Brussel. Op zoek naar territoria van nieuwstedelijke creatie – deel 2
Grenzen
Het is evident, iedereen die de stad beter kent weet het allang, maar voor een buitenstaander als ik is het bijna schokkend om te ervaren hoe Brussel wordt getekend door harde grenzen.
Vanuit het appartement waar ik verblijf, aan de Vandenbrandenstraat, sta ik in twee minuten aan het kanaal. Ik steek de brug over tussen de Dansaertstraat en de Steenweg op Gent, tussen het centrum en Molenbeek. Het is een wereld van verschil. Van de hipsterbierbrouwerij naar de islamitische bruidsjurkenwinkel. Van de steenovenpizza naar het theehuis. En hier begint het pas. Wandelen door Brussel is struikelen over grenzen.
Tussen talen
“In Brussel spreken elke dag mensen zonder opleiding vier of vijf talen,” zei Geert van Istendael, “met de middelen die ze hebben, waarbij handen en voeten een grote rol spelen.” Die wendbaarheid van mensen is het wonder van deze stad. Maar het zou ze zoveel makkelijker gemaakt kunnen worden. Een eenvoudig, veelzeggend voorbeeld: de bibliotheken. Amsterdam telt op ruim 800.000 inwoners 26 bibliotheken. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest telt er ruim 80 op ruim 1,2 miljoen inwoners. Maar in Amsterdam groeien ze uit tot ontmoetingsplekken in hun wijk, met de toegang tot kennis in alle vormen. In Brussel moet ik er naar zoeken.
De eerste die ik vind is een Franstalige, vlakbij het fraaie Sint-Gillisvoorplein. Ik bezoek daar het Centre Culturel Jacques Franck. Op een papiertje aan de muur staat een routebeschrijving naar de Biblio. Om de hoek, in een stille steeg, loop ik er eerst voorbij. Dan duw ik een deur open en sta in een benauwd trappenhuis met een geharnaste portiersloge. Op de derde verdieping ligt de volwassenenafdeling. Er staan rijen boekenkasten en drie computers. Naast mij zijn er twee andere bezoekers. In de kast Livres en langues étrangères staan vijftien Nederlandstalige boeken. Polen heeft er achttien.
Tussen bestuurslagen
Op 8 juni treedt Yvan Mayeur af. De burgemeester van Brussel ontving als voorzitter van daklozenorganisatie SAMU Social royale zitpenningen voor vergaderingen die niet plaatsvonden. In De Standaard komen betrokkenen aan het woord. Ze zijn furieus. “De macht zit teveel geconcentreerd bij enkelen,” zegt een PS-backbencher. “Het is een oligarchie die geen verantwoording aflegt.” CD&V minister Bianca Debaets gaat nog een stap verder. “De stad is een staat binnen de staat.” En die wordt bestuurd door de Franstalige socialisten van de PS. “Met hun abonnement op de macht,” zegt Arnaud Verstraete (Brussels Parlementslid, Groen), “zijn ze zo losgekomen van de realiteit dat ze niet meer zien dat ze over de schreef gaan.”
Mayeur is een van die Franstalige socialisten van de PS. Tien dagen later stapt de christen-democratische partij cdH uit alle regeringen met de SP. Dat gaat om de Waalse en Brusselse regering en de regering van de Franse gemeenschap. Bestuurlijk ligt Brussel van de ene dag op de andere plat.
Het Hoofdstedelijk Gewest bestaat uit negentien gemeenten. Een maand is voor mij te kort om alle bijbehorende bestuursniveaus te overzien. Maar de trefwoorden die ik van alle kanten krijg aangereikt liegen er niet om: geheimhouding, corruptie, cliëntelisme en non-communicatie.
Tussen wijken
De eerste keer dat ik in Molenbeek op zoek ga naar een bankautomaat loop ik een uur door de straten en vind er geen. De mensen in deze wijk zijn voor de grote banken blijkbaar niet interessant genoeg. Het is maar een van de symptomen die iets zeggen over de verdeling van kapitaal, handel, welvaart, etniciteit en culturele ontwikkeling tussen de wijken van Brussel. De stad is rijk voorzien van fysieke scheidslijnen: ik voel de sociale temperatuurverschillen aan weerskanten van het Kanaal, van het voortrollende verkeer over de Slachthuislaan, de zonbespikkelde lanen van het Elizabethpark, de onderdoorgangen van het Noordstation, de marktplaats rond de Zuidlaan, de treinsporen boven het Ursulinenplein, het bolwerk van het Justitiepaleis. Die scheidslijnen vormen harde afbakeningen. De verschillen per wijk in bevolking, voorzieningen en atmosfeer zijn dieper ingesleten dan je zou verwachten in een fluïde, multi-etnische stad als Brussel.
