Als een feniks, uit de as herrezen – brief Catherine Van Holder
“Initieel werd de sector serieus uitgedaagd om meer in gesprek te gaan met de samenleving en hun rol, waarde, rollen en bijdragen toe te lichten. Technologie, wetenschap en data bleken trouwe bondgenoten in het “evidence based” onderbouwen en staven van beweringen. Maar wat een verademing toen de impact op gezondheid, sociale cohesie, de gunstige invloed op de publieke ruimte, etc. eindelijk naar waarde werd geschat.“
Els Majori geeft na een mooie carrière bij het ‘Ministerie van Transitie’, de fakkel door aan de jongere generatie. Ze blikt samen met ons terug naar het boeiende, maar woelige parcours van de voorbije 20 jaar.
Hoe kunnen we de waardeketen van kunst transparanter maken en herontwerpen, zodat er voldoende waarde terugvloeit naar de kunsten én de kunstenaar? De kunstenwerkers die vandaag net om de hoek komen kijken, kunnen zich haast niet voorstellen dat dit vraagstuk decennialang bovenaan de agenda stond. Els Majori herinnert zich als geen ander de jarenlange economische depressie en maatschappelijke desoriëntatie van de jaren ’20. “Het leek haast een verloren strijd. Geen van ons had toen kunnen denken dat net op dat diepste punt, structurele innovaties zouden kiemen die tot een hernieuwde waardering van kunst en cultuur zouden leiden.”
Bij de oprichting van het ‘Ministerie van Transitie’ in 2021 kozen jullie resoluut voor een transdisciplinaire en -sectoriële aanpak. Nochtans geen vanzelfsprekende keuze.
‘De coronacrisis in 2020 was een mooie illustratie van hoe in onze samenleving probleem- en oplossingcreatie hand in hand leken te gaan. De industriële samenleving als de voornaamste kracht achter het verdwijnen van natuur en biodiversiteit, ging vervolgens reactief ontzettend dure oplossingen voor de eigen veroorzaakte problemen bedenken. We werden er ons gaandeweg van bewust dat hetzelfde principe van toepassing was in tal van andere problemen in onze samenleving. De torenhoge kosten van de sociale zekerheid? Grotendeels terug te brengen tot de zogenaamde ‘lifestyle diseases’, ziekten veroorzaakt door een voor de mens ongezonde ecologische en socio-culturele omgeving. De sterk gepolariseerde politieke situatie? Het gevolg van onrechtvaardige taxatiedruk en een simplistische benadering van socio-culturele diversiteit, waardoor velen zich weinig gewaardeerd en gezien wisten.
Het was duidelijk dat de problemen en de hefbomen voor verandering zich op een fundamenteel systemisch niveau bevonden. In een samenleving en economie die er niet in slaagt de ware kosten en bijdragen in kaart te brengen, zou het steeds vechten blijven tegen de bierkaai. Niet in het minst voor de cultuur- en kunstensector, waarbinnen ik toen al jaren werkzaam was.’
‘Waar onze samenleving nood aan had, was een stevige brok ‘new solutioning’, aan hemelbestormers die met boeiende, innovatieve ideeën en insteken komen, impact genereren, de wereld mee hervormen. We wisten dat een eenzijdig vanuit het kunstenveld vertrekkend initiatief weinig draagvlak zou kennen. Bovendien bleken de worstelingen van de kunsten – hoewel daar disproportioneel aanwezig – ook andere sectoren in een wurggreep te houden: het functioneren binnen starre systemen met de vele regels, dossiers en procedures die kwaliteitsvol werk bemoeilijken, het werken van project naar project, de behoefte naar meer rust & ruimte voor exploratie, de spreidstand tussen zij die waarde leveren en zij die aan de top van de piramide staan,…. ‘
‘En zo ontstond de idee voor het ‘Ministerie van Transitie’, een bottom-upalliantie en cross-sectoriële kruisbestuiving met actoren uit de kunsten, academia, economie, sociologie, futurologie, psychologie, onderwijs, zorg, design, freelancers, middenveldorganisaties,… Centrale vraag: Kunnen we datgene waar we de vinger opleggen, vanuit onze creatieve capaciteit omdenken en anders doen? De context was er ook rijp voor, met een regeerakkoord waarin ruimte voorzien was om burgerparticipatie te stimuleren. We merkten bovendien dat over de sectoren heen nood was aan een regelluwe zone, waarbinnen met nieuwe ideeën, andere organisatievormen en alternatieve systemen van financiering kon geëxperimenteerd worden. Het transversale, cross-sectoriële karakter, gestoeld op de integrating simplification theory, bleek daarenboven niet enkel bijzonder complexiteit- en dus kostenbesparend, maar ook ontzettend voedend en verbindend.’
