertorganisatoren de overgrote meerderheid uit (ongeveer negen op de tien). De rest bestaat uit ensembles of bands die zelf hun eigen concerten organiseren. Nogmaals: het is belangrijk om in het achterhoofd te houden dat privé-initiatieven zoals huisconcerten die niet publiek toegankelijk zijn niet in de UiTdatabank zitten. De categorie ‘privaat’ omvat dus publieke concerten, die georganiseerd zijn vanuit de private sector.
Vlaamse kunstensubsidies – 16,33%
Een tweede categorie van organisatoren (blauw) wordt specifiek structureel ondersteund door de Vlaamse overheid voor een artistieke en/of culturele werking, op het vlak van muziek en soms ook andere kunstendisciplines. Binnen deze ondersteunde categorie bevinden zich de organisatoren die in 2014 structureel ondersteund werden via het Kunstendecreet: concertzalen (bv. Concertgebouw Brugge, Handelsbeurs), muziekclubs (bv. 4AD, ‘t Ey) en kunstencentra die werkingssubsidies ontvingen binnen het Kunstendecreet (bv. Vooruit, De Werf), de Instellingen van de Vlaamse Gemeenschap (bv. Ancienne Belgique en deSingel). Zij tekenen samen voor 14,43% van het totale aanbod. Daarnaast zijn er in deze categorie een beperkt aantal initiatiefnemers die in 2014 projectmatig werden ondersteund via het Kunstendecreet en een aantal spelers (zoals Flagey) die buiten het Kunstendecreet worden ondersteund voor het organiseren van concerten.
Andere overheden – 8,39%
De categorie ‘andere overheden’ (lichtblauw) omvat hoofdzakelijk federaal ondersteunde instellingen (bv. De Munt en Bozar) en de Brusselse zalen die structureel gesteund worden door de Franse Gemeenschap (bv. Botanique).
Lokaal cultuurbeleid – 24,13%
De categorie ‘lokaal cultuurbeleid’ (groen) omvat diverse types van spelers. Het grootste deel van deze concerten (15,75%) wordt georganiseerd door cultuur- en gemeenschapscentra, een minderheid van de concerten door bibliotheken (0,54%). Opvallend is het relatief grote aandeel van gemeentelijke diensten (voor bijvoorbeeld cultuur, toerisme of vrije tijd) in het concertaanbod (6,62%). Het gaat hier voornamelijk om gelegenheidsevenementen, dorpsfeesten en/of toeristische evenementen. Kortom, lokale overheden spelen een niet te verwaarlozen rol bij de organisatie van concerten in Vlaanderen.
Ook hoofdzakelijk provinciaal ondersteunde instellingen (bijvoorbeeld de Warande te Turnhout en de Arenbergschouwburg in Antwerpen) maken deel uit van deze ‘lokale’ categorie. Deze spelers zijn op zich erg actief, maar er zijn niet zoveel hoofdzakelijk provinciaal ondersteunde podia, dus hun aandeel in het totaal is eerder klein: 0,68%.
Sociaal-cultureel – 19,73%
Verder speelt ook het sociaal-culturele veld (oranje) een grote rol in de concertorganisatie, met een aandeel van 21,47% in het totale livemuziekaanbod. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om concerten georganiseerd door amateurensembles, die blijkbaar ook goed gebruik maken van de UiTdatabank om te communiceren over hun activiteiten. Fanfares, harmonies, koren, en orgelverenigingen tekenen samen voor 8,64% van het totale aanbod. 7,45% van het totale aantal concerten wordt georganiseerd door diverse types van verenigingen en vzw’s. Die categorie is vrij breed gedefinieerd. Ze bestaat uit culturele activiteiten, activiteiten van jeugdhuizen (voor een erg beperkt aandeel), ngo’s, sociaal-culturele organisaties en politieke partijen, maar ook (en niet het minst) seniorenverenigingen en ontmoetingscentra die evenementen organiseren. (Bepaalde organisaties in deze categorie worden ook structureel ondersteund met subsidies, maar niet omwille van hun muziekwerking.) Ongeveer 5% van het totale concertaanbod vindt verder plaats in kerken, musea, abdijen…
Onderwijs – 2,85%
Concerten georganiseerd door onderwijsinstellingen (paars), bijvoorbeeld examens aan het conservatorium of toonmomenten binnen het deeltijds kunstonderwijs, maken minder dan 3% uit van het totaal aantal geregistreerde optredens in de UiTdatabank.