Tussen etnische groepen
“Ik heb een Belgische moeder, een Marokkaanse vader en een lesbische zus. Ik hou van Fela Kuti, Sufjan Stevens, Fairouz en André van Duin. Niet te vergeten Queens Of The Stone Age. Oh ja. Ik ga naar Debussy in de Bozar en PJ Harvey in het Koninklijk Circus. Bij zonnig weer lees ik Virginia Woolf en Murakami in het Dudenpark. Ik zie het beste van Pasolini in het Filmmuseum. Ik droom van Istanbul wanneer ik door Schaarbeek slenter. Ik doe inkopen op de Zuidmarkt (en in de Hema, althans vroeger toch.) Ik word uitgenodigd voor thee bij mijn Tunesische buurvrouw en in Matonge dans ik met vrienden afkomstig uit Kinshasa.” Zo citeert Hans Vandecandelaere de Marokkaans-Brusselse filmmaakster Saddie Choua, op de eerste pagina van zijn mooie, vuistdikke boek In Brussel. Een reis door de wereld. “Brussel,” vervolgt hij, “wordt door een pak inwoners en nieuwkomers als zeer open en tolerant ervaren. De verscheidenheid is er zo groot dat één dominante ‘nationale’ cultuur waarnaar iedereen zich moet schikken om erbij te horen naar de achtergrond wordt verdrongen. Doorgaans kan je zijn wie je bent.”
Maar dat kost tijd. Serge Aimé Coulibaly, de choreograaf uit Burkina Faso die nog niet zo lang in Brussel woont, vertelde me: “Als je uitgaat om mensen te ontmoeten ontmoet je geen mensen. Je kan naar een café gaan, maar daar blijf je alleen. De beste manier is om gezelschap mee te nemen. Als je met iemand een praatje aanknoopt is de eerste vraag meteen: wat wil je van me? Altijd maar kijken wat er achter zit.”
En natuurlijk hebben de aanslagen van 22 maart de stadse argwaan versterkt. De terreur bracht diepe breuklijnen aan het licht, ook binnen wijken, etnische groepen en families. Tegelijk zetten veel mensen hun hart open. Ik hoor vaak hoe er een warme golf van nieuwsgierigheid en verbroedering door de stad rolde. Maar nu, een jaar later, zegt danser Yassin Mrabtifi peinzend, op de trappen voor de Basiliek: “Molenbeek stelde zich open na de aanslagen. De mensen lieten zien dat ze gewone Brusselaars zijn. Maar de stad wees ze af – en nu is de sfeer nog slechter dan voorheen. Steeds vaker hoor ik van vrienden en vrouwen met hijab verhalen over expliciete discriminatie op de werkvloer, op de huizenmarkt, op straat.”
Etnische vijandigheid is eigen aan smeltkroessteden als Brussel. Maar de stad is veerkrachtig. En kunst speelt daar een rol in. De mensen die ik hier citeer zijn alledrie ambitieuze, begaafde kunstenaars. Slagen zij in de sprong over de scheidslijnen? Het zal niet eenvoudig zijn. Al deze grenzen staan ook op de culturele plattegrond van Brussel.
Grensgebieden
Omdat ik in Brussel zoveel zichtbare en voelbare grenzen moet oversteken, in welke richting ik ook wandel, voel ik me al snel een wereldreiziger. Maar ook een smokkelaar. Zo hard zijn de scheidslijnen dat ze je de indruk geven er niet straffeloos en onnadenkend overheen te mogen stappen. Regelmatig bekruipt me het gevoel iets clandestiens te doen. Alsof ik niet alleen een grens oversteek maar ook een wet overtreed. Of op zijn minst de routine van anderen verstoor, de patronen van de stad. Er zijn momenten dat mijn nieuwsgierigheid bewolkt raakt door een zekere schichtigheid. Zodat ik soms onwillekeurig, zonder directe aanleiding, op mijn hoede raak.
Hoe zal dit zijn voor anderen, die niet voorzien zijn van mijn bijna overal als onschadelijk geaccepteerde uiterlijk?
Daarom zijn de grensgebieden, de territoria in een stad die van iedereen en niemand zijn, omdat ze niet aan weerszijden liggen van twee overkanten maar er tussenin, een verademing. Letterlijke grensgebieden, zoals Allee du Kaai of het Gemeenteplein in Molenbeek, die zo duidelijk de overgang markeren van de ene wijk naar de andere. Maar ook de formele: de gebieden tussen de instituties, met hun eigen reikwijdte, en de territoria daar omheen, elk op hun beurt de periferie van een ander, elk met eigen centra en instituties. Daar, in die grensgebieden, ontstaat de interactie tussen stadsbewoners die vreemdelingen zijn voor elkaar en zichzelf daarom steeds blijven vertalen. Personages met meanderende verhaallijnen, cultuursmokkelaars, altijd op weg om de scheidslijn over te steken.