Een van de dingen waarmee jullie terstond aan de slag gingen was de waardeketen. Dat lijkt te impliceren dat dit niet enkel in de kunsten een problematisch gegeven was?
‘Klopt, de meeste van onze maatschappelijke systemen bleken in de menselijke behoefte aan een gezonde, duurzame samenleving en publieke ruimte de bal volledig mis te slaan. Zij die meerwaarde leveren, die waardevolle dingen mogelijk maken, werden zwaar onderbetaald, terwijl intussen het geld rijkelijk vloeide naar zij die zich aan de oorzaakzijde van de problemen bevonden.’
‘Je moet je voorstellen: voor de invoering van de true value/cost-economie die we op vandaag kennen, werd waarde simpelweg gemeten en gelijkgesteld aan economische kost/opbrengst-principes. Er werd her en der wel wat geëxperimenteerd met nieuwe – op ware kosten gebaseerde – modellen, waarbij naast financiële waarde ook de impact op natuurlijk en menselijk kapitaal fiscaal en monetair werd meegerekend. Maar door de band genomen werden de “verborgen” en geëxternaliseerde kosten van bijvoorbeeld productie, logistiek, milieu-impact nog niet transparant gemaakt, laat staan, doorgerekend.’
‘Een vervuilend industrieel bedrijf met een goed geoliede sales en marketing-machine kon toen economisch grotere winsten boeken dan een organisatie met een focus op socio-culturele en ecologische waarde. De betaalbaarheid van de gezondheidszorg en de kunsten stond onder druk, simpelweg omdat men in het gangbare systeem beloond werd op basis van economisch verrekenbare consultaties en interacties. En de 30u-werkweek werd door het beleid onbetaalbaar geacht, omdat men de substantiële besparingen in gezondheidszorg, de toenemende productiviteit én maatschappelijke cohesie van dergelijke maatregel niet mee in beschouwing nam. Het in de maatstaven opnemen van ecologische en sociale meerwaarde bleek voor elk van deze voorbeelden van fundamenteel richtinggevend en -veranderend belang.’
Welke impact had de invoering van de true value/cost-economie en de bijhorende maatstaven op de financiële veerkracht van het culturele ecosysteem?
‘Initieel werd de sector serieus uitgedaagd om – voorbij de hermetische vanzelfsprekendheden en taal – meer in gesprek te gaan met de samenleving en hun (intrinsieke en instrumentele) waarde, rollen en bijdragen toe te lichten. Technologie, wetenschap en data bleken trouwe bondgenoten in het “evidence based” onderbouwen en staven van beweringen. Maar wat een verademing toen de impact op gezondheid, sociale cohesie, de gunstige invloed op de publieke ruimte,… eindelijk naar waarde werd geschat.’
‘Toegegeven, de resultaten waren voor het kunsten- en cultuurveld bijwijlen ook best confronterend. Ook wij werden regelmatig uitgedaagd onze ideeën en werking in vraag te stellen. Ondanks onze kritiek op een economie waarin voornamelijk CEO’s en managers het geld op hun rekening schreven, daar waar de werknemers de werkelijke waarde creëerden, was de situatie in het culturele ecosysteem niet anders. Zakelijke leiding, programmatoren en organisatoren kregen in vergelijking met de kunstenaars een substantieel groter deel van de koek toebedeeld, hun statuut en werkzekerheid was bovendien een pak beter verankerd. Het bottom-upopzet van onze werking, bleek een boeiende maar ook confronterende context. Immers, eerder dan kritisch te reflecteren op wat anderen in onze plaats beslist hadden, kwam de solutioning en testing in eigen handen te liggen. Achteraf beschouwd, bleek wel net dat doorslaggevend in de realisatie van de kunsten als een belangrijke (pro)actieve, progressieve politieke kracht in de samenleving.’
‘Ook de socio-culturele impact van kunsten en cultuur bleek enigszins tot duale en verrassende resultaten te leiden. Hoewel cultuur een hoge intrinsieke waarde en positieve impact heeft op (mentale) gezondheid en sociale cohesie, bleek uit wetenschappelijk onderzoek evenwel die impact en waarde niet voor alle burgers evenwaardig aanwezig. Meer nog, afhankelijk van je specifieke persoonlijkheidsprofiel werd kritiek op het conservatief gedachtegoed (en de aandacht voor erfgoed), respectievelijk progressief gedachtegoed (en de kunsten) als polariserend ervaren.’
Dat laatste bood ongetwijfeld ook wel wat nieuwe mogelijkheden, niet?
