Buiten de lijnen kleuren
Wat zijn vandaag de (nieuwe) ruimtes van stedelijke creatie? Op welke manier ontstaan deze plekken? Wie maakt er deel van uit en wie niet? Welke dynamieken zijn er aan het werk? Welke allianties worden er gesloten?
In Vlaamse sociaal en cultureel diverse en meertalige steden vinden overal interessante kruisbestuivingen plaats. Wars van hokjesdenken ontstaan bottom-up nieuwe allianties tussen kunstenaars, ambachtslui, activisten en stadsbewoners. Sofie Joye verkent in dit artikel wat we precies bedoelen nieuw/diepstedelijke creatie in Vlaanderen.
Kunst ontstaat niet in een maatschappelijk vacuüm, maar is onlosmakelijk vervlochten met een bredere maatschappelijke context. Het stereotiepe beeld van de kunstenaar die zich, afgesloten van de buitenwereld, continu met het allerindividueelste bezighoudt, ligt al geruime tijd aan diggelen.
In de praktijk zien we hoe heel wat kunstenaars en cultuurwerkers expliciet de dialoog met andere domeinen opzoeken, bijvoorbeeld door werk te ontwikkelen buiten de als steriel ervaren black box en white cube of via participatieve projecten waarbij deelnemers actief bijdragen aan de artistieke creatie. Steeds vaker voel je hoe kunstenaars en cultuurwerkers nog een stap verder gaan en zich ook begeven op terreinen die zich buiten de consensus bevinden van de artistieke en kritische waarden van het geïnstitutionaliseerde kunstenveld.
Zo omschrijft Einat Tuchman hoe ze, na een carrière als danseres en performer, bewust de bühne achter zich laat om via artistieke projecten verankerd in het stedelijke en sociale weefsel van verschillende wijken te streven naar ‘social transformation through dialogue’.
Met Espacetous neemt ze het buurthuis Maison de Quartier in Molenbeek als uitvalsbasis en organiseert er straatfeesten om zo de publieke ruimte opnieuw te collectiviseren (zie ook Tuchman 2018). Idris Sevenans zet vanuit zijn winkelpand/galerij Troebel Neyntje disruptieve artistieke praktijken op in het publiek domein en stelt zo geijkte manieren van werken en gevestigde waardenkaders in vraag. Hij sloot zijn café De vaste hand één dag na opening omdat het allemaal ‘teveel McDonald’s werd’ en zorgde daarmee voor verwarring bij zowel passanten als de lokale krant.
Als steunpunt voor de professionele kunsten in Vlaanderen en Brussel heeft Kunstenpunt steeds oog voor nieuwe ontwikkelingen in het kunstenveld en voor ‘weak signals’: subtiele tekenen van mogelijk grotere veranderingen in de manier waarop dat veld functioneert en zich organiseert.
Wie die nieuwe ontwikkelingen en subtiele signalen wil opvangen, kijkt daarvoor best verder dan de gevestigde artistieke circuits die Vlaanderen en Brussel rijk zijn. Wanneer je dat doet zie je al snel dat in Vlaamse sociaal en cultureel diverse steden interessante kruisbestuivingen plaatsvinden.
Denk onder andere aan de breakdancers aan het Brusselse Noordstation, de filmvertoningen voor nieuwkomers in het Maximiliaanpark, de plaatsmakers van Toestand, De Koer en Het Bos, de krakers van Squat 123 en de kunstenaars die de kunstige waardenkaders bevragen en hun artistieke praktijken ontwikkelen middenin de stad. Wars van hokjesdenken ontstaan bottomup nieuwe allianties waarbij kunstenaars, ambachtslui, activisten en geëngageerde burgers samen experimenten opzetten. Ze vormen er praktijken van verzet tegen de vermarkting van de kunsten en het leven.
Vanuit die vaststelling zette Kunstenpunt in 2017 een meerjarig onderzoekstraject op onder de naam Nieuw/diepstedelijke grond. We bekijken in verschillende steden wat de initiatieven zijn die zich buiten het vizier van de gevestigde circuits ontwikkelen tussen maatschappelijke domeinen, verschillende gemeenschappen en stedelijke ontwikkelingen in. Hoe ontstaan en ontwikkelen deze diepstedelijke initiatieven zich? Wie beschouwen ze zelf als een belichaming van diepstedelijke creatie? Wat is hun rol in het ecosysteem van de kunsten en in de bredere maatschappij? Door deze vragen te beantwoorden, vangen we misschien een glimp op van hoe de toekomst van de kunstensector eruit kan zien.
“Nieuwstedelijk? Noem mij maar diepstedelijk!”
In het begin van het onderzoekstraject spraken we nog van ‘nieuwstedelijke grond’ en ‘territoria van nieuwstedelijke creatie’ (zie onder andere Keulemans 2018). We kozen voor een neologisme dat nog niet door harde beleidslijnen bepaald was of met publieke connotaties besmet was. Daardoor hoopten we voldoende openheid te bieden zodat het begrip gaandeweg ingekleurd kon worden door de initiatieven die onze weg kruisten. Dat bleek een naïeve gedachte. Het begrip mocht in 2017 dan nog niet in harde beleidslijnen gedefinieerd zijn, tijdens onze ontmoetingen werd al snel duidelijk dat ‘nieuwstedelijk’ niet vrij is van gewenste en ongewenste connotaties.
In de term herkent Gerardo Salinas wat hij in zijn werk voor Mestizo Arts Festival en als stadsdramaturg van KVS de ‘kunst van de nieuwe stedelijkheid’ noemt: de nieuwe artistieke praktijken die ontspruiten uit, ondermeer, mensen die in een ander land tot kunstenaars gekneed werden en autodidacten die experimenteren met nieuwe vormen en kunsttalen (Salinas 2017). Dat ‘nieuwe’ stoot anderen dan weer tegen de borst. Veel initiatieven op ons pad mogen dan wel vernieuwende praktijken genereren, sommigen bestaan al meer dan tien jaar. ‘Nieuw’ zijn ze dus niet per se. Onderbelicht en vaak ondergewaardeerd, dat wel.
