Brussel. Op zoek naar territoria van nieuwstedelijke creatie – deel 1

Chris Keulemans op zoek naar nieuwe gronden in Brussel (c) Sofie Joye

Een engel op de straathoek. Superhelden op de pleinen. Een breakdancer op de trappen van de basiliek. Tafeltennissen met sanspapiers. Brussel is een stad waar alles kunst kan worden.

Op Centraal Station wil ik uitstappen, maar de metro passeert de halte alsof ze niet bestaat. De volgende halte dan maar. Het is 9 uur ’s avonds. In de coupé hangt de lome warmte van een lange zomerdag. Wazig rollen we naar buiten op De Brouckère. “Terug, terug!” Zwaarbewapende soldaten schreeuwen ons vanaf het uitgestorven perron weer de metro in. Mensen grijpen naar hun mobiel. Ineens zijn dertig onbekenden een klaarwakker collectief. Westerse stedelingen in de terreurstand. Een foto op Twitter: een kleine vuurkolom tussen de pilaren van Centraal Station. Iemand wilde een aanslag plegen. Hij is meteen neergeschoten. Om me heen schudden mensen het hoofd. Ze raken elkaar aan. “Gaat het, mevrouw? Het is toch ongelooflijk. Schoften zijn het. Kalm – we weten nog niet wie het gedaan heeft.” Mensen die zojuist nog andermans blik ontweken kijken elkaar nu recht in de ogen. Als om te zeggen: ik meen het goed, ik ben te vertrouwen, bent u in orde, moet u niet even gaan zitten? Stadsbewoners onder elkaar. Iedereen toont zijn goede intenties. De Arabisch ogende jongens voorop. Om elk misverstand te voorkomen. Bij het uitstappen krijg ik een hand. Een van de jongens wenst me een veilige reis. Ik ben in Schaarbeek.

Lopend in het avondrood van de Paleizenstraat vraag ik me af: is het al te lichtzinnig om naar deze paar minuten van stadspaniek te kijken als was het een theatermoment met enkel spelers en geen regisseur?

Megafonix, Recyclart Holidays (c) Sofie Joye

Een zachte cartografie

Deze tekst is een verslag van een maand in Brussel. Niet meer en niet minder. Het verslag van een maand lopen, praten en kijken. Op uitnodiging van het Kunstenpunt en in het bijzonder van Sofie Joye – medewerker Diversiteit, Stedelijkheid en Jonge Makers. Samen met haar collega’s en met Geert Opsomer – theaterwetenschapper, dramaturg, docent aan het RITCS en wandelende interculturaliteitsencyclopedie – formuleerde zij de inzet als volgt:

“Een zachte cartografie van circuits die nu in de periferie opereren van het kunstenlandschap, maar vaak belangrijke hubs zijn van nieuwstedelijke creativiteit. Niet in kaart brengen van die plaatsen maar de rol die die plaatsen opnemen binnen het netwerk en hoe ze samenwerken, dit vertrekkende vanuit het perspectief van de kunstenaar.

Er is nood aan een ander soort monitoring van het veld. De tools die we nu gebruiken zijn nogal statisch en bestuderen wat er al is. Die tools zijn nog niet uitgerust om de dynamieken in het veld ten volle te observeren en veranderingen te evoceren. Er is nood aan meer aandacht voor de parallelle circuits die in de huidige monitoring van het kunstenveld onderbelicht worden, maar waar zich interessante vernieuwingen, netwerken en dynamieken voordoen.

Als we cultuur affirmeren als een publiek goed dan hebben we ook een verantwoordelijkheid naar publiek, samenleving en kunstenaars in het narratief dat we naar voor schuiven. Zoals bijvoorbeeld riskantere accounts produceren en van daaruit kritisch naar de sector en de samenleving kijken.”