Op het Gemeenteplein keert het leven terug na een lange, warme vastendag. Op de hoek naast het Vredegerecht staat de deur open naar een feestzaal waar opgedofte gezinnen al dinerend luisteren naar een fabuleuze zanger en accordeonist. Op de andere hoek is sinds 22 maart Brass’art geopend, het nieuwe Café Citoyen. De chef zit nog met zijn vrienden te eten aan een lange tafel voor de deur, maar ik krijg vast twee glazen rosé. Samen met Moustafa kijk ik uit over het plein dat rond middernacht klaarwakker is. Zwarte jongens lopen naar binnen voor de reggae van Mic Mo Lion & Colorblind, fietsende kinderen likken aan een ijsje, oudere mannen in djellaba gaan het café voorbij met een blik alsof ze nog niet precies weten wat ze ervan moeten vinden, een jonge moslima komt even bij ons zitten. Moustafa zelf doet niet aan de ramadan. Hij heeft weinig reden om in een god te geloven. Sinds een aanrijding vier jaar geleden kan de voormalige rechtenstudent niet meer lopen. Hij zit in een rolstoel. Zijn handen liggen gekromd in zijn schoot. Zijn smartphone bedient hij met een pink. Hij woont hiernaast en verdeelt zijn avonden tussen Brass’art en café de Walvis, aan de overkant van het kanaal – Checkpoint Charlie, noemt hij de brug grinnikend. We drinken onze rosé, praten over de protesten in de Rif, vragen ons af waarom de koning volhardt in zijn zwijgen en verzuchten dat het hier ondanks alles mooi is, aan het Gemeenteplein in Molenbeek.
Grensgangers
“Wij willen geen groter gebouw,” zegt Marnix Rummens, “wij willen uitwaaieren over de hele stad.” De tengere artistiek leider van Workspacebrussels (WSB) staat als een uitroepteken met bruine krullen in zijn kantoor aan de Onze-Lieve-Vrouw van Vaakstraat. Dat ligt naast de Kaaistudio’s, de fraaie oefenruimte van het Kaaitheater, de voornaamste founding partner van deze Brusselse Werkplaats voor Podiumkunsten vzw. Op de hogere verdiepingen van het statige pand hebben podiumkunstenaars en beeldend kunstenaars alle ruimte om nieuw werk te onderzoeken. Aan de muur hangt een klein affiche: Objet perdu? Contactez Marcel Duchamp.
“Wij hebben nauwelijks overhead – anderhalve betaalde kracht – maar investeren onze liquiditeit van drie ton per jaar zo veel mogelijk in kunstenaars. We steken ons geld niet in infrastructuur, maar volgen onze makers. In de black box maar ook daarbuiten, van buurtparken tot Bozar, van scholen en kerken tot musea, bejaardenhuizen en de straat.” Rummens is net terug uit Venetië, waar hij i.s.m. S.a.L.E Docks, een plaatselijke organisatie voor kunst en activisme, meewerkte aan Dark Matter Games. Een groep van vijftig Belgische en Italiaanse kunstenaars, schrijvers en activisten hielden in april een collectieve werkweek, om in mei de stad te injecteren met talloze artistieke interventies in de publieke ruimte tijdens het openingsweekend van de Biënnale. “Als je kunstenaars met verschillende achtergronden samenbrengt krijg je echt een kettingreactie van inspiratie en ideeën. Maar ook de context die S.a.L.E Docks ons bood was echt belangrijk: mensen konden individueel aan de slag of collectief, ze konden autonome projecten maken of net inspelen op lokale initiatieven zoals een bezet park, een bottom-uphuisvestingsproject of een vrouwenrechtenorganisatie. Het ging ons erom de bruisende humuslaag van de kunstwereld aan de top van de ijsberg te brengen.” Hij hapert even, glimlachend, zich bewust van die shaky metafoor. “Mij gaat het om het creëren van die context en productievoorwaarden. Die maken onlosmakelijk deel uit van het artistieke werk. Als er iets is dat we met WSB hebben geprobeerd, is het om het een plek te maken van verbindingen, van kruisbestuiving, zowel tussen kunstenaars, organisatoren en de samenleving in zijn intrigerende complexiteit.”