‘Wat wij doen is allang niet meer nieuw’, stelde Haider Al Timimi in een gesprek tijdens het onderzoektraject, ‘migratie heeft mede de stad gemaakt’. Hij verwijst daarmee meteen ook naar een tweede pijnpunt. De term ‘nieuwstedelijk’ dreigt in de valkuil te trappen bewoners, participanten, toeschouwers en kunstenaars met een migratieachtergrond te bestempelen als ‘nieuw’. Terwijl Europa net één lange geschiedenis van migratie kent en iedere migratiegolf een stad en land tekent. Hoeveel generaties moeten in Vlaanderen opgroeien vooraleer je als persoon van kleur niet langer ‘de nieuwe’ bent? Al Timimi stelt voor om ‘nieuw’ te vervangen door ‘diep’. Vandaar de keuze om voortaan van ‘diepstedelijke’ grond te spreken.
De nieuwe term doet ook meer recht aan het belangrijkste kenmerk van de initiatieven die we op onze weg tegenkomen: aan de basis van hun bestaan ligt een diepe verwevenheid met het dense stedelijke weefsel dat ze continu activeren en waar ze op ingrijpen.
Zachte cartografie
Het idee achter Diepstedelijke Grond gaat terug op een oproep van dramaturg Geert Opsomer tijdens de conferentie City of Cultures/Revisited in 2015 om te komen tot een ander soort monitoring van het kunstenveld:
“The tools to observe the intercultural dynamics in the field are disappearing. The main tools for tracing and measuring are pretty static and do not provoke change, they study what is already there. We might need a more adventurous experience of cartography, the way Guatarri and Deleuze once defined it: as a creative act that involves inherent exploration and discovery.”
(Opsomer, 2015)
Opsomer verwijst hiermee naar het werk Mille Plateaux van Gilles Deleuze en Félix Guattari (1980). Daarin reiken de filosofen enkele uitdagende concepten en denkkaders aan die de methodologie van het onderzoekstraject hebben gevoed. Die ‘meer avontuurlijke ervaring van cartografie’ bestaat eruit om een andere positie in te nemen en gekende kaders los te laten. We startten niet van wat voor het beleid of voor de gevestigde orde vaststaat en door hen goed bevonden wordt, maar wel van wat bottom-up ontstaat en wat zich ontwikkelt als een ondergronds wortelsysteem (of ‘rizoom’) dat niet één maar meerdere ingangen heeft en zich oneindig ver kan vertakken.
Daarmee bieden we geen exhaustieve, objectieve mapping die plekken vastpint, maar eerder een zachte cartografie, die subjectief peilt naar beweegredenen, dynamieken onderzoekt en daarbij vertrekt vanuit het perspectief van de betrokken kunstenaars, activisten en burgers. Als wetten, beleid en gevestigde instellingen de zichtbare harde lijnen zijn, gaan we met dit traject op zoek naar de onzichtbare zachte lijnen, de kleine broedhaarden, hun dynamieken, de spanningen en de petites histoires. We bekijken wat daar leeft. Of om het te zeggen met de woorden van Geert Opsomer, verwijzend naar het ‘rizomatische’ denken van Guattari en Deleuze:
‘Cartography should map out new territories rhizomatically forming connections, strolling where the mood takes us, rather than relying on a fixed direction or restoring some form of central identity or norm for the arts’ (Opsomer, 2015).
De metafoor van het rizoom indachtig, kan dergelijk onderzoek nooit af zijn. Om praktische redenen maakten we een afbakening in de ruimte: Gent, Antwerpen en de Brusselse hoofdstad vormden de drie vertrekpunten voor het onderzoek. Drie creatieve en diverse steden met een dens stedelijke weefsel als focuspunten van een onderzoek dat zich kan vertakken naar andere gebieden.
Per stad nodigden we een onderzoeker uit wiens activiteiten verknoopt zijn met gelijkaardige diepstedelijke initiatieven in het buitenland. Als outside eye doken reizende schrijver en journalist Chris Keulemans, kunstenaar en activist Quinsy Gario en artistiek curator, onderzoeker en schrijver Lara Staal een maand lang in het weefsel van respectievelijk Brussel, Antwerpen en Gent. Drie frisse blikken uit een buurland die de Nederlandse taal met ons delen en — hoewel ze geen onbekenden zijn in Vlaanderen — nog niet te betrokken waren bij het Vlaamse kunstenveld. Zij zouden de zachte cartografie van elke stad neerpennen.
Om breder te gaan dan het blikveld van Kunstenpunt, nodigden we in elke stad telkens drie lokale gidsen uit die zelf die diepstedelijke grond belichamen. Voor Brussel waren dat Pepijn Kennis (Toestand), Einat Tuchman (Espacetous) en Yassin Mrabtifi (danser en B-boy). In Antwerpen waren dat Elisabeth Severino Fernandes (Mama’s Open Mic), Tine De Pourcq (Mestizo Arts Festival) en Tile Vos (Het Bos). Haider Al Timimi (Kloppend Hert/Jong Gewei), Fatih De Vos (rapper, socioloog) en Tim Bruggeman (De Koer) waren de gidsen in Gent. Hun biografieën (zie vooraan in deze publicatie) tonen hoe ze vanuit hun verschillende achtergronden en ervaringen elk eigen invalshoeken genereren op die diepstedelijke grond.
Ze zijn de drijvende krachten achter enkele van de initiatieven en opereren vaak als bruggenbouwers en grensgangers tussen het institutionele en niet-institutionele. De gidsen fungeerden als eerste aanspreekpunt en gesprekspartner in dit onderzoek. Als ervaringsdeskundigen namen ze de onderzoekers en Kunstenpunt op sleeptouw door de stad. Vaak deelden ze al wandelend hun inzichten, methodieken en netwerken. In elk gesprek peilden we naar wat de ‘diepstedelijke grond’ voor hen kan inhouden, hoe ze dat zelf invullen en wie volgens hen dat idee (ook) belichaamt. Ieder gesprek eindigde met een lijst namen van sleutelfiguren die onze volgende gesprekspartners werden.