Ad-hocinitiatief – 8,20%
Tot slot merken we op dat 1.499 optredens (8% van het totaal) werd georganiseerd door initiatiefnemers die éénmalig iets op poten hebben gezet én moeilijk konden worden gecategoriseerd.
Hoeveel concerten organiseerden die verschillende types organisatoren gemiddeld?
Hierboven stipten we al aan dat een gemiddelde concertorganisator in 2014 vijf concerten organiseerde. Maar is er een onderling verschil tussen de types van organisatoren?
We haalden eerder al aan dat het muziekaanbod in Vlaanderen een combinatie is van enerzijds heel veel eenmalig ad-hocinitiatief en anderzijds een aantal initiatiefnemers met een regelmatig concertaanbod. Er zijn daarbij opmerkelijke verschillen tussen de verschillende categorieën, dat blijkt uit Tabel 1:
- De 104 concertorganisatoren die via het Vlaamse kunstenbeleid worden ondersteund, bieden – met gemiddeld 29 concerten in 2014 – het regelmatigste aanbod. Maar ook de door de Franstalige en federale overheid ondersteunde organisatoren (‘andere overheden’) hebben een duurzame werking. Zij organiseren gemiddeld 23 concerten.
- Het privé-aanbod is duidelijk meer versnipperd: er zijn vele private organisatoren met slechts een klein aanbod. Privéorganisatoren zetten gemiddeld tien concerten per jaar op touw. Dit initiatief is voor een groot deel ad hoc. Al zijn er een beperkt aantal actieve commerciële organisatoren met (vb. Live Nation, Music Hall of Greenhouse Talent) en een aantal niet-gesubsidieerde muziekpodia (bv. Magasin 4 in Brussel of Charlatan in Gent). Heel wat cafés hebben een regelmatig concertaanbod (bijvoorbeeld Café Monk of L’Archiduc in Brussel), vooral binnen pop & rock en jazz & blues.
- Spelers in de categorie ‘lokaal cultuurbeleid’ organiseren gemiddeld 7 concerten per jaar. Maar binnen deze categorie is er uiteraard een groot verschil tussen enerzijds de cultuur- en gemeenschapscentra (gemiddeld 14 concerten per jaar) en anderzijds subcategorieën als gemeentediensten (gemiddeld 3) of bibliotheken (gemiddeld 2). Straks zullen we ook zien dat er een groot onderscheid is tussen cultuurcentra binnen en buiten de centrumsteden.
- Het aandeel van het sociaal-culturele veld binnen het totale livemuziekaanbod is redelijk groot (een kleine 20%). Concreet bestaat dat aanbod uit de optelsom van een heel groot aantal kleinschalige initiatieven. Er zijn in Vlaanderen meer dan duizend verenigingen en amateurensembles actief. Maar die organiseren gemiddeld slechts twee optredens per jaar.
Aantal concerten per genre en per type organisator
Hierboven werd het aantal concerten eerst opgedeeld per genre en vervolgens per type organisator. Nog interessanter wordt het wanneer we die twee invalshoeken met elkaar combineren. Welk type organisator is actief binnen welk genre? Of, andersom, welke types organisatoren zijn het actiefst binnen de verschillende genres?
Grafiek 4a laat zien welke types organisatoren verantwoordelijk zijn voor het livemuziekaanbod binnen de verschillende genres. Zo kun je de initiatiefnemers van pop & rock vergelijken met die van klassieke muziek of andere genres. Op deze grafiek valt opnieuw het grote aandeel van gesubsidieerd initiatief op. In alle genres, behalve amusementsmuziek, wordt ongeveer de helft van de concerten georganiseerd door gesubsidieerde spelers (op Vlaams, lokaal of federaal/Franstalig niveau).