Joye en Opsomer verwijzen ook naar Deleuze en Guattari, met hun rizomatisch denken. Tijdens de conferentie City of Cultures / Revisited in 2015 zei Opsomer dat een nieuwe, avontuurlijke vorm van cartografie zou moeten beginnen met een wandeling: strolling where the mood takes us, rather than relying on a fixed direction or restoring some form of central identity or norm for the arts. Die uitnodiging nam ik maar al te graag aan. Wandelen waar onze stemming ons heen bracht. Met als achterliggende vragen:

Wat zijn vandaag de territoria van nieuwstedelijke creatie in Brussel? In onze steden zien we heel wat plekken waar interessante kruisbestuivingen plaatsvinden. Wars van hokjesdenken ontstaan nieuwe allianties tussen kunsten, ambachten, activisme en de stad. Op welke manier ontstaan deze nieuwe plekken? Wie maakt er deel van uit en wie niet? Welke dynamieken zijn er aan het werk? Welke allianties worden er gesloten?

Territoria van nieuwstedelijke creatie. Het is geen swingende, wel een secuur gekozen formulering. Geen plekken maar territoria: de minder vastomlijnde ruimtes die worden doorkruist en overschreden. Niet artistiek maar nieuwstedelijk: de dynamiek van het snel veranderende stadsleven, die naast heel veel anders ook kunst oplevert, zij het in vormen die niet altijd meteen als kunst worden gecategoriseerd. Geen voorstellingen, tentoonstellingen of concerten maar creatie: het maken in plaats van het gemaakte. Niet meteen heel Vlaanderen of België maar eerst Brussel: de hoofdstad als concentratie van een onderzoek dat zich rizomatisch zal uitbreiden naar andere steden en gebieden.

Dat onderzoek begint met een wandeling: de eerste stappen op weg naar de landschapstekening die het Kunstenpunt elke vijf jaar schetst van het culturele veld in Vlaanderen. Na Transformers in 2014 volgt de nieuwe editie in 2019. Die zal opnieuw vol staan met de data, grafieken, analyses en interdisciplinaire overzichten waarin het Kunstenpunt uitblinkt.

Onze wandeling en alles wat daarop volgt zou daaraan iets nieuws kunnen bijdragen: het Kunstenpunt beseft dat het gevestigd is in Brussel, een stad waar de Vlaamstalige kunst maar een onderdeel van vormt en waar in alle hoeken en gaten – ook buiten het gevestigde en met Vlaams gemeenschapsgeld gesubsidieerde artistieke circuit – een dynamiek gaande is die dat circuit gaat uitbreiden, verrijken en vernieuwen. Van het onderzoek daarnaar is deze wandeling een begin. Met hopelijk als gevolg: nader onderzoek naar de doelstellingen en methodologie van de mensen, organisaties en hun praktijken zoals we die onderweg tegenkomen – en er zijn er natuurlijk nog veel meer; het verder expliciteren van de artistieke strategie die de nieuwe kunstenaars hanteren; aandacht voor de huidige beleidscontext en de mogelijke bijstellingen daarvan in de toekomst. En dat in een samenwerking met de betrokken institutionele en niet-institutionele partijen.

“Wat jullie in kaart brengen tijdens jullie wandelingen door Brussel,” zei Geert Opsomer, toen we hem troffen onder de wapperende luifels van het Roemeense café Tabs aan de markt van het Abattoir in Anderlecht, “is een psycho-geografie.” Niet zozeer de plekken, maar de verbindingen, de netwerken, de dynamiek. En dan van de sleutelspelers die we ontmoeten de kunst om zichzelf te vertalen van circuit naar circuit, van de ene omgeving naar de andere: de kunst die elke stadsbewoner vroeg of laat moet leren verstaan.

Daarom ben ik, rondlopend door een stad die ik nauwelijks kende, gaan kijken naar de mensen op straat als vertaalkunstenaars en naar de ontmoetingen tussen bewoners van deze stad als theatermomenten met enkel spelers en geen regisseur

Wat jullie in kaart brengen tijdens jullie wandelingen door Brussel is een psycho-geografie.