Als een estafettestokje dat van de ene hand in de andere overging, legden de onderzoekers en Kunstenpunt een traject af langs mensen, ruimtes en initiatieven. Gesprek per gesprek kwamen we geleidelijk aan tot een meer gedeelde betekenis van het begrip ‘diepstedelijke grond’, tot een beter inzicht in de dynamieken die aan de grondslag ervan liggen en tot het ontdekken van nieuwe verbindingen tussen praktijken, mensen en plekken. Onvermijdelijk werd de zachte cartografie ook meer: door zelf contacten te leggen en te delen, vertakten en verstrengelden de diepstedelijke netwerken zich verder.
Elke onderzoeker verbleef een maand in zijn of haar stad. Voor die afbakening in de tijd was opnieuw uit praktische overwegingen gekozen. Een maand was uiteraard kort om de continu veranderende diepstedelijke netwerken in elke stad te verkennen, maar bleek toch voldoende om enkele krijtlijnen te ontwaren die de onderzochte initiatieven en dynamieken kenmerken.
Flaneur of koloniaal?
Chris, Quinsy en Lara aanvaardden de opdracht om een maand lang in het spoor van de lokale gidsen de diepstedelijke grond in Brussel, Antwerpen en Gent uit te spitten.
Lara Staal bracht met tussenpozen in 2019 ongeveer een maand door in Gent en voerde met behulp van de lokale gidsen vijftien gesprekken met initiatieven uit het diepstedelijke weefsel. Haar blogposts (Staal 2019) hebben het subjectieve karakter van een dagboek en laten vooral de mensen achter de initiatieven zelf aan het woord. Naar aanleiding van haar verblijf pende Lara haar inzichten en adviezen neer aan de stad, die ze deelde tijdens Staat van de Stad Gent, een bijeenkomst Bij’ De Vieze Gasten op 7 september 2019, georganiseerd in het kader van het Theaterfestival. Het resultaat, een “open brief aan de stad”, is te lezen in dit magazine.
Tijdens Staat van de Stad Gent gaven haar inzichten aanleiding tot een gesprek met de spelers die rond de tafel zaten: kleine initiatieven, grote kunsthuizen en medewerkers van de Stad Gent gingen in dialoog met elkaar over de eigenheden en de noden van de Gentse diepstedelijke actoren.
In 2017 liep Chris Keulemans een gelijkaardig traject in Brussel. Eerst via blogposts (Keulemans 2017) bracht hij verslag uit van de geplande gesprekken en de terloopse ontmoetingen die hij in Brussel had en reflecteerde over wie hij doorheen de Brusselse ‘territoria van diepstedelijke creatie’ zag bewegen. Met de langere tekst “Brussel. Op zoek naar territoria van nieuwstedelijke creatie” (eerder ook gepubliceerd in Keulemans 2018) bundelde hij zijn ervaringen en inzichten op het ritme van de wandelingen en gesprekken. ‘Zijn verslag doet me denken aan de flaneur van Walter Benjamin’, stelde Lara Staal (2019), ‘het idee te wandelen zonder vastomlijnd doel.
In het hier en nu van de stedelijke dynamiek geabsorbeerd.’ Chris’ verslag diende als opstap voor een rondetafelgesprek tijdens Staat van de Stad Brussel op 7 september 2017, georganiseerd bij Toestand en Kaaitheater. Als sluitstuk van zijn zachte cartografie brachten we daar de spelers samen die hij ontmoette, om er met elkaar kennis te maken, hun praktijk voor te stellen aan een breder publiek en samen in gesprek te gaan.
In 2018 vond Staat van de Stad Antwerpen plaats bij het Bos. Een tiental praktijken verzamelden er om samen het startschot te geven voor het traject dat Quinsy Gario zou lopen in Antwerpen. Ook Quinsy trok er een maand op uit in het diepstedelijke weefsel van de stad. De tekst die hij opleverde, gaf inkijk in zijn motivatie om de opdracht te aanvaarden:
Antwerpen is de stad waar de koloniale atlas voor het eerst op industriële schaal werd vervaardigd door drukkerij Plantin-Moretus en dus vond ik het een intrigerende opdracht. Ik, afkomstig van de Nederlandse Antillen, een levende erfenis van dat kolonialisme, kreeg de kans om kunst uit te pluizen in de stad waar ze verhalen over mijn voorouders verzonnen. Ik wist nog niet zo goed wat er met ‘nieuwstedelijke creatie’ werd bedoeld of wat de ’territoria’ daarvan zouden kunnen zijn, maar dat zou ik gaandeweg beter gaan begrijpen, hoopte ik.
Verderop in zijn tekst stelde Quinsy hoe problematisch hij de opdracht vindt:
Het zou dan ook duidelijk moeten zijn dat ik mijn opdracht niet interpreteer als de mogelijkheid om de koloniale safarihoed op te doen en kunst, makers en kunstpraktijken op te zoeken die nog onzichtbaar waren voor het netwerk van Kunstenpunt. Het is niet mijn taak om een overwegend wit kunstenveld van nieuw bloed te voorzien zoals de kolonisten ten tijde van Plantin-Moretus, die na al het geweld en onrecht dat ze teweeg hebben gebracht nu nog ten onrechte voor helden worden aangezien.
Dit is geen tekst voor programmatoren, curators of instellingen om nieuwe namen te noteren die ze kunnen inzetten in hun projectmatige subsidieaanvragen of om diversiteitscijfers kunstmatig te verhogen. Veel van de mensen die ik sprak zijn wel klaar met de parade met diverse mensen, terwijl broodnodige systeemverandering met grote en kleine acties tegengehouden wordt. Dit is ook geen tekst voor de minister om voorbeelden uit te kunnen halen voor beleid dat inclusiviteit, creativiteit en vernieuwing zal beknotten. Het is een kleine aanmoediging tot introspectie over droge whitepapers, interpersoonlijke omgangsvormen en institutionele macht. Quinsy’s tekst houdt ons een kritische spiegel voor die intern voor heel wat vragen en discussie zorgde. Hoewel hij afwijkt van onze oorspronkelijke vraag, leert hij ons heel wat over structureel racisme en institutioneel racisme, en gerelateerde problematieken als tokenism en wit privilege.
