De wereld van de inspiratie: over artistieke ontwikkeling
Ontwikkeling staat onder druk in de kunstensector. We lazen het in ons onderzoek Loont passie? over de sociaal-economische situatie van kunstenaars, we hoorden het in de pitches tijdens ons traject Do It Together (D.I.T.) dat de positie van de kunstenaars wil versterken, we schreven het in de Landschapstekening Kunsten.
Maar wat wordt daar eigenlijk mee bedoeld? Gaat het over de precaire positie van kunstenaars? Of over de ondersteuning door kunstenorganisaties of beleidsmakers?
Het woord ‘ontwikkeling’ kan verschillende betekenissen krijgen. Dit artikel richt zich op artistieke ontwikkeling. Welke vormen kan die aannemen? Over welke noden van kunstenaars gaat het dan concreet? Waarom is artistieke ontwikkeling onmisbaar? En hoe zorgen kunstenaars ervoor dat ze kunnen ontwikkelen?
Hieronder verkennen we eerst de context waarin artistieke praktijken zich ontplooien. Vervolgens werken we die aan de hand van een aantal begrippen dieper uit en staan we stil bij de samenhang ertussen. Gaandeweg zal duidelijk worden wat artistieke ontwikkeling is en waarom die nodig is.
Artistieke praktijken
Net zoals andere professionals ontwikkelen kunstenaars tijdens hun werk – alleen of in samenwerking met anderen – zowel eerder verworven als nieuwe kennis en vaardigheden. Kunstenaars, muzikanten en performers doen dit vanzelfsprekend wanneer ze hun werk maken of delen met een publiek. Zowel het denken, het doen als de reflectie over die ervaringen bepalen het verloop van hun ontwikkelingsprocessen en het resultaat ervan.
Artistiek onderzoek kan bestaande kennis en vaardigheden verdiepen of deze verbreden door nieuwe wegen in te slaan (Opsomer 2012). Leo Delfgaauw schrijft dat de artistieke praktijk wordt gekenmerkt door het maken en het leren als een dubbele spiraal van onderzoek. Het maakproces is niet los te zien van het proces van leren en reflecteren; leren is in de artistieke beroepspraktijk een proces dat voortdurend doorgaat (Delfgaauw 2017). Deze opvatting ziet de scheiding tussen periodes van studie en van werk dus als een kunstmatige opdeling.
Toch verlangen kunstenaars ernaar om te kunnen werken zonder de druk van deadlines. Maar welke aspecten van een artistieke praktijk zijn niet direct gericht op de creatie of vertoning of uitvoering van een kunstwerk? Koppelen ze dan onderzoek en ontwikkeling los van output? Zo ontstond er een waaier van zelfreflexieve artistieke praktijken, waarbij kunstenaars theoretisch en kwalitatief onderzoek verrichten om hun op de praktijk gebaseerde kennis te verdiepen of te verbreden (Laermans 2018). In die tendens spelen aan de ene kant maatschappelijke veranderingen mee zoals de hervorming van het hoger kunstonderwijs waardoor het mogelijk werd om een doctoraat te halen in de kunsten. Aan de andere kant is er de evolutie van de kunsten zelf: conceptuele kunst, geëngageerde kunst en participatieve kunstpraktijken bijvoorbeeld stellen bepaalde kunstopvattingen in vraag (Freeland 2010).
Oefenen en leren
In artistieke praktijken komt zowel denken als doen aan bod. Leren is in de kunsten niet alleen een cognitief proces waarbij een intellectuele inspanning leidt tot het verwerven van extra theoretische kennis. In de meeste artistieke disciplines vraagt ook lichamelijke praktijk dagelijks aandacht.