Voor de meeste genres is – binnen het gesubsidieerde segment – de verhouding tussen lokaal (gemeentelijk, provinciaal) en bovenlokaal ongeveer fiftyfifty.
Het beeld voor amusementsmuziek wijkt echter sterk af van de andere genres. Bovenlokale spelers zijn binnen dit genre nauwelijks actief. Het aandeel van lokaal gesubsidieerde spelers binnen het genre is groot (36%). We stipten hierboven al aan dat de cultuur- en gemeenschapscentra veel kleinkunstoptredens onder deze noemer plaatsen (zij tekenen voor 20% van het amusementsaanbod). Ook de gemeentediensten (15%) zijn in dit segment actief: zij programmeren vooral lichter werk in het kader van stadsevenementen en dorpsfeesten.
Vooral binnen het niet-gesubsidieerde luik blijken de verhoudingen van de types van organisatoren tussen de genres te verschillen. Zo zien we dat privéspelers een duidelijke voorkeur hebben voor jazz & blues en pop & rock. Een derde van de pop- & rockconcerten wordt georganiseerd door privéspelers. Bij jazz & blues is privé-initiatief nog dominanter: twee op de vijf concerten vindt plaats in één van de zovele muziekcafés en jazzclubs.
Binnen klassieke muziek is privé-initiatief veel uitzonderlijker (6%). Daar is het sociaal-culturele veld erg actief. Bijna dertig procent van het aanbod wordt georganiseerd door onder meer amateurensembles en verenigingen. Dit in schril contrast met de andere genres. Verder is ook de bijdrage van de andere overheden in Brussel (de federale overheid, de Franse gemeenschap en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) het vermelden waard.
In grafiek 4b worden de data op een andere manier geordend, waardoor enkele nieuwe inzichten over de rol die verschillende types organisatoren opnemen binnen de verschillende genres naar voren komen.
- Privé-initiatief speelt zich voor meer dan 70% af binnen pop & rock en jazz & blues.
- Vlaams gesubsidieerde spelers programmeren vooral pop & rock, klassiek en of jazz & blues. Het gros van de pop- en rockconcerten wordt georganiseerd door de gesubsidieerde muziekclubs en door AB (een Instelling van de Vlaamse Gemeenschap). Klassiek aanbod is er bij concertorganisatoren zoals Festival van Vlaanderen, Concertgebouw Brugge of deSingel, en ook bij kunsteducatieve organisaties als Jeugd en Muziek.
- De federale overheid, de Franse gemeenschap en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (lees: de structurele subsidiënten in Brussel) zijn prominent vertegenwoordigd bij de organisatie van jazz- & bluesconcerten. Dat komt doordat ook een aantal kleine, maar zeer actieve podia in Brussel (bv. Jazz Station en The Music Village) subsidies ontvangen.
- Bij de spelers uit het lokaal cultuurbeleid (cultuurcentra en gemeentediensten) treffen we de evenwichtigste verhouding aan tussen de verschillende muziekgenres. Er is sprake van een heel brede programmering, voor elk wat wils, allicht een combinatie van professioneel en amateuraanbod. We gaven al aan dat amusementsmuziek voor een groot deel wordt georganiseerd door lokale spelers. Bijna een derde van de concerten die door gemeentelijke diensten wordt georganiseerd, bestaat uit amusementsmuziek (31,78%). Bij cultuur- en gemeenschapscentra is dat 16,58%.
Waar vonden de concerten plaats? In welke provincies? Binnen of buiten de steden?