En dat is geen bluf, vertellen Einat Tuchman en Gosie Vervloessem me later. De twee kunstenaars, in 2013 nog samen oprichter van actieplatform State of the Arts, waren er ook bij in Venetië. ‘In Praise of Waves’, de tentoonstelling in 2016 met de Japanse cultuur als inspiratiebron, was volgens Gosie uniek: “Opeens werkten alle kunstenaars samen, op alle niveaus. Tot en met de afwas aan toe. Als je nou spreekt over sustainable organisations…” Einat voegt toe: “Je ziet momenteel een spanning tussen een deel van de kunstenscene die zich toelegt op het creëren van safe spaces, waar kunstenaars kunnen reflecteren op zichzelf en hun eigen werk, versus de kunstenaars die uit hun comfortzone stappen, die werk beginnen te maken op andere plekken. Marnix zei dat hij ook wel een show wilde neerzetten op een trouwfeest, maar dat is natuurlijk taboe in de wereld van het Kaaitheater.”
Dat blijkt. Na een sprankelende monoloog van anderhalf uur zegt Rummens opeens dat hij over twee maanden gaat vertrekken bij Workspacebrussels. Het Kaaitheater wil niet met hem verder. “Veel kunstorganisaties preken vernieuwing maar werken in wezen behoudsgezind. Dat is ook begrijpelijk voor grote huizen die in het klassieke systeem oppermachtig zijn. Ik denk dat de manier waarop we nieuwe netwerken en verbindingen ontwikkelden, en de meer onafhankelijke houding die ik met artiesten aannam tot het instituut voor hen echt als ongewenst of ongepast moet hebben aangevoeld. Ik vind dat nochtans cruciaal, zeker nu het klassieke systeem van productie en spreiding zienderogen strop loopt en afbrokkelt. Ik wordt van dag tot dag verbluft door kunstenaars en de rijkdom aan vormen en formats die ze bedenken: installaties, wandelingen, stadsspelen, interventies, noem maar op. En noem het hoe je wil, maar dat zijn nieuwe performatieve vormen. Aanvullend op de blackboxvoorstellingen kan dat soort werk net wel buiten de muren treden, in allerhande contexten en in relatie tot heel andere publieken. Toch wordt dat werk door disciplinaire huizen vaak nog marginaal behandeld. En omdat we de sector disciplinair hebben opgebouwd bestaan er amper organisaties die zich focussen op dat soort werk. Ik heb met WSB echt gezocht om aanvullend op de autonome blackboxcreaties kunstenaars ook de kans te geven om dat alternatieve werk te ontwikkelen en uit te proberen. In dialoog met elkaar en heel diverse publieken en contexten. Ik geloof vandaag nog meer dan ooit dat net daar een mogelijke oplossing ligt voor de problemen waar we als kunstenveld mee kampen. Het talent van onze kunstenaars, hun aanleg tot co-creatie, dat vormt een onschatbaar vermogen. Maar dan moet het zich wel vrij kunnen ontwikkelen. Teveel huizen zijn vanuit de bestaande infrastructuur gaan denken. En dan sluit je bij voorbaat al veel uit.
Marnix Rummens gaat nu verder als coördinator van het Buda-eiland in Kortrijk. Dat eiland wordt bevolkt door een hele rist uiteenlopende organisaties zoals het kunstencentrum, een werkplek voor design, het streekfonds, maar ook scholen, bedrijven en bejaardenhuizen. Meer nog dan in Workspacebrussels zal daar de kruisbestuiving tussen kunst, onderwijs, industrie en sociale sector centraal staan. Ook dat avontuur wil hij met kunstenaars aangaan. Maar nog meer in gesprek met andere creatief ontwikkelaars, ontwerpers, leerkrachten, architecten, zorgverleners, buurtbewoners, studenten, enz. Het creëren van stimulerende productievoorwaarden, als onderdeel van het artistieke werk: “Want ook dat is dramaturgie voor mij.”
Zijn werkhouding neemt hij ongetwijfeld mee. De scheidslijnen overstekend tussen disciplines, functies, kunstpaleizen en de straat, centrum en periferie. Emblematisch voor een tijd waarin precariteit de keuzes van de kunstenaar dicteert. Bijna iedereen is nu ‘zelfstandig ondernemer’: een gewichtige term voor een bestaan vol kortlopende contracten, hoopvolle subsidieaanvragen, zoektochten naar studio’s en residenties, tijdelijke allianties. De zelfstandige ondernemers die vroeger kunstenaar heetten werken zich precair te pletter, maar hebben de tijd en de (financiële) ruimte niet om duurzame samenwerkingen op te bouwen. Het dictaat van de markt dwingt ze tot versplintering, obsessie met het eigen overleven en concentratieverlies. Het speelt mensen tegen elkaar uit, bevordert competitie boven coalitie en zorgt voor kleindenken en territoriumgedrag.
De kunstensector zoekt vernieuwing maar is behoudend. Alles draait om een haast fordistische arbeidsverdeling: financieren, produceren, presenteren, distribueren. Ik streef naar een re-integratie van die functies, zodat mensen niet op afstand raken van de beslissingsmacht.