Het zijn thema’s die verdere aandacht en daadkracht nodig hebben. Toen zij de draft te lezen kreeg, schreef Lara Staal:
Hij legt een verband tussen het in kaart brengen en beschrijven van nieuwstedelijke praktijken en kolonialisme. Het ontstaan van wereldkaarten kwam immers voort uit de behoefte land in kaart te brengen. En de geschiedenis leert ons hoe het vastleggen van gebieden door middel van een kaart uiteindelijk altijd een manier is geweest om deze te beheersen, in te nemen en te koloniseren. Beschrijven is bepalen. (Staal, 2019)
Beschrijven is bepalen, inderdaad… terwijl Kunstenpunt net was vertrokken van de veronderstelling: “beschrijven is celebreren, is verbinden.” Hadden wij dan een inschattingsfout gemaakt? En waarom konden wij ons niet altijd herkennen in Quinsy’s kritiek op de plekken die hij had bezocht? “Herkennen” is hier het sleutelwoord. Onze blik en leesbril zijn die van een steunpunt: overwegend wit, en institutioneler dan de praktijken samengebracht in deze publicatie. Onze keuze voor verbinding vloeit ook voort uit deze positie en de privileges die hiermee gepaard gaan. Daar willen we in de toekomst bewuster mee omgaan.
Quinsy legt dynamieken bloot die niet voor iedereen even zichtbaar zijn. Daar leren we veel uit, niet in het minst dat elk perspectief, en zeker dat wat verwarring oproept en gangbare praktijken in vraag stelt, de totaalblik verrijkt en tot de nodige verandering aanzet.
Dynamieken in het diepstedelijke weefsel
Via de gesprekken die de onderzoekers hadden met talloze initiatieven, stelden we al snel vast dat er niet één formule is om iets op een bottom-up manier en verknoopt in het stedelijk weefsel op te zetten. Alles hangt af van de context van waaruit iemand werkt, welke focus een persoon of organisatie neemt, welke allianties deze aangaat en hoe deze zich verbindt met andere spelers. Dat neemt niet weg dat we enkele gedeelde karakteristieken tussen de in kaart gebrachte praktijken kunnen ontwaren en dat we gelijkenissen zien tussen de ontwikkelingen in de verschillende onderzochte steden. In wat volgt, schetsen we de krijtlijnen van wat we onder de gemeenschappelijke noemer van diepstedelijkheid kunnen scharen.
Alternatieve logica’s uit urgentie
Waar mensen elkaar vinden in een gemeenschappelijke urgentie, ontstaat iets. Het ontbreken van diverse stemmen in de kunsten, sociale exclusie, het uitdagen van dominante esthetica’s en artistieke waardenkaders, het bevragen van machtsverhoudingen, het tekort aan laagdrempelige creatie- of gemeenschapsruimte in bepaalde wijken, de zin van een nieuwe generatie om bestaande systemen van onderuit te herdenken: het zijn maar enkele van de vele redenen waarom mensen gezamenlijk actie ondernemen.
In de onderzochte initiatieven reageren activisten, kunstenaars en geëngageerde burgers op de harde lijnen van de kunstensector en de samenleving: ze doorbreken heersende logica’s, maar formuleren ook een alternatief. Door zelf te experimenteren, te falen en bij te schaven, verbeelden ze andere manieren van denken en doen, buiten het frame van reguliere instellingen. Vanuit een gemeenschappelijke urgentie ontstaan tijdelijke gemeenschappen die – wanneer ze daarvoor tijdig de juiste incentives krijgen – uitgroeien tot bredere communities van gelijkgestemden die tot vernieuwing in gevestigde sectoren en de bredere maatschappij kunnen leiden.
Tijd maken voor ontmoeting
Cultureel econoom Pier Luigi Sacco (2018) stelt dat kunstenaars de verantwoordelijkheid hebben om langetermijnengagementen aan te gaan met de gemeenschappen die ze betrekken in hun artistieke processen en ziet dit als noodzakelijk indien ze een geloofwaardige sociale kritiek willen formuleren. Die oefening vraagt tijd. Tijd om een gemeenschappelijke taal te vinden, elkaars leefwereld te leren kennen en van daaruit samen aan de slag te gaan.
‘Het gaat erom te vertrekken van waar de mensen mee bezig zijn en niet vanuit waar jij hoopt dat ze mee bezig zijn’, stelt Mark Jeanty van Bij’ De Vieze Gasten. Hoe overvol de agenda’s ook zijn, de mensen achter de diepstedelijke praktijken nemen de tijd om intermenselijke ontmoetingen aan te gaan. Wanneer twee jongeren voorbijwandelen en even stoppen bij de rode poorten van In de Ruimte, richt Robert Monchen – coördinator van de plek — zich tot hen om op hun vragen te beantwoorden. De opengezette poort is hier ook echt een uitnodiging om in gesprek te gaan.
Elisabeth Severino Fernandes is als spoken word artist en als een van de drijvende krachten achter Mama’s Open Mic de persoon die mee de avonden in goede banen leidt en vanop de eerste rij mee met de vingers knippert of joelt wanneer een slam waarheden predikt. Zij is het die samen met de aanwezigen de safe space creëert waar mensen met het hart op de tong hun slams en poëzie kunnen brengen. Sam Dewaele, Karim Kalonji en Admir Mirena zijn, ondanks hun internationale successen en titels in breakdance, de coaches die wekelijks de jonge B-boys en B-girls begeleiden in hun eigen clubhuis Together We Stand. Haider Al Timimi, die via de jongerenwerking van Union Suspecte zelf zijn eerst stappen zette in het professionele podiumkunstencircuit, spendeert zijn zondagen op de vloer bij TransfoCollect en Jong Gewei, waar hij een nieuwe generatie makers begeleidt. Mark Jeanty staat na twintig jaar als artistiek programmator Bij’ De Vieze Gasten nog regelmatig achter de toog pintjes te tappen en bij te praten met de jongeren uit de buurt.