Tot nog toe werd het aantal concerten geanalyseerd per genre en per type organisator. Een andere interessante piste is om na te gaan hoeveel en welk soort optredens er georganiseerd worden per regio. Om te beginnen maken we een onderscheid tussen de provincies. Ook eventuele verschillen tussen stedelijke en minder stedelijke gebieden zijn interessant om uit te lichten. We maken een opdeling tussen grotere steden (Antwerpen, Gent, Brussel), de overige centrumsteden (Aalst, Brugge, Genk, Hasselt, Kortrijk, Mechelen, Leuven, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout) en alle andere gemeenten buiten de centrumsteden.
Grafiek 5a geeft het concertaanbod weer per provincie. We geven ook aan of die concerten plaatsvinden in de grotere steden (rood), de overige centrumsteden (blauw) en alle andere gemeenten buiten de centrumsteden (groen).
De prominente positie van Brussel springt in het oog. Ook uit de SABAM-data bleek dat er in Brussel het grootst aantal optredens plaatsvindt, maar het contrast met Antwerpen en Gent was daar wel kleiner.
Binnen de provincie Oost-Vlaanderen speelt de stad Gent een duidelijke voortrekkersrol. Kennelijk werd de stad terecht door UNESCO bekroond tot één van de negen Europese ‘Cities of Music’. Maar ook in de kleinere gemeenten worden heel wat concerten georganiseerd. Het aantal optredens in de stad Antwerpen ligt lager dan in Brussel en Gent. In de SABAM-data is die trend ook aanwezig, zij het minder uitgesproken. De verdeling van concerten binnen de provincie Antwerpen over de verschillende types van gemeenten, daarentegen, ligt in lijn met die van Oost-Vlaanderen.
In West-Vlaanderen is de verdeling tussen de vier centrumsteden enerzijds en de andere gemeenten anderzijds opvallend. Vooral in Brugge werden heel wat concerten georganiseerd (maar liefst 508), maar ook in Oostende, Kortrijk en Roeselare werden veel concerten georganiseerd. Het aantal concerten in de rest van de provincie komt overeen met dat van de kleine gemeenten in Oost-Vlaanderen en Antwerpen.
De verdeling in Vlaams-Brabant komt overeen met die van West-Vlaanderen. Maar het totaal aantal concerten ligt lager. Een mogelijke verklaring daarvoor is de geografische nabijheid van Brussel.
Limburg, ten slotte, is de provincie met het minst aantal optredens. Het grootste deel van de concerten in Limburg vindt plaats buiten de centrumsteden.
Wanneer bovenstaande cijfers gecorrigeerd worden naargelang van het inwonersaantal, vinden een aantal interessante verschuivingen plaats. Grafiek 8 geeft weer hoeveel concerten in de verschillende provincies worden georganiseerd per 10.000 inwoners (op basis van de bevolkingscijfers voor 2014 van de FOD Economie).
Bij een weergave met inbegrip van het inwonersaantal, komt het overwicht van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest nog scherper uit de verf. In 2014 werden er per 10.000 inwoners 44 concerten georganiseerd. Verder blijft Oost-Vlaanderen de muzikaalste Vlaamse provincie. Al zijn de verschillen tussen de provincies toch minder geprononceerd. Per hoofd van de bevolking worden er in de provincie West-Vlaanderen meer concerten georganiseerd dan in Antwerpen. Tussen Vlaams-Brabant en Limburg is er – na de correctie – weinig verschil.
Welke types van organisatoren zijn actief binnen en buiten de steden?
In wat volgt, kijken we naar het verband tussen de verschillende types van organisatoren en de mate van verstedelijking. De onderstaande grafiek geeft weer hoeveel concerten er relatief gezien in de verschillende types van gemeenten worden georganiseerd, per type van organisator. We verfijnen de bovenstaande typologie en beperken ons tot een aantal types van organisatoren met een regelmatig aanbod: de private spelers, de organisaties die via Vlaamse kunstensubsidies worden ondersteund (al dan niet binnen het Kunstendecreet) en de cultuur- en gemeenschapscentra.