Zo werken zangers en acteurs bijvoorbeeld aan hun stem en uitspraak, ongeacht of ze die dag een stuk uitvoeren voor een opname of publiek. In het geval van muzikanten en dansers kan elke leek zich een idee vormen van hun behoefte aan fysieke training om hun conditie te onderhouden en hun vaardigheden uit te breiden. Dat een beeldend kunstenaar de kenmerken van een ander medium of de mogelijkheden van nieuwe materialen of technieken verkent door ermee te werken is misschien minder evident. Deze werkprocessen leiden niet altijd tot een afgewerkte creatie en dat is ook niet de bedoeling.
Met oefenen bedoelen we een inductief proces: herhaling van bewegingen en technieken, herkennen van de effecten van kleine of grote aanpassingen, de praktische en zintuiglijke omgang met (muziek)instrumenten en materialen (Sennett 2011).
De ervaring van dit professioneel en technisch lichaamswerk is intuïtief en impliciet, en wordt opgeslagen in herinnering en handeling (Laermans 2015). Het is echter niet los te koppelen van het denkend en talig leren. Kunstenaars reflecteren immers tijdens het oefenen, toetsen concepten over inhoud en vorm aan de waarneming van de uitvoering ervan, geven er betekenis aan, nemen een beslissing over het potentieel, herhalen of herbeginnen (Dhondt 2003). ‘Studeren’ kan uiteenlopende vormen aannemen: het lezen, analyseren en interpreteren van een partituur (P. Boulez) [1], het memoriseren van een lied- of theatertekst, het ontcijferen van archiefstukken, de reflectie over wetenschappelijke artikels of het bezoeken van een tentoonstelling. Impliciete zintuiglijkheid en expliciete kennis worden met elkaar verweven in een niet-lineair proces.
Uit en thuis
De hiervoor genoemde voorbeelden geven al aan dat artistieke ontwikkeling vaak gebonden is aan een ruimtelijke context. Bepaalde kunstdisciplines kunnen aan een werkplek bepaalde technische en materiële eisen stellen. Denk maar aan een atelier met noorderlicht, de aanwezigheid van bepaalde materialen of apparatuur, een studeerkamer met akoestische isolatie, een repetitieruimte met verende dansvloer of opnameapparatuur, een residentie met een tijdelijke woonruimte, museum, bibliotheek of archief … Maar geschikte werkruimte, die langdurig beschikbaar en betaalbaar is voor kunstenaars, is schaars (De Wit en Van Doninck 2020).
Soms hebben kunstenaars voor hun artistieke ontwikkeling naast een aangepaste ruimte ook nood aan samenwerking met andere mensen: een assistent of artistiek klankbord, andere kunstenaars, een technicus, een archivaris of een ander expert. Residenties en werkplaatsen zijn kunstorganisaties die kunstenaars zowel tijd en ruimte als begeleiding voor artistieke ontwikkeling bieden in combinatie met inspirerende contacten met peers (Simons e.a. 2013). Zo kunnen professionelen in een veilige werkomgeving onderling feedback en inspiratie uitwisselen.
In bepaalde gevallen is daarbij ook publiek welkom. De vraag is dan of je daarmee al de stap van onderzoek naar maken en tonen zet (Baetens 2021). Open repetities, atelierbezoeken, artist talks en toonmomenten betrekken de geïnteresseerde kunstliefhebber wel bij het artistiek onderzoek, maar daarbij is er zelden zintuiglijke interactie tussen een toeschouwer en een kunstwerk. Een betekenisvolle kennismaking met contextgebonden artistieke manieren van werken vraagt openheid voor onvoorspelbaarheid van het publiek en een specifieke omkadering. De locatie kan daardoor een bijkomende rol krijgen: auditoria, tentoonstellingsruimtes of schouwburgen worden ruimten voor sociaal leren.
Alleen en samen
In zijn onderzoek naar levenslang en levensbreed leren van beeldend kunstenaars stelt Leo Delfgaauw dat bij kunstenaars de verbondenheid van biografie en leerproces heel sterk is.
