De toekomst van kunst en cultuur in een (boven)lokale context
Op 13 mei 2019 organiseerde VVC een ‘cultuurdebat’, bijgewoond door een dertigtal aanwezigen, naar aanleiding van de nakende Vlaamse verkiezingen. In het bijzonder lagen een aantal besognes op tafel over de plek van cultuur op het lokale en het bovenlokale niveau, met name door het wegvallen van bepaalde beleidslijnen en competenties bij bepaalde overheidsniveaus. De vraag is hoe we er in de toekomst ook voor kunnen zorgen dat cultuur ook in de toekomst op lokaal niveau sterk kan blijven?
Jan Hautekiet modereerde een debat met Marius Meremans (N-VA), Stephanie D’Hose (Open VLD), Karin Brouwers (CD&V), Staf Pelckmans (Groen) en Katia Segers (sp.a). Opvallende takeaways: een groot draagvlak voor meer middelen voor cultuur in de volgende legislatuur, en veel animo voor een nieuwsoortige stimulansen voor cultuurspreiding in Vlaanderen.
Enige stellingen, vanop de frontlijn
De aftrap bestond uit ‘inzichten en analyse’ gepresenteerd door twee bevoorrechte waarnemers, Guy Redig en Bart Caron, die een voorzet gaven, bloemlezend uit hun recente publicatie Vanop de frontlijn.
Redig en Caron schreven dit boek als terugblik op Vlaams cultuurbeleid sinds de eerste staatshervorming, een jaar of 50 geleden. ‘Volksverheffing en cultuurspreiding waren toen kernwoorden; in oorsprong een redelijk top-down beleid dus, met een patronising houding van Vlaamse overheid ten aanzien van lokale besturen. Vanuit Vlaanderen gingen we de bevolking tot cultuur brengen, met de cultuurcentra en bibliotheken als hefboom. Tevens viel dit samen met een Vlaamse politieke emancipatie.’
Caron en Redig kijken vanuit een persoonlijke invalshoek naar die hele geschiedenis en actuele trends en zijn ook ongerust over een aantal recente evoluties. ‘Zo is cultuur volstrekt afwezig in het publieke debat in de media, naar aanleiding van de verkiezingen. Tevens kijken ze naar de geschiedenis vanuit een grote appreciatie: het Vlaamse beleid heeft een geweldig cultuuraanbod, -infrastructuur wat het aanbod ook dicht bij de mensen brengt.’ Een aantal trends en spanningen stellen het Vlaamse cultuurbeleid voor vraagstukken:
- Om te beginnen hekelen Caron en Redig het uiteengroeien van beleid en politiek.Het eerste wordt geassocieerd met langetermijndenken en duurzaamheid, maar ook met topdown en bureaucratie. Politiek gaat over macht, kortetermijn en scoren,… lijkt een beetje verworden tot smeuïg debat. Het lijkt of politici niet meer met beleid bezig zijn, en het noodzakelijke evenwicht tussen beide is zoek.
- Ten tweede: de toenemende drang om cultuurbeleid te legitimeren vanuit ‘nut’, vanuit het kwantitatieve ook, terwijl cultuur een moeilijk te meten verhaal is — je verliest veel als je enkel naar de cijfers kijkt. er is sprake van instrumentalisering, bv. Vlaamse Meesters (cultuur in dienst van toerisme). Instellingen gaan hierin mee. Dat wordt ‘collaboratie’: het verzet hiertegen wordt ingeslikt, uit vrees om subsidies te verliezen.
- Ten derde: ‘kuren van Vlaamse besturen’, een Vlaamse overheid die steeds minder culturele ambitie demonstreert. Aanvankelijk was er een streven naar een moderne administratie, maar het zogenoemde ‘Beter Bestuurlijk Beleid’ is nooit in de praktijk gebracht. De huidige administratie wordt door Redig een complete ‘déconfiture’ genoemd, ‘dichtgeplamuurd met bureaucratie’. Uit de Vlaamse politiek spreekt geen branie of bevlogenheid ten aanzien van cultuur en de Cultuurcommissie is ‘gemuilkorfd door de particratie’ en heeft weinig impact. De minister van cultuur is een ‘backbencher’, partijen vinden cultuur de minst interessante portefeuille. Cultuur is geïsoleerd van andere beleidsdomeinen.
- Ook: de teloorgang van het complementair cultuurbeleid. Je had de combi van een Vlaams-gecentreerd sectoraal beleid, in samenspel met een lokaal cultuurbeleid historisch sterk in spreiding, participatie en presentatie. Door de decentralisering van het cultuurbeleid is de band tussen beide doorgeknipt. Hoe die band toekomstgericht herstellen, hoe de afstemming organiseren en nabijheid garanderen?