Privé-initiatief is in hoofdzaak een (groot)stedelijk verschijnsel. In bijna drie vierde van de gevallen vindt het private initiatief plaats in de grotere steden: Antwerpen, Brussel of Gent. Ook evenementen die ondersteund worden vanuit het Vlaamse kunstenbeleid vinden bijna uitsluitend plaats in de grotere steden (69,50%). Maar vergeleken met het privé-initiatief is het Vlaams gesubsidieerde aanbod in de centrumsteden veel groter (18,74%). Daarin schuilt een zekere logica: de meeste organisaties uit het Kunstendecreet zijn ooit gestart als privé-initiatief en nadien opgepikt door het Vlaamse cultuurbeleid vanwege hun bovenlokale uitstraling. Bovenstaande grafiek laat zien dat dit een impact heeft op de spreiding van concerten: het aanbod in de centrumsteden wordt hierdoor groter.
Buiten de grotere steden en de centrumsteden is het beeld helemaal anders: daar speelt privé-initiatief een zeer beperkte rol bij het organiseren van concerten. Ook zijn er niet zoveel door Vlaanderen gesteunde concertorganisatoren te vinden. Dat er toch een groot en breed gespreid aanbod is, komt op het conto van cultuur- en gemeenschapscentra.
De mate van verstedelijking heeft ook een impact op de regelmaat van het aanbod van de verschillende concertorganisatoren. Dat blijkt uit grafiek 7, die voor de types organisatoren uit grafiek 6 weergeeft hoeveel concerten ze gemiddeld organiseerden in 2014. Daarbij maken we een onderscheid naargelang van de mate van verstedelijking.
Enkele vaststellingen:
- Privéorganisatoren in Antwerpen, Gent en Brussel hebben duidelijk meer mogelijkheden om op regelmatige basis te werken dan daarbuiten. Buiten de steden heeft de private organisatie van optredens eerder een ad-hockarakter hebben. Wellicht is er een grotere markt voor specifieke niches in de grotere steden.
- Ook voor Vlaams gesubsidieerde initiatieven geldt dat het aanbod groter is in de grote steden. Wel is het aanbod in de centrumsteden een stuk uitgebreider dan bij de privéorganisatoren.
- Bij de cultuurcentra valt op dat de drijvende krachten zich in de centrumsteden bevinden. Het gemiddelde cultuurcentrum in een centrumstad organiseerde in 2014 29 concerten. Binnen het Decreet Lokaal Cultuurbeleid maakt men een onderscheid tussen A-, B- en C-centra, waarbij de grotere A-centra hoofdzakelijk in de centrumsteden terug te vinden zijn. Dat blijkt uit de cijfers: het aanbod in de A-centra zit op hetzelfde niveau als de Vlaams ondersteunde concertorganisatoren.
Types organisatoren per provincie
In dit luik bekijken we in welke provincies de verschillende types van spelers actief zijn. Daarbij focussen we op een beperkt aantal categorieën, die van belang zijn in de hele discussie over de spreiding van het professionele livemuziekaanbod in Vlaanderen en Brussel: de door Vlaanderen ondersteunde spelers, de door de Franse Gemeenschap en federale staat ondersteunde concertorganisatoren, de spelers uit het lokale cultuurbeleid en het privé-initiatief. Alle andere types van organisatoren (onderwijs, sociaal-cultureel, eenmalige initiatieven) bundelen we in een lichtgrijs balkje. De cijfers zijn opnieuw gecorrigeerd op basis van het aantal inwoners.
Welke types van organisatoren het actiefst zijn, verschilt sterk naargelang van de provincie. In grafiek 8b laten we het sociaal-cultureel initiatief en het onderwijs even buiten beschouwing. Daardoor komt de cruciale rol van het lokale cultuurbeleid nog sterker uit de verf.
Uit Grafiek 8b maken we op dat het privé-initiatief zijn prominentie in de grotere steden vooral te danken heeft aan Brussel en Gent, en in mindere mate aan Antwerpen.
Verder wordt duidelijk dat de verhoudingen tussen het Vlaams en lokaal gesubsidieerde initiatief sterk verschillen van provincie tot provincie. In Oost-Vlaanderen en in Antwerpen komt ongeveer een derde van het aanbod op het conto van Kunstendecreetactoren. Per hoofd van de bevolking is het Vlaams gesubsidieerde aanbod relatief klein in Vlaams-Brabant en Limburg.