“Biografisch leren is het vermogen om ervaringen reflectief zo te organiseren dat ze een coherent en betekenisvol geheel vormen ten aanzien van identiteit en met betrekking tot zowel individuele als sociale ontwikkeling.” [2]
De artistieke omgeving bestaat ook uit patronen van samenwerking en de sociale organisatie ervan (Simons 2013). De kennis en vaardigheden van een individu bestaan binnen een discursieve, sociale praktijk onder professionelen (Verschaffel 2015). Wederzijdse inspiratie kan zowel stilzwijgend als uitgesproken onder kunstenaars en kunstwerkers circuleren. De toegang daartoe en deelname eraan bieden kansen tot ontwikkeling (Delfgaauw 2017). Interactieve werkvormen om onderling artistieke kennis te delen zijn kunstenaarsinterviews, lezingen, open ateliers, workshops of masterclasses. Dit zijn voorbeelden van de bovengenoemde dubbele spiraal van onderzoek.
Rust en ontspanning
Om de talrijke signalen over ‘druk op ontwikkeling’ beter te begrijpen, zoeken we een verhelderend referentiekader. De Franse onderzoekers Boltanski en Thévenot verdiepten zich in praktijken van oordelen en verantwoorden in sociale interactie (Boltanski en Thévenot 2006). In hun waardensociologie delen ze de maatschappij op in zes verschillende werelden met elk hun eigen waarde. Het streven naar dit hoger gemeenschappelijk principe krijgt in elke wereld een andere invulling en specifieke voorwaarden waaraan voldaan moet worden. [3]
Met name het waarderegime van ‘de wereld van de inspiratie’ trekt onze aandacht. Het stelt het bizarre, het ongewone, het onuitsprekelijke centraal. De bewoners van deze wereld zijn gedreven door de drang om te creëren. Ze zijn gepassioneerde dromers, zoekers, visionairen die willen ontsnappen aan de alledaagse sleur en routine. Ze verwerpen normen en accepteren risico’s. Ze stellen de wereld, inclusief zichzelf, voortdurend in vraag vanuit het eigen intellect, gemoedsstemmingen, fysieke activiteiten of het onbewuste. De mogelijkheden zijn onbeperkt.
Het spontaan en oncontroleerbaar stromen van inspiratie is in deze wereld het hoogste goed. Je moet autonoom, uniek en authentiek zijn. Op basis van wederzijdse erkenning van elkaars originaliteit groeien toevallige ontmoetingen en spontane ontdekkingen uit tot duurzame relaties.
Maar deze wereld van de inspiratie kent ook mindere kanten. De geïnspireerde kan ten onder gaan aan het verlangen naar publieke bekendheid. Nuchtere zakelijkheid of routineuze herhaling leiden tot verlamming, terwijl de ontdekker in het andere uiterste ook teveel risico kan nemen en in een isolement kan terechtkomen of irrelevant worden (van Winkel e.a. 2010).
‘De wereld van inspiratie’ biedt ons een kader om de mogelijkheden voor artistieke ontwikkeling te verkennen. In deze wereld krijgt de intuïtie namelijk alle ruimte voor doelloos prutsen of gedisciplineerde studie. De bewoners van deze wereld lijken vrijgesteld van aardse zorgen. Een gestructureerde dagindeling, afspraken over levensonderhoud of gezinsleven zouden het stromen van de inspiratie kunnen hypothekeren (Wigfall 2019). Dat illustreert ook deze quote van een Belgische kunstenares in van Winkel e.a. (2010): “Als ik naar het atelier ga, heb ik absoluut geen uur waarop ik moet stoppen of kan beginnen. Ik kan dan gewoon om elf uur gaan en doorwerken tot tien uur ‘s avonds, zonder dat iemand mij stoort. Dat is wel iets waarnaar ik uitkijk.” [4]
We herkennen in deze attitude sporen van het romantische type van de eigenzinnige kunstenaar-bohemien die een roeping volgt. De creatieve drang is voor zo iemand onweerstaanbaar, ongeacht het ongemak of de onzekerheid die ermee gepaard gaat. Het enige doel is de kunst zelf (Peters en Roose 2020). Exploratief, vernieuwend gedrag werd zo in de 19de eeuw een vaste culturele waarde in Europa (Sabbe 2003).
