Hoeveel kunstenaars en freelancers worden er getroffen door Corona?
Er worden door de verschillende overheden allerlei maatregelen genomen om de economische impact van de coronacrisis op te vangen. Die maatregelen vormen een vangnet, dat vertrekt uit het principe “overleven”. De bedoeling is dus niet om alle verloren inkomsten te compenseren, maar wel om ervoor te zorgen dat burgers en bedrijven deze moeilijke periode kunnen overbruggen. Een uitgebreid en complex pakket van (bestaande, uitgebreide en nieuwe) maatregelen staat hiervoor ter beschikking, waar ook de cultuursector gebruik van kan maken. Ook is er voor de cultuur, jeugd, media, sport en toerismesector een fonds in de maak van 200 miljoen euro.
Om dat fonds goed te verdelen in de kunstensector is er de noodzaak om te weten welke mensen er het meest nood aan hebben, en om hoeveel mensen het dan gaat. Bart Caron schrijft op Doorbraak.be dat de zwakste schakel de kunstenaars zijn. In een technischer jargon misschien “kunstenaars en freelancers in de kunstensector die werken via SBK, maar geen recht hebben op een werkloosheidsuitkering omdat ze uitsluitend via SBK gewerkt hebben, of geen lopend contract hadden”. Laten we daarbij ook niet vergeten dat sommige kunstenaars (hoge) doorlopende kosten hebben, bv. een repetitieruimte of atelier, die niet zomaar vanuit een werkloosheidsvergoeding verder betaald kunnen worden; of ze hebben grote kosten gemaakt tijdens het creatieproces, die nu niet terugverdiend kunnen worden. Het lijken met stip die profielen die nood hebben aan extra ondersteuning om deze moeilijke periode te kunnen overbruggen.
Een veelgestelde vraag is “over hoeveel mensen gaat het dan?” Dat is een vraag die Kunstenpunt in normale omstandigheden vermijdt te beantwoorden, omwille van enkele redenen:
- Deel uitmaken van de professionele kunstensector doe je niet door een lidkaart te hebben. Soms denken mensen dat een ‘kunstenaarsstatuut’, kunstenaarskaart of kunstenaarsvisum je kwalificeren als “professioneel kunstenaar”. Dat is echter niet zo.
- Je sociaal statuut bepaalt niet of je kunstenaar bent. Niet alle freelancers, zelfstandigen in bijberoep/hoofdberoep, etc. zijn actief in de professionele kunstensector. Ook de NACE-codes alleen kunnen breed geïnterpreteerd worden.
- Het volgen van een opleiding aan een kunsthogeschool maakt van iemand ook niet automatisch een professioneel kunstenaar.
- …
Die discussie zal nooit beslecht worden, maar in het kader van de Coronacrisis en de financiële maatregelen die getroffen zullen worden is het nodig om een schatting van de grootteorde te maken. Zonder zicht op de doelgroep is het moeilijk om besluiten te nemen die over zoveel geld gaan. Dat is politieke due diligence om verantwoord om te gaan met belastingsgeld.
Met alle nodige omzichtigheid maken we daarom deze schattingen, gebaseerd op verschillende bronnen.
Stap 1 is de totaliteit aan werknemers in de kunstensector te bepalen. Hiervoor vallen we terug op de studie van Flanders DC die teruggrijpt op gegevens van de Kruispuntbank (en dus met de NACE codes werkt). Zij stellen vast dat er inclusief zelfstandigen een 220.000 VTEs werkzaam in de creatieve sector, en dat daarvan (afgerond) 35.000 VTEs werkzaam zijn in podiumkunsten (10.000), muziek (12.000) en beeldende kunst (13.000). Daar is het eerste cijfer (maar lees de voetnoten van Flanders DC grondig! Dit cijfer, dat we gebruiken om de grootte van de populatie te schatten bevat geen Brussel, en telt de SBKs en de bijberoepers niet mee; tegelijk zegt de natte vinger dat die NACE codes ook vrij ruim zullen zijn, zodat de ene foute de andere compenseert).
Stap 2 is de verdeling van de verschillende statuten over die N=35k VTEs bepalen. We kunnen die verdeling benaderen door, voor de structureel gesubsidieerd kunstensector, terug te grijpen naar het Cijferboek 2018, p. 354, grafiek 5. Daar zie je de verdeling van de personeelskosten in de structureel gesubsidieerde kunstenorganisaties, verdeeld over de verschillende statuten “in dienstverband”, “zelfstandigen” en “andere” (SBK, interim, vrijwilliger, …).
De personeelskost gaat voor ongeveer 70% naar mensen in loondienst (maar daarin kunnen ook freelancers zitten die als werknemer zijn geëngageerd), voor een goeie 20% naar zelfstandigen (die dus ook deel kunnen uitmaken van de brok “in dienstverband”) en de rest naar tijdelijke tewerkstelling. De hoeveelheid geld die naar die statuten vloeit staat uiteraard niet gelijk met het aantal VTEs, maar het geeft een indicatie van de toestand binnen de gesubsidieerde sector.
De kunstensector is uiteraard veel groter en breder dan het structureel gesubsidieerde deel. Uit de studie “Loont Passie” kunnen we (eigenlijk kunnen we dat niet, maar in deze noodomstandigheden roeien we met de riemen die we hebben!) de verdeling van het aantal respondenten nemen als een indicator van de verdeling over statuten. Daarvoor kunnen we Loont Passie, p. 55, Tabel 20, gebruiken. Mits een beetje omrekenen komt je dan tot de vaststelling dat de helft van de respondenten als werknemer is aangesteld, dat een kwart van de respondenten als zelfstandige werkt (waarbij binnen dat kwart de helft in hoofdberoep, en de andere helft in bijberoep werkt), en dat het laatste kwart ingenomen wordt door mensen die werken met SBK, KVR, vrijwilligersvergoedingen, etc.
Wat stellen we vast? In zekere zin zijn de verschillen niet zo heel groot tussen de verdeling in het Cijferboek en Loont Passie. Ze zijn ook eenvoudig te verklaren. Dat er meer in loondienst kan gewerkt worden in de gesubsidieerde sector is logisch vanuit de financiële zekerheid die de subsidies bieden, en bijgevolg toont Loont Passie dat er meer werkvolk in de kwetsbare statuten zit als je ook de niet-structureel gesubsidieerde sector erbij neemt. Laten we, voorzichtig, de respondentenverdeling van Loont Passie als een indicatie nemen. We komen dan op de volgende cijfers:
- 17.500 VTE in loondienst
- 8.750 VTE wordt betaald via SBK, KVR, etc. (het is vermoedelijk het stuk van deze groep dat geen recht heeft op een werkloosheidsuitkering en dus terugvalt op het absolute minimum dat bovenal hoopt op extra overlevingsondersteuning; een schatting van de grootte van dat stuk konden we helaas niet maken op basis van beschikbare cijfers, maar is mogelijk op te vragen bij de SBKs?)
- 4.375 VTE zijn zelfstandigen in hoofdberoep
- 4.375 VTE zijn zelfstandigen in bijberoep
Deze cijfers zijn absoluut nattevingerwerk. Er is bijzonder veel op aan te merken, en dit geeft een vals gevoel van “juistheid”. Maar de grootteorde zouden wel eens kunnen kloppen. Het geeft een indicatie, en dat is wat we op dit moment nodig hebben.