Dare la luce! – brief Michel Maus

“Onder impuls van een paar vooraanstaande kunstenaars en academici hebben ze dan toch ingezien dat een heropleving van de culturele sector eigenlijk ook cruciaal was voor de economische relance van het land”

Dag beste lezer,

Kent u die slogan nog waarmee Vlaanderen zich rond 2020 op de internationale kaart wou zetten?
Neen? Akkoord, ik weet het wel, het is al 10 jaar geleden, maar allez kom. Neen, echt niet?
“Flanders State of the Art”, zegt u dat niets meer? Aha, uw euro is dan toch gevallen. Goed zo.
De slogan was wel goed gevonden, maar toch ook een beetje hypocriet, niet? Herinnert u zich dat
nog?

Net op het moment dat “Flanders State of the Art” goed en wel was ingeburgerd, begon de regering
Jambon I immers fors te snoeien in de cultuursubsidies. Op de werkingssubsidies van cultuurinstellingen zoals de KVS in Brussel, het Toneelhuis in Antwerpen of NT Gent bijvoorbeeld werd zes procent bespaard en de Vlaamse projectsubsidies werden zelfs met 60 procent verlaagd. Weet u dat nog? Schrijnend was dat.

En akkoord: voor het cultureel erfgoed werden wel extra middelen voorzien, net als voor het Vlaams
Audiovisueel Fonds en Literatuur Vlaanderen, maar al bij al was het in 2020 op het vlak van de
culturele ambitie, toch maar huilen met de pet op. “Flanders State of the Art”, my ass ja.
En dan kwam er in 2020 nog die vervloekte coronacrisis bij. Wat een klap was dat zeg voor de
culturele sector. Man, man, man. Theaters, bioscopen en musea gingen dicht, acteurs werden
werkloos, cultuurhuizen gingen overkop, tentoonstellingen, optredens, festivals werden afgelast. Een
echte culturele catastrofe.

En ja, de overheid deed wel wat ze kon. Werkloze kunstenaars kregen steun in de vorm van een
werkloosheidsuitkering of een crisisoverbruggingsrecht, en culturele ondernemingen konden
“genieten” van een hinderpremie of een compensatievergoeding. Maar daar bleef het bij.
Op verdere steun moest de culturele sector niet rekenen. No way, dat kon weer niet zijn.
Integendeel, de subsidiëring werd nog verder teruggeschroefd, want ja, de economie moest worden
gered. Cultuur kon wel wachten. En we hebben gezien wat dit heeft gegeven. Armoe troef.
Ik heb in die periode eigenlijk vaak moeten denken aan de wijze woorden van wijlen voetbalfilosoof
Johan Cruyff: “Vaak moet er iets gebeuren, voordat er iets gebeurt”. En het is net alsof de
cultuurgoden er ook zo over dachten want net op het moment dat de culturele sector echt volledig
op zijn gat zat, schoot de politiek wakker uit zijn culturele coronaslaap. Dare la luce! In een keer
waren ze daar.

Ik heb mij daar zo kwaad in gemaakt, maar allez, onder impuls van een paar vooraanstaande
kunstenaars en academici hebben ze dan toch ingezien dat een heropleving van de culturele sector
eigenlijk ook cruciaal was voor de economische relance van het land. Ach ja, cultuur verbindt nu
eenmaal mensen, en waar sociale verbinding heerst, ontstaat ook economische verbinding. Dat ze
daar nog niet eerder aan hadden gedacht. Tjonge, jonge.
Maar goed, ik moet wel toegeven dat ik aangenaam was verrast door de maatregelen die ze
uiteindelijk hebben genomen. Het voortschrijdend inzicht om de fiscale ondersteuningsmechanismen
die men traditioneel gebruikt voor de economie – eureka en driewerf hoera – ook voor cultuur te
gebruiken, de euro is dan toch gevallen. En kijk eens wat het ons heeft opgeleverd. We zijn nu tien
jaar verder en het trampoline-effect van de fiscale maatregelen heeft dan toch wel tot de vrolijke
verrijzenis van de cultuursector geleid.

Akkoord, ik weet wel, zonder de zevende staatshervorming was dat allicht niet mogelijk geweest. Maar je weet dat ik al langer voorstander was om de gewesten naast de personenbelasting ook fiscale bevoegdheden te geven in de vennootschapsbelasting. Als ik er nu op terugkijk is het toch vooral het besef geweest dat men veel grotere budgetten, en dus veel meer culturele impact kan hebben, via een fiscaal gestuurde publiek-private samenwerking dan via het klassieke kanaal van de rechtstreekse subsidiëring van overheidsgeld, dat het verschil heeft gemaakt.

Ik had nooit durven denken dat men de beslissing zou nemen om naast het Vlaams Welvaartfonds, ook een Vlaams Kunst- en Cultuurfonds op te richten, om culturele projecten te financieren. Man, dat was nogal een schot in de roos. En veel moest men daarvoor toch niet doen hé. Het was genoeg om een simpele belastingvermindering toe te kennen aan particulieren en bedrijven die kapitaal in dat fonds investeren. Dat was een dubbele win.

En daarnaast ken ik ook heel wat mensen die kunst begonnen te kopen op het moment dat men besliste om de fiscale aftrekbaarheid van kunst als beroepskost in de inkomstenbelastingen en de btw te aanvaarden. Dat heeft de cultuursector ook heel wat opgebracht. En dat was toch eigenlijk niet meer dan logisch. Iedereen die kunst kocht moest een factuur hebben. Hop, gedaan met het officieuze circuit.

En dan zijn ze in de politiek ook nog afgekomen met het plan om het cultuurtoerisme te boosten. Die uitbreiding van het taxsheltersysteem naar exposities van beeldende kunst en het fiscaal stimuleren van (groeps)aankopen van kunstwerken die behoren tot het Belgisch cultureel erfgoed of die een internationale faam genieten, onder de voorwaarde die publiek tentoon te stellen. Verdorie, dat was toch goed gezien!

Net als die verhoogde investeringsaftrek voor investeringen in culturele gebouwen, zoals musea, theaters en publieke tentoonstellingsruimten. Dit heeft niet alleen de bouwsector een duwtje in de rug heeft gegeven, maar heeft er ook voor gezorgd dat mensen na de coronacrisis terug de weg naar de cultuurhuizen hebben gevonden. Want laten we eerlijk zijn, er zijn wel wat cultuurpareltjes bijgekomen de afgelopen tien jaar.

Dus het is toch weer die fiscaliteit geweest hé, die alles in beweging heeft gezet. We kunnen wel vaak vloeken op die dekselse belastingen, maar af en toe – als de politiek eens het gezond verstand gebruikt – , kunnen fiscale steunmaatregelen best wel het verschil maken. Stel u eens voor als alles bij het oude was gebleven, waar zou de cultuur dan staan?

Ik heb het u gezegd hé, dat het uiteindelijk de fiscale kunstenaars zouden zijn, die de cultuursector er bovenop zou helpen. Had ik gelijk of had ik gelijk?

Warme groeten,
Prof. Dr. Michel Maus