Vandaag leggen neurologen uit dat de mens voor dat gedrag de prefrontale cortex van de hersenen inzet en dat die daarvoor rust en ontspanning nodig heeft (Pauwels 2020). De urgentie van een taak, een deadline of een op te lossen probleem kan de prefrontale cortex echter blokkeren. Creatief werk heeft dus een vrije zone nodig: een tijdruimte om zonder vooropgestelde regels en uitkomsten te experimenteren (Stalpers en Stokmans 2018). Een kunstenaar getuigt: “Ik kan niet drie dagen hiermee [een opdracht] bezig zijn en me daarna weer op mijn eigen werk concentreren. Ik heb echt wel een maand nodig zonder iets om te kunnen starten met dingen maken. Ik krijg mijn hoofd anders niet leeg om me weer helemaal op iets nieuws te focussen.” [5]
Drukdrukdruk
Voor de bewoners van ‘de wereld van inspiratie’ vloeien (voor-)waarden en regels vanzelfsprekend voort uit de relatie met het hoger doel dat ze nastreven. Maar de communicatie daarover lukt niet altijd op een manier die in de vijf andere werelden – van het huishouden, de roem, het burgerschap, de markt, de industrie – begrepen wordt. Dat is de paradox van inspiratie, die heel persoonlijk is. De overdracht van gedachten, ideeën, voorstellingen, inzichten… vraagt aandacht en die is zeldzaam en kostbaar (Verschaffel 2015).
De bewoners van de vijf andere werelden streven zelf andere hogere doelen na. In de ene wereld kan er met onbegrip en kritiek gereageerd worden op de andere, waardoor er waardeconflicten ontstaan (van Winkel e.a. 2012). Ofwel bewaakt men de grenzen, ofwel sluit men een compromis om een botsing te vermijden.
Individuen en groepen hanteren naargelang de situatie verschillende strategieën om spanningen tussen waarderegimes te verlichten. Het expliciteren van spanningen kan wederzijds begrip vergroten en een hulpmiddel bieden bij conflicten. Waardeert men het streven naar het uitzonderlijke (inspiratie) of noemt men dat onverantwoordelijk (burgerschap), wereldvreemd (roem) of onbetaalbaar (markt)? Erkent men de waarde van openheid (inspiratie) of hecht men aan wat voorspelbaar (industrie) is? Is er plaats voor het onbekende en chaos (inspiratie) of houdt men vast aan de gekende orde (huishouden)?
Volgens Boltanski en Thévenot kunnen verschillende waarderegimes tot een compromis komen. Tijdens een artistiek traject bijvoorbeeld schuiven sommige werelden in meerdere of mindere mate over elkaar omdat ze dezelfde waarden delen. Zo deelt de wereld van inspiratie de relatie meester-leerling met de wereld van het huishouden, het belang van opiniëring met de wereld van de roem, het in vraag stellen van een gegeven situatie met de wereld van het burgerschap, het nemen van risico met de wereld van de markt, hard werken met de wereld van de industrie.
Tijdens het maken en tonen van hun werk sluiten kunstenaars voortdurend compromissen met de andere waarderegimes. Kunstprojecten vereisen immers overleg over planning geldzaken (markt), planning en logistiek (industrie). Kunstenaars investeren in persoonlijk relaties (huishouden) en communicatie (roem) om hun werk in contact te kunnen brengen met een publiek (burgerschap) (Peters en Roose 2020).
