Sociaal-economische positie
De kunstensector ziet er anders uit dan het gros van de Belgische arbeidsmarkt. Kunstenaars en andere creatieve professionals hebben zelden traditionele loopbanen.
Hun situatie is vaak precair, met veel kortetermijnengagementen, onzekere statuten en geringe werkzekerheid, het combineren van diverse jobs, gratis werk en een moeilijke balans tussen werk en gezin.
Zij vormen het hart van de sector. Dus is het belangrijk om hun sociaal-economische situatie goed te monitoren en inzicht te verwerven in hun realiteit en noden.
Inzichten uit “Loont passie?“
Hier lees je de belangrijkste inzichten uit het onderzoek Loont passie? Meting 2 (2022).
Zoek je hapklare inzichten over inkomens, werktijd, statuten enzovoort voor jouw sector of discipline? Ga dan naar het dossier over Loont passie?.
Het oorspronkelijke rapport door Jan Ferwerda, Mart Willekens, Jessy Siongers, Matilde Willemyn en John Lievens (CuDOS, Universiteit Gent) gebeurde in opdracht van de Vlaamse overheid. Delphine Hesters vatte het hieronder samen in opdracht van Kunstenpunt.
Loont passie? in het kort:
- Kunstenaars en andere creatieve professionals doen heel diverse professionele activiteiten, binnen en buiten de sector
- Multiple job holding is de norm
- Ze werken onder verschillende statuten, al dan niet gecombineerd
- Weinigen kunnen hun werktijd volledig besteden aan de kunst
- Weinigen kunnen hun inkomen volledig halen uit creatieve arbeid
- Hun totale inkomsten zijn relatief laag
- Er zijn geen grote verschillen tussen disciplines als het gaat over de hoogte van het inkomen
- Creatieve professionals zijn meestal langgeschoold
- Gender speelt een cruciale rol, onder andere in de loonverschillen
- Hun intrinsieke werkmotivatie is hoog, zeker in contrast met de ontevredenheid over arbeidsomstandigheden
1. Doelen en opzet
Met de tweede meting van Loont passie? bracht onderzoeksgroep CuDOS (UGent) voor de tweede maal de sociaal-economische situatie van creatieve professionals in Vlaanderen in kaart. Gezien hun cruciale rol in de sector, is de monitoring van hun situatie van groot belang voor beleidsmakers en ondersteunende organisaties.
De centrale focus van Loont passie? ligt op de werkcondities en inkomsten van kunstenaars. De vragen uit de enquête gingen o.a. over de diverse professionele activiteiten van kunstenaars, hun tijdsbesteding, inkomsten en arbeidstevredenheid.
Dit bouwt verder op eerdere bevragingen: bij acteurs (2014), kunstenaars uit de film, literatuur, beeldende kunst, podiumkunsten en muziek (2016) en designers en architecten (2018). In deze tweede meting komen al deze profielen voor het eerst samen in dezelfde bevraging, met 2019 als referentiejaar van tewerkstelling.
‘Creatieve professionals’ is de noemer waaronder alle bevraagden worden gebracht. Het gaat over:
- regisseurs en scenaristen
- literaire schrijvers, literaire vertalers en illustratoren
- muzikanten en componisten
- beeldend kunstenaars
- acteurs en andere podiumkunstenaars
- ontwerpers
- architecten
- circusartiesten
Waar relevant en mogelijk, worden de resultaten voor klassieke muzikanten en componisten apart weergegeven. ‘Klassiek’ zijn de respondenten die aangaven actief te zijn binnen de klassieke muziek, al dan niet in combinatie met andere muziekgenres. Alle andere muzikanten en componisten vallen onder ‘niet-klassiek’.
Werden niet bevraagd: de ‘para-artistieke’ beroepen zoals licht-, kostuum- of decorontwerpers, dramaturgen, curatoren, … Kunstenaars of creatieve professionals nemen soms deze rollen op als deel van hun gemengde praktijk. Maar wie uitsluitend deze activiteiten uitvoert, werd niet tot de doelgroep van deze studie gerekend.
Nieuw in dit onderzoek is een luik met vragen over de impact van de coronapandemie. De vragenlijsten voor deze studie zijn uitgestuurd en ingevuld in de zomer van 2021. Ruim een jaar na de start van de pandemie, die die zomer nog steeds in volle ontwikkeling was. Opnieuw: 2019, het jaar vóór corona, gold als referentiejaar voor de bevraging van het inkomen. Het gemeten niveau van inkomsten in dit onderzoek is dus nog niet door de crisis beïnvloed.
De Vlaamse overheid en de onderzoekers wilden deze studie aangrijpen om al te polsen naar de impact van de pandemie op de inkomsten van de creatieve professionals en op hun mentale welzijn. De beperkingen om samen te werken en het publiek te ontmoeten hadden een grote impact op de culturele sector als geheel.
Maar de gevolgen waren niet gelijk voor alle creatieve professionals. Ook de beleidsmaatregelen in crisistijd hebben mogelijk op een verschillende of ongelijke manier als buffer gediend. Vandaar de nood aan deze extra vragen.
2. Vergelijkingen maken?
Met de tweede meting is mogelijk de start gemaakt van een reeks. Op termijn moet deze het mogelijk maken om evoluties in de werkcondities en inkomsten van kunstenaars in te schatten.