- Verder: de demonisering van het middenveld. In sommiger geesten blijft het middenveld gelijk aan verzuiling. Daar kun je tegen zijn maar gooi het kind niet weg met het badwater.
- Knip op de beurs. De cijfers laten zien dat subsidies slinken sinds 2012, vooral bij kunstenaars en kleinere spelers zijn het kind van de rekening. Cultuur wordt naar de markt geduwd, en zou te weinig ondernemerschap demonstreren. Nochtans is de sector een voorbeeld van zoeken naar alternatieve financiering. Nieuwe instrumenten (tax shelter) dreigen het reguliere instrumentarium weg te drukken.
- De moeizame weg naar de superdiversiteit…het is een vaststelling dat het de sector niet lukt om de maatschappelijke ontwikkelingen bij te benen.
- En… en… en…de toenemende politisering, het slappe internationale beleid, het cultuurpact dat een diversiteitspact zou kunnen worden, de rol van de commissies, de dictatuur van de slechte wetenschap,…
Daartegenover stellen Redig en Caron in het boek een toekomstplan voor, met een toptwintig van aandachtspunten voor de toekomst. Je leest er alles over in het boek. Voor het publiek in Strombeek stellen ze samenvattend dat Vlaanderen weer een ambitie en enthousiasme tentoon zou moeten tentoonspreiden voor cultuur. Vlaanderen moet daarbij ‘meer beheersen dan beheren’. Dit betekent: aandacht voor kwaliteit ipv kwaliteit, meer ruimte voor het middenveld en een betere band tussen sector en overheid/administratie. belangenbehartigers en steunpunten moeten minder meedrijven met de stroom, minder naar de navel staren, en meer same, de tegenmacht organiseren samen met de bredere partners binnen cultuur om een aantal principiele punten te vrijwaren.
Het cultuurdebat zelf
Marius Meremans (N-VA), Stephanie D’Hose (Open VLD), Karin Brouwers (CD&V), Staf Pelckmans (Groen) en Katia Segers (spa) kregen drie stellingen voorgeschoteld.
Wat is jouw visie op het cultuur- of gemeenschapscentrum van de toekomst?
Karin Brouwers vindt dat de geschiedenis zijn rechten heeft, maar dat we ons ook moeten aanpassen aan de nieuwe realiteit. ‘Cultuur is veranderd.’ Minister Gatz verwees naar het Leuvens model, waarmee hij verwees naar een goede samenwerking tussen professionele cultuursector, die ook regionaal samenwerkt en over de schotten werkt, wat tot een draagvlak bij overheid leidt. In Leuven zijn er grote ambities voor infrastructuur, met een nieuwe podiumsite die in samenwerking met het CC gaat werken. We mogen niet op de lauweren rusten, en ook niet te pessimistisch zijn. ‘Ik ben tamelijk optimistisch, er wordt in steden en gemeenten op cultuur ingezet. We moeten wel meer samenwerken, want niet elke gemeente kan een cc hebben.’ Hoewel zij stelt dat de Leuvense ervaring niet veralgemeend kan worden.
Ook Marius Meremans ziet een toekomst in regionale samenwerking en inbedding. Zo kun je ook meer kwaliteit en diversiteit in het aanbod hebben. Erfgoedcellen, bibliotheken, cultuurcentra,… moeten samenwerken en beleid moet die ruimte geven. Wel zullen we dan een goede afbakening hebben van welke regio’s werken aan cultuur en dan vertrouwen en budget geven aan cultuurwerkers in de regio. Het zou inderdaad in de volgende legislatuur een goed idee zijn, stelt Meremans, om een nieuwe budgettaire impuls te geven voor cultuur, ‘als er geen ongelukken gebeuren.’
Katia Segers stipt aan dat cultuurbeleid een vrij recent fenomeen is, dat kadert in de bouw van de welvaartstaat na WOII. Volksverheffing en spreiding blijven tot heden relevant. Onderzoek wijst erop dat de uitdaging bleeft om cultuur toegankelijk te maken voor iedereen, in een samenleving die diverser wordt. Het is dan ook jammer dat Vlaanderen het lokale niveau loslaat en dat de provincies hun persoonsgebonden competenties verliezen. Het bovenlokale decreet moet nu een gat vullen dat eigenlijk dicht was, en dat geslagen is om ideologische redenen.