‘Absoluut. Tot dan toe bleef de notie van taxatiegedreven herverdeling beperkt tot een financiële herverdeling tussen hogere en lagere inkomens. Niemand die er toen aan dacht ook de mate waarin maatschappelijke systemen ruimte voor je eigenheid bieden, mee in beschouwing te nemen. De nieuwe maatstaven in combinatie met de big 5-persoonlijkheidstypes gecorreleerde politieke en vocationele diversiteit, bood nieuwe mogelijkheden om het belang van de kunsten, academia en andere op exploratie gerichte activiteiten te bepleiten. Activiteiten die tot dan toe niet echt naar waarde werden geschat in een op exploitatie gerichte samenleving. Vandaar ook de toen vaak gehoorde tegenreactie ‘kunst moet just niks’. Het werd het culturele veld niet steeds in dank afgenomen, terwijl men natuurlijk enkel wilde duidelijk maken dat kunst en cultuur gedreven worden door het verkennen van het onbekende en het verruimen van de horizon. En men had daarin natuurlijk deels wel gelijk, creative capacity en/of het verlies ervan is niet voor niets een fundamenteel sturend principe in de groei, bloei en het voortbestaan van culturen en beschavingen. Creativiteit, exploratie en progressie voorbij de bestaande kaders blijkt, met andere woorden, een relevante maatschappelijke rol te vervullen en van publieke waarde te zijn.’
‘Let wel, ook voor het culturele veld was het complementair belang van exploratie en exploitatie en de intra- culture diversiteit een eye-opener. Het gaf ook ons beter inzicht in het belang en de nadruk op zekerheid van de conservatieve ‘medeburger’ en de door hen ervaren gevoelens van onrechtvaardigheid. Het werd langs beide kanten een heuse evenwichtsoefening om een door elk van ons gedeelde en gedragen publieke ruimte te creëren. Eén van hun argumenten was immers dat met de toenemende mogelijkheden in de toegepaste kunsten, de innovatie en creatieve economie er best veel kansen waren voor culturele, creatieve, progressieve profielen. Bovendien was intussen duidelijk geworden dat ook de inrichting van de publieke ruimte gebaat is met aandacht voor het onverwachte en voor bijzondere sensoriële stimuli. Wat ook hen tegenargumenten gaf door te stellen dat het exploratieve karakter van cultuur niet steeds een afwijzing van het instrumentele impliceert.’
Een ander experimenteel concept uit die tijd is de geïntegreerde adem-loopbaan
‘Van kunstenaars was bekend dat ze van project naar project leefden en dat hun loopbaan vaak een gebricoleerd parcours kende. Terwijl kunstenaars wel disproportioneel getroffen werden, bleek een economie geënt op productielogica, jobzekerheid en de idee van een standvastige loopbaan ook voor anderen niet steeds een goed passend keurslijf. De maatschappijbrede toename van freelancewerk, het door automatisering en outsourcing toegenomen belang van een creatieve economie, de noodzaak tot levenslang leren, de steeds krimpende mogelijkheden voor laaggeschoolden,… Met zijn allen bleken we naar meer rust, exploratie, zorg en ruimte voor spel te snakken. Niet zo verwonderlijk gegeven de wetenschappelijke bevindingen dat creativiteit en betekenisvolle menselijke relaties onder andere omstandigheden floreren, dan de always-on, getting-things-donementaliteit die toen in onze samenleving van werknemers verwacht werd.’
‘Evenmin verwonderlijk dat de eerste experimenten met een eenheidsstatuut waarbinnen men met een zekere vrijheid een loopbaan bestaande uit periodes van werk afgewisseld met periodes van basisinkomen, kon invullen, sterk positieve resultaten opleverden. Hoewel de bevindingen sterk positief waren en het een systeem bleek dat op het eerste gezicht beter aan de economische realiteit aangepast was, bleek de financiële haalbaarheid geen sinecure. Om dit mogelijk te maken moesten we op zoek naar nieuwe rechtvaardige bijdragen. Tig concepten werden daarbij onder beschouwing genomen, gaande van de uitlooploopbaan tot een progressieve sociale zekerheid, de uitbouw van een creatief consulting uitzendnetwerk of het publieke dividend (waarbij de gemeenschap aandelen kreeg in de met overheidsgeld bekostigde projecten en bedrijven of organisaties in een diversiteit aan sectoren, gaande van biotech en farma, tot cultuur en wetenschap).’
Tot slot, op welke verwezenlijking van het ‘Ministerie van Transitie’ ben je zelf het meest trots? ‘Dat is ongetwijfeld het ogenblik waarop onze transitie-experimenten door de overheid als waardevol werden beschouwd en we het gevoel van erkenning kregen waar we al die jaren voor gestreden hadden.’