MARNIX RUMMENS
Einat Tuchman en Gosie Vervloessem weten er alles van. Ik tref ze op de 25e verdieping van het WTC, dat uitrijst boven het Noordstation en het Maximiliaanpark. Op de begane grond ligt het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen. Een roltrap hoger ligt een verlaten winkelcentrum. Het oogt als een reliek van vroeg-kapitalistische dromen dat onder water is verzonken. Er staan sculpturen in de uitgestorven gangen. Het Centre Commercial Hellenique staat te koop. De Taverne WTC is gebarricadeerd met zijn eigen houten zitmeubels.
Hoog daarboven hebben 65 kunstenaars, ontwerpers en architecten betaalbare studio’s ingericht in saaie kantoren met een onbetaalbaar uitzicht. Met State of the Arts, tijdens de eerste cultuurbezuinigingen in 2013, politiseerden Tuchman en Vervloessem het kunstenveld met debatten en manifestaties. De urgentie was er. Maar na verloop van tijd ging het vooral over wie wat moest doen en met welk budget. “De culturele instituten,” zucht Tuchman, “werken zo gescheiden van elkaar, ze zijn zo gevoelig voor kritiek.”
Hier in het WTC is van een collectief geen sprake meer. In de zomer van 2015, toen de kunstenaars beneden de massa’s pas aangekomen vluchtelingen zagen hangen in het park, daalden ze af om vrijwilligerswerk te doen. Initiatieven als Cinemaximiliaan ontstonden. Maar na de aanslagen van 2016 bleef die reactie uit. Vervloessem: “Veel kunstenaars zeiden: Maar we hoeven toch niet àlles op te lossen?” Tegenwoordig is de sfeer is niet politiek maar pragmatisch. De huurders communiceren vooral per mail en dan gaat het over zaken als de gezamenlijke kosten voor de schoonmaakster. Kwestie van precariteit.
Tuchman, mijn derde gids, heeft hier geen studio. Ze danste met les ballets C de la B, Victoria en Needcompany, choreografeerde haar eigen voorstellingen, maar neemt steeds meer afstand van de kunstenwereld, die ze niet meer beschouwt als een potentiële ruimte voor sociale reflectie – en verhuisde kort na de aanslagen naar Molenbeek, waar ze meemaakt hoe je dat opbouwt, het vertrouwen tussen onbekenden. “Brussel is een tribal city, erg verdeeld, het is moeilijk om mensen bij elkaar te brengen. En toch, na de aanslagen kwam ik veel mensen tegen die zeiden: Wij zijn hier, wij zijn Belgen. Een wilsbesluit, met trots genomen.” Ze zette Espacetous vzw op en begon met een straatfeest. ‘Alleen dat al betekent het overschrijden van zoveel onzichtbare grenzen, tussen mensen, tussen groepen!’
De culturele instituten werken zo gescheiden van elkaar, ze zijn zo gevoelig voor kritiek.
EINAT TUCHMAN
Om zich een plek te verwerven in een buurt die geleerd heeft achterdochtig te zijn had ze alles tegen, lacht ze: ze is vrouw, kunstenaar en afkomstig uit Israël. Maar de eerste keer dat ik haar aan het werk zag stond ze met tafels te sjouwen voor de deur van Wijkhuis Libérateurs aan de Maasstraat, die was afgezet voor het buurtfeest dat ze organiseerde met haar vzw Espacetous. Midden op straat stonden sjoelbakken, een tafelvoetbalspel, een pannenkoekenkraam en een klein podium. De dj draaide raï. Het programma liep aan alle kanten uit. Einat lachte van de stress. “Niemand is op tijd,” zei ze. “Een uur is hier geen uur.” Ik schoof aan bij de buren: zes goedlachse Armeense mannen in hemdsmouwen, die kippenpoten braadden en me aan de wodka zetten. Kinderen en volwassenen dwaalden over hun eigen straat alsof ze die niet meer herkenden: zonder auto’s maar vol met de buren die je anders hooguit groet in het voorbijgaan. De sfeer was ontspannen maar ook onwennig. Het duurde even voordat ze begrepen dat die vrouw met de zwarte krullen, een kunstenaar uit Israël, de onopmerkelijke straat waar ze woonden in een handomdraai, gewoon door te zeggen dat het kon, had veranderd in een boulevard van mogelijkheden.