GEERT OPSOMER

“Allee du Kaai is geen theater. Wat we hier doen is geen kunst,” zegt Pepijn Kennis, een van de initiatiefnemers van Toestand vzw. Toch hebben ze net de Ultima gewonnen: de Vlaamse cultuurprijs in de categorie Sociaal-Cultureel Volwassenenwerk. Kennis is een van de drie gidsen die het Kunstenpunt gevraagd heeft mij een entree te verzorgen; de andere twee zijn danser Yassin Mrabtifi en choreograaf Einat Tuchman.

Als je een dag rondloopt over dit uitgestrekte gebied langs de Quai des Matériaux met zijn oude loodsen, kasseien en grasvelden zie je de ene rijkgeschakeerde compositie na de andere.

Over het gras heupwiegt de reggae: muziek van iedereen. Er worden biertjes verkocht, ook biologische, en de ter plekke gebakken pannenkoeken van een Marokkaanse vrouw. Tegen de gloednieuwe klimmuur klauteren kinderen en hipsters. Er zitten jonge gezinnen in het gras. Skaters nemen de hellingen van het park dat ze zelf gebouwd hebben. Meer dan 40% van de mensen hier is jonger dan 25 en zou twintig jaar geleden nog vreemdeling hebben geheten. In de grote hal staan er een paar te tafeltennissen en biljarten. Ze lopen al het andere volk hier niet in de weg; veel aandacht besteden ze er ook niet aan. In de keuken bereidt CollectActif de maaltijd voor. Ongedocumenteerde vluchtelingen en hun supporters hakken in op hoge bergen uien en groenten – overtollig op de markt, vanmiddag opgehaald. Even later staan we in de rij: soep, falafel, witlof, couscous, wortels. Prix libre, zelf je bord en bestek afwassen.

In een afgerokte hoek van de hal staan twee oude sofa’s op een podium. Een dwarsdoorsnede van de stad (senior, spraakgebrek, werkloze, activist met humor, activist zonder humor) neemt plaats. Honderd mensen luisteren en praten mee in een discussie over bobo’s en prolo’s. De kloof is te groot, vindt iedereen, en daar moeten we iets aan doen. Later speelt op de kasseien aan het kanaal een blaasorkest. De jonge trompettiste in overall blinkt uit. De dwarsdoorsnede danst op balkanmuziek in de ondergaande zon.

Allee du Kaai mag dan volgens de initiatiefnemers geen theater heten, een voorstelling is het wel. De regie is collectief. Het tempo ligt bedrieglijk laag. Veel van de verhaallijnen hebben hun begin en eind niet binnen de voorstelling en zelfs niet binnen deze schouwburg. Dat onachterhaalbare maakt voor de bezoeker deel uit van de aantrekkingskracht. De schoonheid ligt ook in de steeds verschuivende composities: visueel is de ruimte, die vanuit elke hoek bekeken panoramische dieptes biedt, geen moment hetzelfde. De spelers zijn allemaal amateur. Dat doet niets af aan hun zeggingskracht. Die ontlenen ze aan het contrast met veel van de andere spelers, met wie ze wel de ruimte delen maar niet de verhaallijn. Allee du Kaai speelt een geraffineerd spel met het verwachtingspatroon van de bezoeker. Afscheid nemen en de poort uitlopen is moeilijk: potentieel kan hier elk moment iets ongelooflijks gebeuren.

Toestand vzw (c) Sofie Joye

Nieuwe criteria

Om nieuwe vormen van creatie waar te nemen moet de waarnemer eerst naar zichzelf kijken. Wie is de ik die hier aan het woord is, wat is zijn perspectief, welke criteria hanteert hij – en is hij in staat om deze ik, dit perspectief en deze criteria zodanig open te breken dat hij oog krijgt voor meer dan wat hij herkent, voor meer dan wat louter bevestigt wat hij al wist?