Het zijn bescheiden ontmoetingen vanuit het mens-zijn en vanuit gemeenschappelijke interesses, niet vanuit een prestigieuze rol of functie die je vervult. Zo slechten de initiatiefnemers drempels tussen mensen, leren ze anderen, hun verhalen en hun noden kennen en wordt onderlinge kennis — het principe ‘each one, teach one’ indachtig – gedeeld.
Ruimte maken voor mede-eigenaarschap en empowerment
Vaak leggen ze niet alleen nieuwe contacten en faciliteren ze ontmoeting, maar wordt ook sterk ingezet op mede-eigenaarschap. Dat zit vervat in de omgangsvormen, maar ook in het uitgangspunt en de formats die worden uitgewerkt om een bredere gemeenschap deelachtig te maken aan de werking en activiteiten. Die kunnen de vorm aannemen van een collectieve tentoonstelling, een performance in de publieke ruimte die elke toeschouwer tot potentiële medespeler maakt, het ontsluiten van een ruimte voor een nog te creëren gemeenschap of het opzetten van ateliers en workshops. Maar we kunnen ook denken aan de manier waarop vrouwen met kennis over traditioneel handwerk met elkaar samenwerken om een artistieke creatie te vervolmaken bij Manoeuvre, de open podia van Mama’s Open Mic bij de Zomerfabriek of de cypher van B-boys en B-girls bij Together We Stand. Het zijn allemaal vormen die een actieve participatie en cocreatie mogelijk maken voor wie dat wil. Vaak zie je dat dat mede-eigenaarschap ook doorgedacht werd binnen de organisatiestructuur en dat er gezocht werd naar meer horizontale organisatievormen en beslissingsprocedures. Daarin is er geen eenduidig hoofd aan te duiden, maar werkt een ploeg van mensen collectief richting eenzelfde doel, soms met inwisselbare rollen.
De Koekelbergse Alliantie van Knutselaars (kortweg K.A.K.) werkt als veelkoppig collectief samen rond artistieke projecten in de publieke ruimte of de bühne en doet dit vanuit een organisatiemodel waarbij elk lid van het collectief een stem heeft en rollen inwisselbaar zijn naargelang de beschikbaarheid en noden van elk project.
Zo kan het productionele werk in het ene project door een maker gebeuren die in een ander project op scène staat of de bar openhoudt.
Onder de naam Koerforum organiseert De Koer maandelijkse bijeenkomsten waar iedereen die bij de werking betrokken is, elkaar ontmoet, in gesprek gaat over de werking en mee de koers kan bepalen. De Meubelfabriek houdt een maandelijks parlement waarbij iedereen kan stemmen over de agendapunten. En niet toevallig is Pepijn Kennis, een van de oprichters van Toestand, tevens een van de drijvende krachten achter Agora – het eerste Brusselse burgerassemblee met wetgevende macht.
Met dergelijke horizontale organisatievormen beoogt men vaak empowerment, waarbij zowel initiatiefnemers als deelnemers een leerproces doorlopen en een persoonlijk groeiproces wordt bereikt. Het eerder vermelde principe ‘each one, teach one’ zien we bij verschillende werkingen terug in vormen van formele ateliers en workshops maar ook minder formele mentoring, coaching of simpelweg door organisch samen te werken.
Uitwisseling, financieel en anders
De manier waarop men met een gemeenschap omgaat impliceert dat de toegang tot de diepstedelijke initiatieven ook op een andere manier wordt gereguleerd dan in de institutionele circuits. Heel wat van de initiatieven zijn gratis toegankelijk of vragen een vrijwillige bijdrage. Sommige activiteiten vragen wel inkomgelden, maar zelden stijgt de prijs boven 10 euro uit. De focus ligt niet op een monetaire uitwisseling, maar op het vormen en onderhouden van een gemeenschap en dat kan vaak evengoed via het uitwisselen van kennis, diensten of giften.
Alternatief gebruik van ruimte
Ruimte die men zelf kan invullen is essentieel voor diepstedelijke initiatieven, hetzij op een vaste plek, hetzij in nomadische vorm. De initiatieven zetten de ruimte naar hun hand wat betreft beheer en de invulling. Ruimte maakt ontmoetingen mogelijk en via de ruimte verhoudt men zich tot de buurt. Het is niet eenvoudig om betaalbare ruimte te vinden die bovendien de dialoog onder gebruikers en met de omgeving in alle openheid toelaat. Het ontwikkelen van diepstedelijke initiatieven gebeurt soms onder de vleugels van gevestigde spelers zoals gemeenschapscentra of sociaal-artistieke werkingen, maar gaat even vaak gepaard met het alternatief gebruik van bestaande ruimte van private eigenaars of overheden.
Betaalbare ruimte bevindt zich meestal buiten de dure stadswijken en het toeristische centrum. Je vindt ze eerder in buurten en deelgemeenten zoals Borgerhout in Antwerpen, de Brugse Poort, De Muide, Het Rabot of Ledeberg in Gent en Sint-Gillis, Molenbeek, Schaarbeek, Anderlecht, Matonge en de Marollen in Brussel. Deze regio’s met een stedelijke mix aan bewoners en gebruikers bieden vaak de ideale voedingsbodem voor deze initiatieven. Zij vormen als het ware het nieuwe centrum van waaruit de diepstedelijke grond zich ontwikkelt. Vaak nemen diepstedelijke initiatieven hun toevlucht tot het tijdelijk gebruik van leegstaande winkelpanden, oude industriële gebouwen of verloederde woningen. Die tijdelijkheid is soms een bewuste keuze, soms is het de enige mogelijkheid om een initiatief te starten in de hoop er op termijn te kunnen blijven. Heel wat praktijken buigen die structurele leegstand om tot een stadslabo, door een plek te claimen en te kraken, te huren of, in toenemende mate, via bemiddeling van antikraakbedrijven die hun graantje meepikken.
Atelierwerkingen zoals Nucleo in Gent of Studio Start in Antwerpen specialiseren zich erin leegstaande panden om te vormen tot tijdelijke ateliers die voor democratische bedragen aan kunstenaars worden verhuurd. Vanuit hun tijdelijke uitvalsbasissen tonen dergelijke initiatieven het potentieel van een bepaalde plek in de stad en werken daardoor soms ongewild mee aan gentrificatieprocessen.