Staf Pelckmans ziet vanuit zijn ervaring dat er veel veranderd is. De ruimte voor het onbestemde ontbreekt. Alles wat je wil realiseren moet op voorhand becijferd en uitgetekend worden, er is daardoor minder ruimte voor innovatie en ontwikkeling. Het voordeel van de Warande was steeds zijn perifere ligging en anderzijds dat het een provinciale instelling was, in een provincie die flexibel investeerde vanuit vertrouwen. Pelckmans pleit ervoor om de term cc en gc te schrappen, en te werken aan een nieuwe invulling van ‘cultuurhuizen’, die transversaal werken vanuit verschillende culturele disciplines en maatschappelijke sectoren, ‘zoals het Warandemodel al tien jaar voor Leuven liet zien.’ Ook Pelckmans gelooft in regio’s, maar vindt dat men die eerst had moeten installeren voor men de provincies afschafte.
Stephanie D’Hose vindt dat cc’s eigenlijk geen ‘centra’ zijn, maar ‘knooppunten’ waar alles samenkomt. Een actor die verbindt en niet inzet op publieksbereik, maar op publieke betekenis in een samenleving die sterk verandert. Ze denkt dat de centra daar klaar voor zijn. Wat de provincies betreft, had er een eerste stap gezet moet worden met dusie van gemeenten. Dat is een eerste stap om de draagkracht van gemeenten te verhogen. Pas nadien had men provincies moeten afslanken. ‘Wel goed dat er voor cultuur een decreet is gemaakt voor bovenlokale cultuurwerking, niet in alle sectoren is dit beleidsniveau geïnitieerd.’
Zullen lokale besturen de bovenlokale werking en uitstraking van hun cc of gc nog steunen?
Pelckmans geeft aan dat je in een lokale context heel vaak moest teruggrijpen naar het Vlaamse niveau. Dat gaf een energie of spanning die nu wegvalt. Daarom ben ik boos. Dit was het DNA van ons ecosysteem. Heel de wereld keek daarop. Ik begrijp het niet en het zal ons parten spelen.’ Segers onderstreept dat Vlaanderen en het lokale op dezelfde lijn zaten op vlak van participatiebeleid, diversiteitsbeleid,… Vlaamse incentives waren nodig om gemeenten op dezelfde lijn te krijgen.
Meremans: ‘Men moet wel weten wat men wil. Er is jaren geroepen dat er te weinig vertrouwen was in lokale besturen, dat er teveel sturing en planlast was. We zijn nu tegemoet gekomen aan die vraag van steden en gemeenten. Nu krijgen zij die vrijheid. Dat betekent dat zij een verantwoordelijkheid krijgen. Ik denk niet dat er een kaalslag gaat komen. Dit moeten we wel monitoren. Via het Departement CJM.’
Stephanie D’Hose valt bij, want vroeger was er weinig ruimte voor diversificatie. ‘De lokale besturen legden al 80% van de middelen, maar daar kwamen heel wat strings attached. Nu is het mogelijk dat regio’s instaan voor het eigen creatieve kapitaal van de regio, via een divers programma en een goede infrastructuur. Vlaanderen kan bijspringen via FOCI.’
Karin Brouwers is het helemaal eens: ‘We leven al sinds 2016 in de nieuwe realiteit en er is nog niet veel veranderd. Ik blijf geloven in het subsidiariteitsbeginsel: begin bottom-up. Als dat lokaal moeilijk is in kleine gemeenten, dan is er het decreet bovenlokale cultuurwerking. Verder blijft de Cultuurcommissie die monitoring van het lokale op de voet volgen.’
D’Hose vindt dat de Lokale Vrijetijdsmonitor goed is ingevuld, en het Departement CJM volgt dit kort op. Dat gaat belangrijk zijn. Steden en gemeenten willen dit invullen, niet met geld als wortel, maar het idee om te kunnen benchmarken met vergelijkbare regio’s.
Pelckmans: ‘Anderzijds zie ik heel weinig lokale beleidswerkers en functionarissen die het doorknippen van de band niet betreuren. Een andere nefaste ontwikkeling: de cultuurfunctionarissen hebben in de hiërarchie minder gewicht. Ze schakelen in in een vrijetijdsbeleid.’
Is een commerciële programmatie en uitbating of privatisering de nieuwe realiteit?
Stephanie D’Hose: ‘Vlaanderen heeft nooit gedicteerd wat er geprogrammeerd moest worden. Die vrees is dus onterecht. Anderzijds hoef je geen schrik te hebben voor een commerciële werking, of een privébenadering. Je kunt aan risicospreiding doen door samen te werken. Daar kan het bovenlokale decreet een rol spelen. Wel denk ik dat we het idee van een cultuurspreiding moeten aanpakken met een aparte incentive. Dat is het huidige kabinet niet gelukt. Dat was de ambitie, maar er was te weinig tijd om dit te realiseren.’
Segers: ‘Ik ben niet tegen het commerciele, maar het kan toch niet de bedoeling zijn dat de centra vooral dit segment aanbieden omdat ze breakeven moeten draaien. Er moet ruimte zijn, financieel, om moeilijker werk te kunnen programmeren. We zien overal dat dit budget onder druk komt. Gemeentebesturen willen dat programmeren een nuloperatie wordt.’