“In Brussel wordt geen perfectie verwacht,” lees ik op de eerste dag van mijn verblijf, bij een dubbele espresso, terwijl het ochtendlicht op Molenbeek valt. Aan het woord is Geert van Istendael, de eminente chroniqueur van deze stad, in de Bruzz. Nieuwstedelijke creatie is, denk ik, ook waar Van Istendael het over heeft. “In Brussel spreken elke dag mensen zonder opleiding vier of vijf talen, met de middelen die ze hebben, waarbij handen en voeten een grote rol spelen. Er moet gepraat worden, want die vuilnisbak moet weg of die kraan lekt. Wat ik nu zeg, is een kleine ode aan de aangespoelde Brusselaar. Bon, we moeten ervoor zorgen dat die er echt bij hoort, en dat is nog een groot probleem, dat geef ik toe.”

Die laatste zin van hem camoufleert nogal wat vragen die je eerst moet stellen als je wil spreken over nieuwstedelijke creatie. Wie is die we? Welk mandaat heeft die we om ergens voor te zorgen? Waar precies zou die aangespoelde Brusselaar bij moeten horen? Voor wie is dat een probleem? En wie definieert eigenlijk wat het probleem is? Wat bezorgt iemand het voorrecht om toe te geven dat hij ergens nog niet voor heeft gezorgd wat anderen helemaal niet van hem vragen?

Wat bezorgt iemand het voorrecht om toe te geven dat hij ergens nog niet voor heeft gezorgd wat anderen helemaal niet van hem vragen?

Zulke vragen moet ik dus zelf ook beantwoorden voordat ik aan mijn wandeling begin. Ik ben een Amsterdammer. Een grijzende meneer van 57 die bij voorkeur een colbert draagt en cultureel Brussel de laatste jaren vooral heeft leren kennen door als moderator op te treden voor het Kunstenpunt, op bijeenkomsten in de KVS, het KaaitheaterBozar en de Beursschouwburg: de gevestigde orde dus van het Vlaamse cultuurleven in Brussel. De gouden vierhoek.

In Amsterdam heb ik drie cultuurplekken geleid en/of opgericht: Perdu, de Balie en de Tolhuistuin. Ik heb romans en essaybundels gepubliceerd en talrijke artikelen over theater, oorlog, migratie, cinema, voetbal, muziek en steden. Ik heb de hardnekkige gewoonte om op zoek te gaan naar nieuwe kunst in steden die net een ramp hebben overleefd. Sarajevo na de oorlog, New Orleans na Katrina, Beirut na de Israëlische bombardementen, Rojava na de bevrijding van Kobani. Omdat ik geloof dat kunstenaars de stad opnieuw kunnen uitvinden. Ook in een stad die niet is verwoest, die geen perfectie verwacht, maar wel permanent op zoek lijkt naar lumineuze denksprongen en dwarsverbanden – voordat er echt grote gaten vallen.

Een academicus ben ik niet. Langer dan een half jaar Neerlandistiek heb ik niet gestudeerd. De stad is mijn bibliotheek. Ik noteer liever gesprekken dan theorie te citeren. Wandelen is voor mij de beste vorm van onderzoek. Op reis in andere steden heb ik geleerd mijn oordeel uit te stellen, zeker als ik stuit op kunst die voortkomt uit een referentiekader dat ik nog niet ken. Schoonheid kan me uit de meest onverwachte hoeken overvallen. Zolang ik er tenminste in slaag om een paar van de categorieën waarmee ik ben opgegroeid los te laten. En te beseffen dat mijn type – man, wit, middelbaar en met een aanzienlijk cultureel kapitaal – sinds enige tijd niet meer de onweersproken, dominante standaard voor macht en smaak vertegenwoordigt, zeker niet in de jonge, veelkleurige hoofdsteden van Europa waarvan Brussel het prototype is.

Koekelbergse Alliantie van Knutselaars geeft rondleiding in de buurt (c) Sofie Joye

Een paar conventionele, vanuit de gevestigde orde gedachte criteria en verwachtingspatronen moet ik hier dus achter me laten en opnieuw formuleren.