De nieuwe dynamiek die deze initiatieven teweegbrengen, zorgt voor een heropleving in de buurt, wat nieuwe, kapitaalkrachtigere inwoners aantrekt. Die pullfactor veroorzaakt dan een stijging in de vastgoedprijzen. Samen met minder kapitaalkrachtige huurders zijn het vaak de initiatieven die aan de grond liggen van de heropleving die verdwijnen eens de vastgoedprijzen te hoog worden of hun stadslabo plaats moet ruimen voor een stadsvernieuwingsproject.
We zien hoe tijdelijk gebruik van ruimte gerecupereerd wordt door vastgoedontwikkelaars die munt willen slaan uit de heropleving die diepstedelijke initiatieven genereren of door een stadsbestuur bewust wordt ingezet als onderdeel van wat Pascal Gielen (2015) ‘de creatieve stad’ noemt. De initiatieven zelf krijgen er los van de plek amper iets voor in de plaats. Leegstaande panden worden met veel energie en enthousiasme ingevuld door gebruikers zonder dat daar veel middelen tegenover staan van de eigenaars of van de overheid om effectief een werking op te starten. Bovendien zijn de gebruikers verantwoordelijk voor het gebruiksklaar maken en onderhouden van het gebouw. Zowel de renovatie en onderhoud van het gebouw, het zoeken naar fondsen als de werking komt dan op de schouders van de initiatiefnemers terecht die meestal werken op vrijwillige basis. Diepstedelijke initiatieven in grote panden wekken de indruk van grenzeloze energie en verbeelding maar die gaat vaak gepaard met extreme precariteit in tijdelijke constructies.
Dat tijdelijke karakter werkt vermoeiend voor wie een duurzame relatie met een buurt wil opbouwen en wil doorgroeien tot een permanent initiatief. Bepaalde initiatieven zoeken daarom naar betaalbare en duurzame modellen die de waardevermeerderingslogica van een liberale vastgoedmarkt weerstaan of de exclusiviteit die ermee gepaard gaat ombuigen. Sommige initiatieven bekomen langdurig gebruik via een erfpacht zoals De Koer in Gent, of slagen erin om aan te kopen met privaat-publieke partnerships.
Cinemaximiliaan verzamelde kapitaalkrachtige investeerders rond zich die bereid zijn als coöperatieve vennootschap het huis van waaruit de werking opereert, aan te kopen. Andere initiatieven verwerven een plek als privépersoon.
Overheden kunnen een belangrijke rol spelen door diepstedelijke initiatieven een langetermijnperspectief te bieden en een gebouw langdurig ter beschikking te stellen, mét voldoende steun voor werking én onderhoud. En zo sociale en culturele functies in diverse plekken van de stad (periferie én centrum) te verzekeren.
De beschikbare plaats wordt in veel gevallen maximaal benut. Niet zelden heeft een ruimte meerdere functies en vinden we meerdere functies terug op één site. Elke stad huisvest enkele creatieve hubs waar ambachtelijke ateliers voor zeefdruk of houtbewerking worden afgewisseld met buurtkeukens, skateparken, weggeefwinkels en polyvalente zalen die in een handomdraai kunnen worden omgetoverd in een expositieruimte, een concert- of feestzaal.
Op grotere, meer industriële sites zoals de voormalige DOKsite in Gent, Allee Du Kaai in Brussel of de site van de Zomerfabriek in Antwerpen zien we hoe verschillende artistieke, sociale en culturele initiatieven elkaar vinden op één plek en via die ruimtelijke nabijheid elkaar versterken. Het Pierkespark in de Gentse wijk Brugse Poort geeft niet alleen ruimte aan lokale hangjongeren maar wordt nauw omringd door Bij’ De Vieze Gasten, het buurt- en eethuis Trafiek, de kringwinkel en het in coronatijden failliet gegane Marokkaanse restaurant Safi Safi dat nu een tijdelijke invulling krijgt. Het zijn initiatieven die verschillende publieken aantrekken maar door hun nabijheid ook drempels slechten voor elkaar. Omwonenden zijn in deze buurten ook het eerste publiek, veeleer dan de doorreizende toerist.
Door het verwerven van plekken die vlakbij openbare ruimtes liggen (zoals Jo Caimo die voor de samenscholing een hoekhuis met zicht op voorplein kocht) of door doordachte verbouwingen van een bestaand gebouw (zoals een oud winkelpand bij Troebel Neyntje) verruimen creatieve geesten het idee van gemeenschapsruimte en laten grenzen tussen private, semi-publieke en publieke ruimte vervagen. Wel vaker doet de woonst van de kunstenaar ook dienst als de ontmoetingsruimte, atelier en tentoonstellingsruimte.
Op allerlei creatieve manieren wordt zo publiek domein gewonnen op het private en worden fysieke en mentale drempels geslecht. Een mooie illustratie van hoe kunstenaars creatief omgaan met ruimte en deze activeren vinden we aan de rand van het Middelheimmuseum in Antwerpen – een openluchtmuseum voor beeldende kunsten. Dennis Tyfus werd als kunstenaar uitgenodigd om een artistiek project toe te voegen aan de beeldentuin. Wat hij uiteindelijk opleverde was De Nor: een kunstwerk/paviljoen, dat tegelijkertijd dienst doet als tribune en eronder een kleine bar huisvest. Door de ligging aan de rand van de beeldentuin en met aparte toegang vanop de straatkant, kan het paviljoen te allen tijde omgetoverd worden tot meetingpoint en podium voor events in openlucht.
Glokaal
Met voorgaande moet men opletten deze initiatieven niet als een louter lokaal fenomeen te beschouwen. Vele werken immers op een glokaal niveau: lokaal verankerd, maar globaal verbonden en vernetwerkt. De samenwerkingsverbanden en netwerken reiken zo ver als de contacten van de betrokkenen. Dankzij moderne communicatiestromen en toegankelijke mobiliteit zijn peers in alle hoeken van de wereld steeds bereikbaarder, wat leidt tot nieuwe transnationale ontmoetingen, kennisdeling en samenwerking. Voor de kosmopolitische mens is het ontwikkelen van een praktijk hier en daar vaak een natuurlijk gegeven. Toestand, bijvoorbeeld zet zowel projecten op in Brussel als in Macedonië, Spanje, Oekraïne en andere landen. Curator en dramaturg Nedjma Hadj ontwikkelt gelijktijdig initiatieven en netwerken in Marokko en Vlaanderen en fungeert zo als brugfiguur tussen beide werelden.