Een paar weken later drinken we koffie bij Le Palais de Balkis, een ruime en smetteloos ingerichte halalcharcuterie in Molenbeek. We praten over vertrouwen, het opbouwen van nieuwe relaties en de moeilijkheid om daaraan trouw te blijven in een stad waar niemand lang op zijn plaats blijft. Ze neemt regelmatig andere kunstenaars uit haar netwerk – workspacebrussels, a.pass, RITCS – mee de wijk in. Ze ziet ze enthousiast kennismaken, spelen, ontwerpen, meedenken – en weer verdwijnen. Bewoners van de wijk worden uitgenodigd om kortstondig in een kunstenaarsfantasie te stappen. De moedigste parkeren hun reserves en gaan de uitdaging aan. Ze delen hun dromen en herinneringen. Hoe openhartiger ze meespelen, hoe harder ze worden aangemoedigd. Heel even, tijdens het spektakel, worden ze opgetild boven het naamloze bestaan van alledag. Daarna slaat vaak, al te vaak, de leegte weer toe. Hun nieuwe kunstenaarsvrienden zijn alweer vertrokken naar het volgende project. In de wijk blijven mensen achter die zich even hebben blootgegeven, hun vertrouwen hebben geschonken, hun eigen grenzen hebben overschreden. Hoe verwarrend moet het zijn, om je daarna op eigen houtje weer te moeten opsluiten in de dagelijkse routine?
Die cyclus van ontmoeten, ontluiken en ontnuchteren wil Einat doorbreken. Niet voor niets is ze neergestreken in Molenbeek. Zij blijft. Omdat ze de gastvrijheid van onbekenden waard wil zijn.
“De stad bestaat niet. De stad is een geheel aan performances die elke dag worden opgevoerd door ongeveer dezelfde mensen die ongeveer hetzelfde doen – of niet.” De stad een geheel aan performances – enkel spelers en geen regisseur: de introtekst van ‘MAPping Brussels’ spreekt me onmiddellijk aan.
‘MAPping Brussels’, een ontdekkingsreis door de stad met de meest uiteenlopende kunstenaars, gaat in september plaatsvinden. Het is een initiatief van Gerardo Salinas, een van de drie stadsdramaturgen van de KVS. In hun nieuwe seizoenskrant, bomvol spannende en ultradiverse programmering, schrijft Salinas onder de kop ‘Nieuwe stedelijkheid’: “Dankzij de verstedelijking, migratiegolven en nieuwe technologieën hebben we een immense verrijking van ons artistieke spectrum. Zo ontspruiten nieuwe artistieke praktijken onder andere uit mensen die in een ander land tot kunstenaars gekneed werden en autodidacten die vaak experimenteren met nieuwe vormen en kunsttalen. Het leeuwendeel van dat kakelvers artistiek talent staat echter niet in contact met onze sterke artistieke sector. In vele gevallen zijn die nieuwe praktijken daardoor onzichtbaar voor hen, niet te lezen. En op dezelfde manier is de gevestigde kunstensector onzichtbaar voor kunstenaars van de tot dusver onontgonnen artistieke terreinen. Het is niet eenvoudig om beide artistieke realiteiten met elkaar in contact te brengen. Toch hebben beide veel te leren en betekenen voor elkaar.”
Salinas, voorheen artistiek leider van het Mestizo Arts Festival, is nu een geïnstitutionaliseerde grensganger. Op een maandagochtend in het theatercafé aan de Hooikaai spreken Sofie Joye en ik hem over zijn eigen vorm van zachte cartografie. “Het blijft ambivalent,” zegt hij. “Kunstenpunt en de KVS doen de mapping als uitnodiging, maar misschien ook uit de behoefte aan overzicht en controle, om niet verrast te kunnen worden uit onverwachte hoek.” Hij spreekt in het tempo van iemand die dag en nacht, weekends en weekdagen, hardop en hartstochtelijk nadenkt over de stad die maar niet ophoudt te veranderen. En de geboren Argentijn voorziet zijn monologen zelf van commentaar: “Mijn neiging om Nederlandse woorden te maken van Spaanse is pathetisch slash schattig.”
Dankzij de verstedelijking, migratiegolven en nieuwe technologieën hebben we een immense verrijking van ons artistieke spectrum. Het leeuwendeel van dat kakelvers artistiek talent staat echter niet in contact met onze sterke artistieke sector.
GERARDO SALINAS
Hij is op een missie. “De onzichtbare talenten komen uit zelf opgebouwde organisaties. Het mezzoniveau. Die moeten we helpen optillen. Dat is mijn strijd. Daarmee stel je ook de instituten zelf ter discussie. Als stadstheater kunnen we niet alles zelf produceren. Maar we kunnen wel centra en workshops en onderzoek ondersteunen. Als je echt wil investeren, dan doe je dat met ruimte, legitimatie en geld. Dat zijn mijn criteria.”