Sommige kunstenaars doen hiervoor een beroep op de expertise van kunstwerkers die zakelijk, productioneel en communicatief werk van hen overnemen. Kunstenorganisaties kunnen individuele kunstenaars ook over verschillende projecten en samenwerkingsverbanden heen steunen, strategisch advies geven over internationalisering of kunstparticipatieve methodieken delen (Baert 2019). Er zijn ook zogenaamde artist-run initiatieven: kunstorganisaties die opgericht zijn voor en geleid worden door kunstenaars zodat de werking gegarandeerd op maat van de artistieke praktijk verloopt. [6]
Dat hele ecosysteem van de professionele kunstensector staat echter zwaar onder druk. Dat kwam naar voren tijdens het interactieve traject in aanloop naar de Landschapstekening Kunsten. Wanneer de druk van de andere werelden te zwaar doorweegt, verdwijnt de inspiratie zodanig naar de achtergrond dat ze bijna onzichtbaar wordt. Zowel kunstenaars als kunstwerkers lijden onder mentale vermoeidheid (De Meyer 2017).
Bovendien is zichtbaarheid voor een kunstenaar een voorwaarde voor waardering. Maar als die prestatiedruk alle tijd en aandacht opeist, gaat dit ten koste van de exploratie van nieuwe kansen (Wellens 2019). Daarenboven is het inkomen uit deze exploitatie van artistiek werk laag, waardoor kunstenaars moeilijk financiële reserves voor ontwikkeltijd kunnen aanleggen (Hesters 2019, De Wit en Ruette 2021).
Onzichtbaar = onmisbaar
Kunstenaar Myriam Van Imschoot beschreef een artistiek parcours als een driegdraad die door een stuk stof verdwijnt en verderop weer zichtbaar wordt: een mooi beeld voor een proces dat periodes kent van onderzoeken en weer bovenkomen. De ondersteuning van kunstenaars wordt vooral verantwoord vanuit de stukjes draad die zichtbaar zijn (Hesters 2019). Terwijl ze bezig zijn met dat werk, dreigt de bron van inspiratie te verdrogen door een gebrek aan rust en ontspanning. De geraadpleegde literatuur confronteert ons met de kortzichtigheid van dit systeem en bevestigt het levensbelang van het onzichtbare werk.
Voetnoten
[1] Componist en dirigent Pierre Boulez, geciteerd in Dhont, G., p. 305.
[2] Delfgaauw, L., p. 83.
[3] tabel met kenmerken, kwaliteit en valkuil van de zes waarderegimes in bijlage
[4] van Winkel e.a., p. 57.
[5] van Winkel e.a., p. 57.
[6] Hoe kunstorganisaties de functie ontwikkeling in hun aanvragen voor werkingssubsidie invullen is onderwerp van een apart artikel.
Referenties
Baert, Helga. 2019. ‘Ontwikkelingsgericht werken in de podiumkunsten: naar nieuwe vormen van organisatie’. Kunsten.be. 2019.
Baetens, Simon. 2021. ‘Artistiek onderzoek in de niet-stedelijke ruimte’. Etcetera, juni 2021.
Boltanski, Luc, en Laurent Thévenot. 2006. On justification. Economies of worth. Princeton.
Delfgaauw, Leo. 2017. ‘Elke stap is een volgende. Een narratief-biografisch onderzoek naar levenslang en levensbreed leren in de gevorderde beroepspraktijk van beeldend kunstenaars’. Doctoraatsthesis, Groningen: Rijksuniversiteit Groningen.
De Meyer, Sylvie. 2017. ‘Sensor rapport. Resultaten van de sensor binnen de sector podiumkunsten en muziek’. Gent: Attentia/Sociaal Fonds voor de Podiumkunsten.
De Munck, Marlies. 2019. De vlucht van de nachtegaal. Een filosofisch pleidooi voor de muzikant. Borgerhout: Letterwerk.
De Wit, Dirk, en Tom Ruette. 2021. ‘Beurzen beperken: (g)een goed idee?’ januari 2021.
De Wit, Dirk, en Dries Van Doninck. 2020. ‘Kunstenaar zkt. betaalbare ruimte met langetermijnperspectieven’. Kunsten.be. 2020.
Dhondt, Geert. 2003. ‘De ironie van het kiezen – enkele mogelijke problemen van een uitvoerend musicus’. In Onder Hoogspanning. Muziekcultuur in de hedendaagse samenleving, 301–14. VUBPRESS.