Ambivalente relaties met macht
Velen onderhouden een ambivalente relatie met de gevestigde orde en botsen wel vaker met de harde lijnen van de macht: de macht van stedelijke ontwikkelingen gedreven door private en publieke krachten, de macht van sociale controle, de macht op burgerschap en in civiel gedrag, de macht van de waarderingskaders, de macht van dwingende beleidskaders, de macht van institutionele circuits, enzovoort. Laatstgenoemde wil niet zeggen dat de onderzochte diepstedelijke initiatieven zich steeds afkeren van samenwerkingen met cultuurinstellingen — enkele goede voorbeelden bewijzen het tegendeel. Vooruit paste met Stadsresidenten hun residentiewerking aan om tegemoet te komen aan de nood van kunstenaars om langdurig op bepaalde plekken in de stad te gaan werken.
De verschillende realiteiten waarin instituten werken (met uitgekiende organisatiestructuren, strakke planningen voor meerdere jaren, een goede infrastructuur, een jarenlang opgebouwde professionaliteit en (artistieke) prestige) en waarin diepstedelijke initiatieven opereren (die veelal flexibeler, toegankelijker en laagdrempeliger zijn) zorgen wel eens voor onnodige misverstanden, wederzijds onbegrip en in het slechtste geval een breuk. Tegelijkertijd hebben ze elk wat te winnen bij een samenwerking, stelt Chris Keulemans. De meer gevestigde orde hoopt er een nieuw publiek, nieuwe talenten en onvoorziene kunstvormen mee aan te trekken. Voor de ongevestigde orde ligt hier de entree naar erkenning, meer ruimte en mogelijkheden.
De frictie met kaders voor overheidssteun vloeit voort uit de hybride identiteit van veel initiatieven. Beleidscategorieën zoals ‘buurtwerk’, ‘sociaal-artistiek’ of ‘participatie’ komen voor veel diepstedelijke spelers rigide over. Initiatiefnemers moeten zich vaak in meerdere decreten tegelijkertijd inwerken om via verschillende subsidiekanalen ondersteuning aan te vragen voor een deel van de werking. Velen geven aan dat ze hun werking kunstmatig moeten opdelen om zo in de mal van een of meerdere beleidsinstrumenten te passen. Dit zorgt naast frustraties vooral voor dossierlast. Ook verwachtingen omtrent langetermijnplanning die bij subsidievragen komen kijken, stroken niet altijd met de proteïsche aard van veel diepstedelijke initiatieven. Dit spoorde Lara Staal aan om in haar open brief te pleiten voor nieuwe selectiemethodes, die ruimte geven aan verschil en vertrouwen schenken op basis van intenties in plaats van strak vastgelegde toekomstplannen.
Onzekerheid
De manier waarop diepstedelijke initiatieven van onderuit werken, vanuit een overtuiging en vaak vanuit een ongenoegen met het bestaande, is bepalend voor de sociale relaties die men legt, voor de omgang met ruimte, de soort van artistieke praktijken waar men mee bezig is en de manier waarop men financiën organiseert. Eerder werd al aangehaald dat men de financiële drempels voor de toegang tot activiteiten vermijdt of zo laag mogelijk houdt of dat men de toegang reguleert op een andere manier dan via geld. Eigen opbrengsten via ticketverkoop en andere kanalen — drankverkoop, (zaal)verhuur, crowdfunding — gebeuren wel, maar moeten passen binnen de waarden van de initiatieven in kwestie. ‘Niet alle waarden zijn te verenigen met een winstmodel’, stelt Lara Staal in haar open brief. Veel praktijken overleven dan ook grotendeels op vrijwillige engagementen, het solidair poolen van middelen door samenwerking en de ondersteuning via overheidfinanciering van de stad of het Vlaamse niveau.
Het blijft voor veel initiatieven een continue mix-en-matchoefening, die maakt dat veel diepstedelijke initiatieven een precair bestaan leiden. De besparingsmaatregelen die de Vlaamse Regering in het sociale en culturele veld doorvoerde – waaronder de korting op projectsubsidies in het Kunstendecreet en het Participatiedecreet – stemmen velen ongerust.
Heel wat initiatieven zijn afhankelijk van overheidsmiddelen uit deze verschillende domeinen en dreigen daar nu één na één uit de boot te vallen. De ruimte voor experiment en falen komt zo steeds meer onder druk te staan. Verschillende initiatieven met een iets stabielere werking geven aan dat de ondersteuning van lokale beleidsmedewerkers een cruciale rol gespeeld heeft in hun groeiproces.
Een positieve relatie met het lokaal beleid hangt af van het vertrouwen dat tussen beide partijen wordt opgebouwd en van het engagement van de beleidsmedewerkers om zich te verplaatsen of verdiepen in deze initiatieven.
Wanneer deze, los van de harde lijnen van beleidskaders, meedenken als medestanders genereert dit kansen voor zowel beleid als initiatieven om samen te werken aan een bloeiende stedelijke omgeving. Ook die onderlinge vertrouwensrelatie is echter precair, en opgebouwde kennis verdwijnt al snel van zodra personen van positie veranderen.
Toekomstperspectieven
De voorbije jaren namen we de tijd om de zone van de diepstedelijke grond te verkennen. We verlieten de geijkte paden van het georganiseerde kunstenveld en luisterden naar kunstenaars en cultuurwerkers die opereren uit en sterk geworteld zijn in het stedelijke weefsel. Via bezoeken, verdiepende gesprekken en wandelingen door de verschillende steden leerden we meer over hun drijfveren, hun manier van werken en de euvels en mogelijkheden die dit schept.