We hebben het over het Theaterfestival, waarin ‘MAPping Brussels’ en de presentatie van onze zachte cartografie op dezelfde dag geprogrammeerd staan. “Ja, het festival begint de gevestigde orde los te laten. De mentale masturbatie van een Romeins rijk dat niet beseft dat het aan het afbrokkelen is. Naast The State of the Union zouden we daar The State of the City moeten houden. Niet in een randprogramma maar op de openingsavond. Niet als gast maar als gastheer. Zodat we ons verhaal zelf kunnen framen.”
We bedenken snel een plan voor een gezamenlijk dagprogramma tijdens het Theaterfestival. Een dag over de nieuwe kunstpraktijken van Brussel, inclusief het toonmoment van jongerencollectief Transfo Collect. Salinas rent verder. Sofie en ik fietsen naar Schaarbeek.
Aan de Rogierstraat woont Kito Sino. Beeldend kunstenaar, Syrische Koerd, ex-communist, ex-illegaal, levensgenieter, gastheer. Een van de vele dingen in Brussel die ik niet kan rijmen: achter al die voordeuren liggen ruimtes verborgen die bij elkaar groter zijn dan de stad zelf. Elke dag sta ik te kijken van de volumes die zich voor me openen. Kito woont aan een kleine binnenplaats. Achter een garagedeur ligt zijn atelier. Ik loop een oase binnen van kleuren en tapijten, versierde pilaren en een hoge bedstee. Overal staat en hangt zijn kunst: schilderijen, installaties, sculpturen – en een ingelijste selectie van zijn handelsmerk: minutieuze, allegorische pentekeningen op de achterkant van zeventien jaar treinkaartjes. Onderwegkunst, die reizend ontstaat, koffers vol heeft hij ervan.
Maar als Kito thuis is ontvangt hij gasten. De vorige keer dat ik hem bezocht waren dat een Palestijnse student, een Syrische fotograaf en een Canadese filmmaakster. “Mijn vader was dorpsoudste. Iedereen die ons dorp aandeed werd geacht hem te bezoeken. En mocht bij ons blijven slapen, als hij wilde. Als jongetje bracht ik elke dag thee rond aan wildvreemde logés en leerde om ze nooit te vragen naar de reden van hun komst. Zo doe ik dat nog steeds.” Onder nieuwkomers in Brussel doet zijn naam de ronde. Heb je artistieke aspiraties en geen bezwaar tegen wijn en muziek, dan moet je in Schaarbeek zijn, bij Kito.
Even later gaan we langs bij Luc Mishalle, de saxofonist, bandleider en geboren grensganger. In 1982 was hij van plan een een theaterschool op te zetten in Nicaragua, ten tijde van de revolutie. Maar de zwerftocht van zijn leven wilde anders. In Engeland speelde hij met Ghanezen. Hij bezocht overweldigende trouwfeesten in Casablanca en werd verliefd op de atonale bazuinen van de gnawa. Met een groep Turkse muzikanten speelde hij 120 keer Gilgamesj. Hij programmeerde de Antwerps-Marokkaanse bigband Marakbar tijdens Antwerpen ’93 als tegenwicht voor het Vlaams Blok. In Brussel zette hij de Zinneke Parade op, aan weerskanten van het kanaal. En zijn MET-X is nu opgenomen in het Kunstendecreet, als productiehuis en participatieplek, woorden die hij uitspreekt met de vermoeidheid van een artistiek leider die ernaar uitkijkt om na zijn pensioen des te harder weer te gaan spelen. Dit jaar nog gelauwerd met de Prinses Margriet Award van de European Cultural Foundation, en onverminderd gedreven om als saxofonist buiten de Amerikaanse standards te blijven cirkelen, om vrij en Europees te blijven, nieuw Europees natuurlijk – en dus nu weer bevangen door het Braziliaans-Afrikaanse orkest dat hij hier aan het bouwen is, twee muziekstijlen die familie van elkaar zijn aan weerszijden van de oceaan, en hier in de Marolles letterlijk tegenover elkaar wonen, aan twee kanten van het plein.