In de provincies zonder grotere stad is het beeld helemaal anders. Daar is het aandeel van het lokaal cultuurbeleid – en dan met name van de cultuur- en gemeenschapscentra – erg groot. In Limburg en Vlaams-Brabant is dat overwicht het meest uitgesproken, met respectievelijk 65% en 52% van het livemuziekaanbod (als we onderwijs, sociaal-cultureel of éénmalig initiatief buiten beschouwing laten). In West-Vlaanderen is dat 32%.
Hoe zijn de verschillende muziekgenres geografisch gespreid?
Vergelijkbaar met de bovenstaande grafiek, werd het aantal concerten ook per genre ingedeeld naargelang van de mate van verstedelijking. Ook hier werden de cijfers gecorrigeerd op het totaal aantal inwoners. Elk balkje in de onderstaande grafiek kan worden gelezen als ‘het aantal concerten van een bepaald genre, opgedeeld naargelang van de mate van verstedelijking’.
Wat onmiddellijk in het oog springt, is dat de geografische spreiding van de verschillende genres heel uiteenlopend is. De spreiding van jazz & blues en pop & rock is vergelijkbaar: beide genres zijn het sterkst vertegenwoordigd in de grotere steden, en het minst aanwezig in gebieden buiten de (centrum)steden. Voor amusementsmuziek geldt exact het omgekeerde, terwijl folk & wereldmuziek een evenwichtige spreiding kennen. Klassieke muziek is sterk vertegenwoordigd in de centrumsteden. (De SABAM-data bevestigen deze tendens.)
Conclusies
‘In verhouding tot de kleine oppervlakte is Vlaanderen rijk aan presentatieplekken en organisatoren: van megafestivals en grote concertzalen, over cultuur- en gemeenschapscentra, gezellige clubs en muziekcentra, tot kleinere muziekcafés of huiskamerconcerten. De professionalisering van het muzieklandschap heeft inderdaad bijgedragen aan het ontstaan van een boeiend en internationaal gereputeerd en gerespecteerd aanbod van clubs, concertzalen en festivals.’
Landschapstekening Muziek
Dat stond te lezen in de Landschapstekening Muziek en blijkt eens te meer uit dit onderzoek. Samenvattend kunnen we inderdaad stellen dat Vlaanderen best trots mag zijn op een divers en geografisch goed gespreid livemuziekaanbod. Niet alleen is er een groot aanbod in de stedelijke centra, in 2014 was er in bijna elke Vlaamse gemeente live muziek te horen (299 van de 308).
Staat die brede spreiding van het aanbod vandaag onder druk? We nemen daarvan in ieder geval de eerste symptomen waar. De SABAM-data geven namelijk aan dat het totaal aantal concerten in Vlaanderen en Brussel de laatste jaren afneemt. Op basis van de gegevens in de UiTdatabank is het voorlopig niet mogelijk tendensen in kaart te brengen. De laatste jaren is er sterk geïnvesteerd in gegevensregistratie, waardoor het aantal geregistreerde concerten is toegenomen. We kunnen de cijfers voor 2014 in principe alleen beschouwen als een nulmeting. Daaruit blijkt dat de omvang, de diversiteit en de geografische spreiding van het livemuziekaanbod de optelsom is van heel diverse initiatieven: groot en klein, amateur en professioneel, privé en gesubsidieerd.
- Er is heel veel eenmalig en ad-hocinitiatief. Dat vertaalt zich naar de bruisende activiteit in zovele kroegjes, in het verenigingsleven en onder amateurmuzikanten. Hoewel dit de diversiteit in het aanbod zeker ten goede komt, blijft het aantal speelmogelijkheden dat dit soort initiatieven biedt relatief beperkt. Vooral op het vlak van omkadering, professionele werkomstandigheden en overeenkomstige verloning voor muzikanten en ensembles.