Freeland, Cynthia. 2010. Maar is het kunst? Van Afrikaanse beeldjes tot het fietswiel van Duchamp. Amsterdam: Bert Bakker.
Hesters, Delphine. 2019. D.I.T. (Do It Together). De positie van de kunstenaar in het hedendaagse kunstenveld. Kunstenpocket 3. Brussel: Kunstenpunt.
Kunstenpunt, red. 2019. Landschapstekening Kunsten: Ontwikkelingsperspectieven voor de kunsten anno 2019. Brussel: Kunstenpunt.
Laermans, Rudi. 2015. ‘Het heden van het verleden. Over ervaring en traditie, erfgoed en canonisering.’ De Witte Raaf, december 2015.
Laermans, Rudi. 2018. ‘Onderzoekskunst?’ De Witte Raaf, december 2018.
Opsomer, Geert. 2012. ‘Ja, maar niet zo!’ Courant, mei 2012.
Pauwels, Jos. 2021. Ik wist het! Gebruik je intuïtie voor een beter leven. Gent.
Peters, Julia, en Henk Roose. 2020. ‘From Starving Artist to Entrepreneur. Justificatory Pluralism in Visual Artists’ Grant Proposals’. The British Journal of Sociology 71 (5): 952–69.
Sabbe, Herman. 2003. Stilte! Muziek! Een antropologie van de westerse muziekcultuur. Leuven: ACCO Uitgeverij.
Schurer, Ronald. 2010. ‘Nexus Nederland. Een onderzoek naar waarderegimes in de uitvoering van het internationaal cultuurbeleid’. Masterproef, Groningen: Rijksuniversiteit Groningen.
Sennett, Richard. 2011. ‘Out of Touch’. In Amsterdam.
Simons, Greet, Mehdi Maréchal, Delphine Hesters, en Jolien Gadeyne. 2013. ‘In nesten. Onderzoek naar talentontwikkeling en interculturaliteit in de podiumkunsten’. Onderzoeksrapport. Vlaams Theaterinstituut / Demos / Brussels Kunstenoverleg.
Siongers, Jessy, Astrid Van Steen, en John Lievens. 2016. ‘Loont passie? Een onderzoek naar de sociaaleconomische positie van professionele kunstenaars in Vlaanderen’. UGent.
Stalpers, Cedric, en Mia Stokmans. 2018. ‘Welke rol speelt creativiteit bij productieve cultuurdeelname?’ 11. Boekman Extra. Amsterdam: Boekmanstichting.
Verschaffel, Bart. 2015. ‘Memoria: over geheugenarbeid’. De Witte Raaf, oktober 2015.
Wellens, Nikol. 2019. ‘Strike a pose: ondernemen als houding. Een nieuw licht op cultureel ondernemen’. Kunsten.be.
Wigfall, Claire. 2019. ‘Aantekeningen uit Schloss Solitude’. Rekto:Verso, juni 2019.
Winkel, Camiel van, Pascal Gielen, en Koos Zwaan. 2012. ‘De hybride kunstenaar. De organisatie van de artistieke praktijk in het postindustriële tijdperk’. Onderzoeksrapport. Breda
Bijlage: tabel waarderegimes (Boltanski & Thévenot)
de wereld van de/het | kenmerken | kwaliteit | valkuil |
inspiratie | uitzonderlijkheid intuïtie autonomie | beweeglijk | wereldvreemdheid |
huishouden | traditie discretie hiërarchie | persoonlijke relaties | autocratie |
roem | zichtbaarheid bekendheid imago | opiniëring | profilering |
burgerschap | algemeen belang verantwoordelijkheid vertegenwoordiging | in vraag stellen | verzuiling |
markt | competitie onderhandeling geldzaken | risico nemen | commodificatie |
industrie | functioneel doelgericht controleprocedures | hard werken | instrumentalisering |