Het traject dat uiteindelijk Diepstedelijke Grond is gaan heten, toont dat een groeiend aantal initiatieven werken aan nieuwe vormen van gemeenschapsvorming en democratie in de stedelijke context. Ze opereren vaak buiten de gevestigde kunst- en cultuurinstellingen en onderhouden er een ambivalente relatie mee. Vaak bevechten ze categoriseringen. Zoals veel mensen hun identiteit niet meer laten bepalen door nationaliteit, zijn ze enge definities van ‘sociaal-artistiek’, ‘participatief’, ‘diversiteit’ en dergelijke ontgroeid en danken ze hun identiteit grotendeels aan de stedelijke mix waarin ze ontstaan. Om Chris Keulemans’ bijdrage te citeren:
‘de dynamiek van het snel veranderende stadsleven, die naast heel veel anders ook kunst oplevert, zij het in vormen die niet altijd meteen als kunst worden gecategoriseerd. Geen voorstellingen, tentoonstellingen of concerten maar creatie: het maken in plaats van het gemaakte’.
De gegrondheid in de stad wil bovendien niet zeggen dat ze enkel lokaal willen meetellen. Hun samenwerkingsverbanden en netwerken reiken zo ver als de contacten van de mensen die erop betrokken zijn. Lokaal verankerd, maar globaal verbonden en vernetwerkt.
Diepstedelijke praktijken zijn niet altijd helder leesbaar vanuit specifieke culturele codes, het getrainde artistiek oog van een Westers kunstenpubliek of een hiërarchisch managementsdenken, maar zijn logisch en natuurlijk voor wie in de hybriditeit van de steden is opgegroeid en openstaat voor een ontmoeting, los van vooringenomen kaders, stereotypen en categorieën. Wie met de nodige aandacht en een open blik kijkt, ziet dat hier kunst- en cultuurpraktijken ontstaan die de huidige manieren van werken uitdagen en verrijken.
Als ze genoeg zuurstof krijgen, kunnen deze initiatieven niet alleen de kunst- en cultuurcircuits, maar ook het stedelijk en maatschappelijk weefsel en beleid van de toekomst mee gaan vormgeven. Van onderuit creëren ze open ruimtes voor experiment, menselijke interacties en (tijdelijke) gemeenschappen. Al doende stellen ze de huidige manier van werken in vraag, weven ze verbindingen over maatschappelijke schotten heen en ontwikkelen ze alternatieve logica’s. Als grensgangers zijn ze onmisbare vernieuwers van zowel het artistieke als het maatschappelijke landschap van de toekomst. Er ligt een kans om hen te erkennen in die waardevolle rol, de noden van de initiatieven op te pikken en hen de ruimte te geven om duurzaam te groeien op hun eigen voorwaarden.
In die zin is deze publicatie een tussentijdse foto van een oefening die nooit af is en eigenlijk ook nooit af mag zijn. Het is aan de institutionele circuits en beleid om steeds oog te hebben voor de initiatieven die zich in het stedelijke weefsel ontkiemen en er duurzame samenwerkingen mee aan te gaan vanuit een gelijkwaardige relatie. Willen we een rijk kunstenlandschap onderhouden en een rijke, verbindende gemeenschap uitbouwen in onze Vlaamse steden, dan zijn dit soort initiatieven onontbeerlijk. Zij bepalen mee de brede culturele dynamiek en zo ook de samenleving van morgen.
Over de auteur
Sofie Joye is artistiek onderzoeker met een achtergrond in de performatieve kunsten en een hart voor de artistieke praktijk. Haar liefde ligt bij artistiek werk dat de blackbox letterlijk of figuurlijk openbreekt en nieuwe werkvormen onderzoekt.
Ze werkt als veldwerker podiumkunsten en stedelijkheid aan praktijkontwikkeling en -ondersteuning bij Kunstenpunt. Haar projecten focussen zich op diverse aspecten van het artistiek ecosysteem in Vlaanderen, Brussel en daarbuiten. Ze heeft een specifieke interesse in kunst en stedelijke ontwikkeling, participatieve kunstvormen, fair practices, intersectionaliteit en jonge makers. Ze is één van de coaches en leden van TransfoCollect en assistente artistiek onderzoek aan The Royal Institute for Theatre, Cinema & Sound (RITCS).
Bronnen
Deleuze, Gilles, en Félix Guattari. 1980. Mille plateaux. Capitalisme et schizophrénie 2. Parijs: Editions de Minuit.
Gielen, Pascal. 2015. “Performing the Common City: On the Crossroads of Art, Politics and Public Life.” In Interrupting the City: Artistic Constitutions of the Public Sphere., 273–98. Amsterdam: Valiz.
Keulemans, Chris. 2017. “Op zoek naar territoria van nieuwstedelijke creatie in Brussel”. Kunstenpunt. www.kunsten.be Keulemans, Chris. 2018. Brussel. Op zoek naar territoria van nieuwstedelijke creatie. Kunstenpocket 1. Brussel: Kunstenpunt. www.kunsten.be
Opsomer, Geert. 1995. City of Cultures. The Intercultural Dimensions in Performing Arts. Brussel: Vlaams Theater Instituut vzw. https://issuu.com/demosvzw/docs/ city_of_cultures_1995
Opsomer, Geert. 2015. “Brussel. How to rethink the connection between performing arts, the intercultural and the social context of our cities 20 years later”. KVS, Brussels, 3 december. Sacco, Pier Luigi. 2018. “Post-millennium tension. Contemporary art at a crossroads”. Kunstenpunt. 2018. https://www.kunsten.be/dossiers/ internationaal-samenwerken-2/ rtifacts/8852-post-millennium-tension.
Salinas, Gerardo. 2017. “Stadsdramaturg Gerardo Salinas over nieuwe stedelijkheid”. kvs.be. 2017. https://www.kvs. be/nl/nieuws/98/Stadsdramaturg_ Gerardo_Salinas_over_nieuwe_stedelijkheid.
Staal, Lara. 2019. “Nieuwstedelijke Grond Gent”. Kunstenpunt. 2019. www.kunsten.be
Staal, Lara. 2019b. “Op zoek naar de juiste taal”. Kunstenpunt. 2019. www.kunsten.be Tuchman, Einat. 2018. “International Exchanges about Local Projects”. /Re/Framing the International, 2018.