Elke periferie heeft een centrum

Natuurlijk start deze wandeling vanuit de gouden vierhoek. Even natuurlijk is het dan om Molenbeek, Schaarbeek, Anderlecht, Sint-Gillis, de Marollen en Matonge als de periferie te beschouwen. Tenzij je daar begint. Zoals veel van de nieuwe kunstenaars van Brussel dat doen. Toen ik op een zaterdagmiddag over de gigantische markt van het Abattoir in Anderlecht liep, temidden van duizenden en nog eens duizenden mensen die niet op mij leken, leek het Beursplein ver weg en nietig. Een nieuwkomer neemt de plek waar hij aankomt onwillekeurig aan voor het centrum van zijn nieuwe stad. Voor autohandelaars uit Afrika is dat de Liverpoolstraat. Voor vluchtelingen het Maximiliaanpark. Voor buitenlandse ambtenaren en diplomaten de Europawijk. Zij tekenen de plattegrond van Brussel vanuit hun plek van aankomst. Zo werkt dat voor culturele plattegronden ook. De Pianofabriek, de Kriekelaar, Barlok of Zinnema: wie daar begint ontwikkelt er even onuitwisbare referentiekaders als iemand die start in de gouden vierhoek. Wat voor de een de periferie is, is voor de ander het centrum.

Een theater zonder dak en muren is ook een theater

Kunstenaars verdienen net als ieder ander controleerbare werkomstandigheden en bestaanszekerheid. Subsidie – het verdelen van gemeenschapsgeld als erkenning van een waarde voor diezelfde gemeenschap – kan daarvoor zorgen. Het biedt de vrijheid om dromen in werk om te zetten. Het leidt ook tot het stollen van dat werk. Tot het omkaderen en ommuren ervan. Letterlijk: het plaatsen. Het investeren in de faciliteiten om kunst te creëren leidt onherroepelijk tot de vraag om meer investeringen. Eenmaal onderdeel van het stedelijk landschap vragen de faciliteiten dagelijks om zorg. De toneelvloer moet vervangen, de bar in de foyer van nieuwe bierleidingen voorzien, het kassasysteem gekoppeld aan een overzicht van kijk- en koopgedrag van de bezoekers. Alles om voor de gemeenschap van waarde te blijven.

Die fortificatie van de gesubsidieerde kunsten, onvermijdelijk en gerechtvaardigd, kan niet zonder de wildgroei van de verbeelding op straat. Van kunst die vindingrijk genoeg is om gebruik te maken van de faciliteiten die er al zijn. De lege muren, de trottoirs, de parken, de hoge ramen, de straatverlichting en de voorbijgangers die elke stad gratis in de aanbieding heeft. Daar ontstaan momenten van toeval en schoonheid en protest. Ze vragen alleen van je om kunst niet pas te herkennen als ze aan een witte muur hangt, onder een uitgekiend lichtplan beweegt of al weken van tevoren om je aandacht heeft gevraagd. Ze ontstaan voor je ogen en definiëren zichzelf.

Artistieke kwaliteit is meer dan artistieke kwaliteit

Een doordachte dramaturgie, een technisch volmaakte solo, een met stomheid geslagen publiek, subtiele referenties naar westerse klassiekers – aan zulke criteria ben ik gewend als maatstaf voor schoonheid en vernieuwing. Maar er is meer. Als de stadsplattegrond volstaat met kruispunten van referentiekaders en ik op elke straathoek theatermomenten te zien krijg met enkel spelers en geen regisseur, dan verdampen mijn aangeleerde criteria voor artistieke kwaliteit als vanzelf. Liever gezegd: ze krijgen gezelschap van nieuwe. Ik leer dat momenten die alle schoonheid, ontroering en radicaliteit bevatten waarom ik kunst beschouw als levensbehoefte kunnen zijn opgebouwd uit elementen die niemand artistiek zou noemen. In een grote stad als Brussel spelen politiek, economie, migratie en milieu even hard mee in het hypergeconcentreerde samenballen van stedelijk leven tot situaties die ik als grote kunst ervaar. De agressie van de bureaucratie, de trauma’s van de vluchteling, de eenzaamheid van de weduwe, de bravoure van een elfjarige met een hoofddoek, de torenhoge schuldenlast van een terminaal zieke werkloze, de taalverwarring van een Afghaanse chemicus die het Frans niet onder de knie krijgt, de giftige grond van een braakliggend fabrieksterrein en natuurlijk de schok van terroristische aanslagen – ze spelen allemaal mee als ik op zoek wil naar de territoria van nieuwstedelijke creatie.