“Traditionele muziekgroepen zien ook dat hun publiek tot de eigen gemeenschap beperkt blijft – pas als ze zich aan mengvormen wagen krijgen ze een gemengder publiek. Alleen: de gevestigde kunstensector pikt ze niet op. Ze worden nauwelijks geprogrammeerd. Wat dat betreft zijn we in Vlaanderen echt een achtergesteld gebied. Er is de afgelopen vijftien jaar een stevige rem op gezet.” In een recent interview met rekto:verso wijt hij dat niet alleen aan mensen die gepreoccupeerd zijn door ‘de eigen bevolking’ – “Wat bedoel je met “eigen bevolking”? We zijn toch allemaal ‘eigen bevolking’? Dat dat nog leeft!” – maar ook aan de Vlaamse subsidiepolitiek, en dan vooral “aan de starre manier waarop er vastgehouden wordt aan de klassieke criteria van ‘artistieke kwaliteit’. Toen we ooit met Al Harmoniah benoemd werden tot Cultureel Ambassadeur van Vlaanderen, vonden sommige mensen uit het hafabra-milieu (harmonie, fanfare en brassband, red.) dat schandalig. Onze manier van spelen voldeed niet aan de criteria van artistieke kwaliteit die zij hanteerden bij wedstrijden en dossiers. Dat merk je ook in beoordelingscommissies voor subsidies. Onder Bert Anciaux kwamen er tien punten waarop we artiesten konden beoordelen, waaronder diversiteit. Maar in elke commissie zorgde dat voor discussie: woog ‘diversiteit’ wel even zwaar als ‘artistieke kwaliteit’? Eigenlijk is dat heel triestig: dat er een culturele elite is die verandering tegenhoudt, terwijl die vermenging juist heel vanzelfsprekend aan het worden is in wat zij smalend ‘de commerciële muziek’ noemen. Als dat niet verandert, zijn de gesubsidieerde kunsten hun eigen graf aan het delven.”
Een Romeins rijk dat niet beseft dat het aan het afbrokkelen is. Een feodaal systeem. Dat zijn eigen graf aan het delven is. De grensgangers die de instituties van de gevestigde orde kennen weten dat de kunst van de stad zonder subsidie – het verdelen van gemeenschapsgeld als erkenning van een waarde voor diezelfde gemeenschap – niet kan bloeien, maar ze beseffen ook dat dat geheel aan performances zou stikken als het gefortificeerd raakte binnen die instituties. Dat is het spagaat van de cultuursmokkelaars. Wat ze delen is een rusteloosheid. Het gejaagde besef dat ze aan beide kanten van de grens tegelijk verwacht worden. Ze moeten strijden om te mogen feesten en ze moeten feesten om te kunnen strijden.
Zo grimmig als Mishalle klinkt over de logheid van de gevestigde orde, zo vrolijk speelde hij mee met Ago! Benin Brass, vorige week op het Plazey-festival in het Elizabethpark. Ze stonden op de houten vloer, tussen de mensen. Die zich meteen gewonnen gaven. En al helemaal toen Monsieur Luc, die onvermoeibare koppelaar van muzikale stijlen, na een tijdje genoeglijk te hebben meegetoeterd opeens een scheurende, atonale solo dwars door die moeiteloze ritmes heen slingerde.
De grensgangers die de instituties van de gevestigde orde kennen weten dat de kunst van de stad zonder subsidie niet kan bloeien, maar ze beseffen ook dat dat geheel aan performances zou stikken als het gefortificeerd raakte binnen die instituties.
Plazey was ontwapenend. Het was een zachte zondagavond. Bij het ene kraampje kocht je een mojito, bij het andere leerde je iets over Voem Brussel en de emancipatie van moslims. Het was de dag van het suikerfeest. Daarom spon een blonde fee royale suikerspinnen voor de islamitische kinderen. Dit is een festival waar liefhebbers van muziek uit alle windstreken zich rozig drinken en waar meisjes zonder hoofddoek voor het podium staan te dansen terwijl hun moeder in hijab glimlachend toekijkt. Het is ook een festival waarop je voelt hoeveel moeite iedereen moet doen om te laten zien dat zij zich niets gelegen laat liggen aan de culturele slagbomen die de samenleving voor hun ogen neerslaat. De mensen glimlachen er nadrukkelijker dan noodzakelijk. Ze klappen harder voor muziek die ze niet echt begrijpen. Ze zijn al bij voorbaat blij om in dit diverse gezelschap te verkeren en stralen dat ook uit.
Souad Massi verpersoonlijkt waar Plazey voor staat. Lieflijk maar serieus. Meertalig van nature. Melodieus en eclectisch. De Algerijnse zingt in het Frans, Engels, Tamazight en Arabisch haar eigen composities, die klinken alsof ze eeuwen geleden al in de hemel boven Andalusië hingen. Het publiek, nu zeker duizend staande, zittende en heupwiegende mensen, smelt al bij de eerste tonen. En toch, na twintig minuten loop ik langzaam het park uit. Zoveel goede wil kan ook iets triestigs krijgen. Van mij althans maakt zich een zekere melancholie meester als de vreedzaamheid die de normaalste zaak van de wereld zou moeten zijn met zoveel nadruk moet worden onderstreept, in elke glimlach en hoofdknik, omdat het normale in deze wereld zeldzaam is geworden.
De muziek sterft achter me weg. Op de brede Leopold II-laan, genoemd naar de moordenaar van Congo, doet de onverschillige drukte van de stad, met haar zwoegende passanten en afgewende blikken, bijna weldadig aan.