- De rol van privé-initiatief voor het muzieklandschap is belangrijk, maar al bij al beperkt: zowel wat de duurzaamheid van de organisatoren betreft, als de inhoudelijke scope en geografische spreiding. Om te beginnen is het aandeel van privé-initiatief (onafhankelijke concertorganisatoren, muziekcafés etc.) binnen het totale livemuziekaanbod relatief klein (20%). Verder is veel privé-initiatief eenmalig en ad hoc. Het aantal commerciële organisatoren met een duurzame muziekwerking is beperkt tot een klein aantal spelers. Verder is privé-initiatief hoofdzakelijk te situeren in de grotere steden (Antwerpen, Gent en Brussel) en binnen specifieke genres (pop & rock, jazz & blues). Binnen klassieke muziek of folk & wereldmuziek is het aandeel van privéorganisatoren erg klein.
- Bijna de helft van de geregistreerde concerten wordt georganiseerd door initiatiefnemers die (doorgaans structureel) worden gesubsidieerd op het Vlaamse of lokale beleidsniveau (en andere overheden in Brussel). Cultuursubsidies blijken op diverse vlakken van wezenlijk belang: de duurzame ondersteuning van concertorganisatoren, de diversiteit van het aanbod (in termen van genres) én de geografische spreiding (zowel over de provincies heen als in stedelijk versus landelijk gebied). Merk daarbij op dat zowel initiatieven uit het Kunstendecreet als de cultuurcentra gecofinancierd worden door verschillende overheden.
Wat leren we vervolgens over de geografische spreiding van het livemuziekaanbod?
- Om te beginnen werpt de analyse licht op de dynamiek in de grotere steden. Brussel is het absolute muziekcentrum, gevolgd door respectievelijk Gent en Antwerpen. In die steden vind je de meest diverse organisatoren: groot- en kleinschalig, gesubsidieerd en niet-gesubsidieerd.
- Buiten die grote steden is de diversiteit van de organisatoren een stuk kleiner. Privéorganisatoren zijn er veel minder actief. Zeker buiten de steden zijn cultuur- & gemeenschapscentra een kritieke succesfactor voor de duurzame organisatie van het livemuziekaanbod.
- Uit de cijfers blijkt dat zowel het Vlaamse als het lokale beleidsniveau een belangrijke rol spelen voor de duurzame organisatie van een geografisch gespreid concertaanbod. In de praktijk verschilt die rol danig. Net als privé-initiatief, vinden de op Vlaams niveau gesteunde concerten overwegend in de (centrum)steden plaats. Dat is logisch: presentatieplekken uit het Kunstendecreet zijn doorgaans eveneens oorspronkelijk privéorganisaties die zijn opgepikt omwille van hun artistieke en maatschappelijke meerwaarde en hun landelijke uitstraling.
- In de centrumsteden spelen ook de cultuurcentra een grote rol. Daar vind je immers de grotere cultuurcentra, die tekenen voor een uitgebreid aanbod binnen een breed palet aan muziekgenres. Maar ook voor de geografische spreiding die verder gaat dan de centrumsteden, zijn de cultuur- en gemeenschapscentra belangrijk. Het gemiddelde aantal concerten per cultuurcentrum is buiten de centrumsteden niet zo groot. Maar de vele kleinere cultuur- en gemeenschapscentra zorgen samen wel voor een breed gespreid aanbod in de verschillende muziekgenres.
- Vooral in Limburg en Vlaams-Brabant is de bijdrage van de cultuur- en gemeenschapscentra cruciaal. De sociaal-culturele of eenmalige initiatieven buiten beschouwing gelaten, tekenen de cultuurcentra in die twee provincies voor meer dan de helft van het totale muziekaanbod. Het gevoerde lokale cultuurbeleid heeft dus een versterkend effect op de omvang en diversiteit van het muziekaanbod. Welke evoluties zich na de decentralisering van het cultuurbeleid aftekenen op het gebied van speelkansen, is voer voor verder onderzoek.