La Soiree Télé Partagée, K.A.K., Dossier Nieuwstedelijke Grond (c) Sofie Joye
La Soiree Télé Partagée, K.A.K.

Hij draait aan zijn YHH-petje en plukt continu aan zijn San Francisco t-shirt als een breakdancer op het punt om in de cypher te stappen. Yassin Mrabtifi, mijn tweede gids, beweegt door de straten van Molenbeek alsof er een choreografie in de stoeptegels is gegraveerd. Bij hem hebben de huizen geen hoeken maar rondingen, elk plein is een podium, de poortjes van de metro ontwijkt hij – zonder kaartje – even soepel als een torero de stier.

De man die nu onder contract staat bij Ultima Vez leerde breakdance, popping en locking als dertienjarige in de Ravensteingalerij. “Een prachtige vloer hadden ze daar! Maar de politie joeg ons weg.” Daarom verhuisde zijn crew naar het Noordstation, daar waar de roltrappen van de metro bovengronds komen. “Waar de prostituees naar links gingen en de eurocraten naar rechts, daar dansten wij. Locking en popping voor de Brasserie North Express: die hoge ruiten zijn perfecte spiegels. En de cyphers op de marmeren vloer naast de uitgang.” Het licht dat naar binnen valt vormt een volmaakte rechthoek, de stofjes dwarrelend in het uitzicht over de Bolivarlaan.

Hiphop, in zijn oorspronkelijke vorm, is een cultuur van regels en respect. De cypher, de kring van dansers waarin iedereen aan de beurt komt, is een democratie waar je instapt en weer uitstapt. In battles mag je een tegenstander verslaan maar niet vernederen. Elke generatie, en die beslaat een jaar of vijf, zes, geeft zijn kennis door aan de volgende. Each one teach one. Bij gebrek aan academies en podia groei je op in de publieke ruimte. Yassin wist niet eens dat Ultima Vez een paar prachtig ingerichte dansstudio’s had middenin zijn buurt, voordat een vriend hem toevallig meenam naar een auditie en Wim Vandekeybus hem er meteen uitpikte.

Hij vertraagt zijn pas als hij ons meeneemt over de lange, zonbespikkelde lanen van het Elizabethpark. Zijn lichaam absorbeert de twijfels en spanningen van de stad om hem heen en zoekt een vorm om die uit te drukken. “Ik werk nu aan mijn eerste solovoorstelling, From Molenbeek with Love. Ik ga proberen de clichés te laten zien die stadsbewoners vertonen in de omgang met mensen die niet op ze lijken.” Hij vertelt het op de plek waar hij al jaren het liefste komt om na te denken en nieuwe moves uit te proberen: de brede trappen voor de Basiliek van het Heilig Hart. De stilte van de kerk in zijn rug geeft hem rust. Voor de hoge toegangspoort ligt een perfect ronde marmeren vloer. De stad strekt zich uit in de diepte. Nergens anders in Brussel is het uitzicht over de hemel zo wijd.

Maar het is tijd om naar huis te gaan. Yassin woont met zijn ouders en zussen in een rustige straat, om de hoek bij het café waar de broers Abdeslam de aanslagen in Parijs beraamden. De zon gaat onder boven Molenbeek. Het is tijd voor de iftar.

Waar de prostituees naar links gingen en de eurocraten naar rechts, daar dansten wij.

YASSIN MRABTIFI
Je leest: Brussel. Op zoek naar territoria van nieuwstedelijke creatie – deel 1