Ook Karin Brouwers benadrukt de autonomie van de programmering. ‘Ik herinner me het in de media door Stijn Devillé geciteerde cijfer, waaruit bleek dat de Kunstendecreetgezelschappen hun afname bij de centra met 30% daalde. We moeten kijken hoe Vlaanderen dit kan stimuleren. Het idee om een premie te geven aan centra, is een goed idee voor de toekomst. We moeten kijken naar de presentatiemogelijkheden voor de Vlaams gesubsidieerde productie. Verder blijf ik geloven in de drive en de wil van programmatoren om het sterke Vlaamse aanbod naar hun regio te willen halen.’
Pelckmans: de middelen ontbreken om alle ambities te realiseren, om al het werk dat gevraagd wordt van de centra ook te kunnen opnemen. Niet alleen programmeren, maar ook diverse publieken actief te betrekken. Last but not least: we hebben een vorm van besturen nodig die juist afstand neemt van de politiek.’ Het zou sterker zijn vanuit een bottom-updynamiek te vertrekken, met experts en lokale bevolking. Meremans stipt aan dat ook dit zou betekenen dat je een band doorknipt, en dat je draagvlak politiek afkalft. Wel kunnen cultuurraden een andere, en meer participatieve invulling krijgen, maar er moet een directe band zijn met de verkozenen des volks.’
Wim Meert stelt de vraag naar de rol en de taakafbakening van het bovenlokale steunpunt. Moet het steunpunt dan ook lokale beleidsmakers ondersteunen? D’Hose: ‘Het steunpunt heeft de rol om Intergemeentelijke samenwerkingsverbanden te ondersteunen bij de ontwikkeling van subsidie-aanvragen, naarnaast ook subsidie-aanvragen op projectmatige basis. Dat is de kernopdracht, en daar zijn grote noden. We willen geen Locus 2.0, daarvoor is er te weinig capaciteit. Weliswaar zijn er ook veel vragen van het lokale niveau en we bekijken welke rol het steunpunt daarin kan opnemen.’
Koen Adams (CC Leuven): ik zie mijn rol als ‘coordinator’ en curator. Curator niet alleen met betrekking tot het aanbod maar ook de mensen. Daarvoor zijn middelen nodig. Het water staat boven de lippen. De ambities zijn hoog. Maar de middelen staan steeds meer onder druk.
Segers: ‘De precariteit in de cultuursector staat nadrukkelijk in ons programma. De besparingen op cultuur moeten gecorrigeerd worden. Er zijn veel middelen verdwenen in een sector waar de passie groot is en de drive hebben om hetzelfde te blijven presteren, met minder middelen. De problematiek van burnout illustreert dit. De middelen voor cultuur zouden naar 2% moeten. Verder moeten we mensen ook beschermen tegen hun passie, bv via een fair practice code. Ik verwijs naar het boekje van Delphine Hesters van Kunstenpunt, de derde Kunstenpocket. We moeten met de sector maatregelen nemen tegen zelfexploitatie, naast een verhoging van het budget.’
Pelckmans: ‘De sector wordt gesmeekt om transversaal te werken, terwijl het beleid verkokerd is. We moeten inzetten op projecten samen met onderwijs, samen met welzijn. Er zijn vele projecten in andere landen die de meerwaarde van kunst en cultuur in die context bewijzen, maar dit moet doorgetrokken worden op beleidsniveau.
Brouwers: we moeten mensen deftige statuten geven. Denk aan een extra fonds, naast Kunstendecreet, en deels met private middelen, om mensen te ondersteunen. Let wel: ook in andere sectoren zijn er vergelijkbare noden. In Vlaanderen is er budgettaire ruimte, maar er is veel vraag. Een fonds zou kunnen helpen om middelen naar cultuur te krijgen.’
D’Hose: ‘De laatste vijf jaar hebben we vaak getandenknarst, omwille van een gebrek aan middelen voor cultuur. Als minister heb je daar niet altijd grip op, want die beslissingen worden soms elder genomen… We pleiten voor de toekomst meer middelen, maar tegelijk moeten we kijken waar we die desgevallend inzetten. Via decreten? Daar zit voor een minister weinig beleidsruimte om impulsen te geven voor innovatie, en ht transitiereglement maakte het ons mogelijk om experimenten op te zetten om de bovenlokale humus te verzorgen. Qua impulsen voor de toekomst denk ik aan leesbevordering. Wat de samenwerking met andere beleidsdomeinen betreft: graag, maar in de praktijk moet er dan wel meer confinanciering zijn vanuit die andere sectoren.’