Tussen meting 1 en 2 liggen ongeveer vijf jaar. Hier en daar vallen verschillen te lezen tussen de onderzoeksresultaten van toen en van nu. Maar zoals de onderzoekers ook aangeven in het ruime onderzoeksrapport: er zijn diverse redenen om op basis van de verschillen nog geen conclusies te trekken over evoluties die zich in de realiteit zouden voltrekken. Hetzelfde geldt trouwens voor de constant gebleven resultaten.
Waarom? Ten eerste gaat het om een andere groep respondenten die de vragenlijst hebben ingevuld en niet om een vaststaand panel dat doorheen de tijd gevolgd is. Dat heeft deels te maken met een andere strategie van het werven van respondenten. Zo zien we in de tweede meting meer vrouwelijke regisseurs en scenaristen, oudere beeldend kunstenaars en meer gevestigde muzikanten in vergelijking met de eerste meting. Dat is waarschijnlijk het resultaat van de methodologie, eerder dan van reële verschuivingen in de populatie in vijf jaar tijd.
Ten tweede gebruikten beide vragenlijsten niet altijd exact dezelfde vragen. Hier en daar werd gekozen voor een update of verbetering van oudere vragen of werden nieuwe vragen toegevoegd. Voor het trekken van conclusies over evoluties in concrete parameters is het met andere woorden nog te vroeg.
Wat we wel kunnen vaststellen is dat de conclusies van Loont passie? Meting 2 met betrekking tot de centrale thema’s in dezelfde lijn liggen als die van de eerste studie. De inzichten over de impact van de coronacrisis zijn geheel nieuw.
Wanneer we vergelijkingen maken tussen de artistieke disciplines, komen er drie groepen naar voren met een enigszins verschillend profiel. Zo kunnen we een onderscheid maken tussen:
- De podiumkunsten in ruime zin (theater, dans, muziek en circus) die zich kenmerken door een collectief georganiseerde praktijk en opvoeringen ‘in persoon’ voor een live publiek.
- De disciplines van de beeldende kunst, literatuur en ontwerp, waarbij het creatieproces doorgaans individueler verloopt en waarbij de presentatie van het resultaat van dat werk doorgaans minder gebonden is aan een (kortstondige) tijd en ruimte.
- De architecten, die hier een uitzonderlijke positie innemen. Deze groep bestaat vooral uit (schijn)zelfstandige ondernemers in een sterk gereguleerd beroep, voor wie het creatieve aspect van de job een belangrijk onderdeel vormt, naast een waaier van andere aspecten.
3. Methodologie
De kern van Loont passie? is een survey: een kwantitatieve bevraging met als doel om via recent en zo representatief mogelijk cijfermateriaal geldige uitspraken te kunnen doen over de sociaal-economische status van creatieve professionals.
Aan de survey is deze keer een kwalitatief luik toegevoegd. In vier focusgroepen en een diepte-interview hebben de onderzoekers open gesprekken gevoerd met in totaal 29 creatieven. Dat om meer inzicht te krijgen in de beleefde realiteit achter de cijfers. In deze samenvatting zal over de resultaten van het kwalitatieve luik niet apart gerapporteerd worden, maar voeden ze de interpretaties van de cijfers.
3.1 Afbakening onderzoekspopulatie
De onderzoekspopulatie van deze studie bestaat uit creatieve professionals die de Belgische nationaliteit hebben of in België werken en die in 2019 ouder waren dan 18 jaar. De vragenlijst kon in het Nederlands en in het Engels worden ingevuld.
Er werd gekozen om geen vooraf bepaalde definitie te geven van een ‘creatieve professional’. Zo geeft men ruimte aan de zelfidentificatie van de respondenten.
Werden beschouwd als deel van de doelgroep: zowel creatieve makers die inkomsten halen uit hun creatief werk als zij die de ambitie hebben om in de toekomst inkomsten te vergaren — en dus in die zin professionaliteit ambiëren. Een screeningsvraag bij aanvang van de enquête moest ervoor zorgen dat amateurkunstenaars uitgefilterd werden.
De vragenlijst bestond uit een algemeen deel (met dezelfde vragen voor alle respondenten) en modules met vragen aangepast per discipline. Ook de doorverwijzing naar de discipline-specifieke module gebeurde op basis van zelfidentificatie.
De afbakening van de populatie werd op een pragmatische manier ook mee bepaald door de professionele organisaties uit de diverse artistieke sectoren (o.a. belangenbehartigers, steunpunten, fondsen en collectieve beheersvennootschappen). Op basis van hun contactgegevens gebeurde de verzending van de vragenlijst.
Met andere woorden: alleen wie op de radar en in de databanken van deze organisaties stond, heeft een uitnodiging ontvangen. Omwille van de GDPR-wetgeving (m.b.t. privacy), werden de verzendingen meestal georganiseerd via de organisaties zelf. Dat wel met grondige opvolging door de UGent (o.a. via herinneringsmails). Er werd gekozen om geen bijkomende open oproep te doen.
3.2 Respons
De bevraging gebeurde online. Het nadeel van online bevragingen is doorgaans de lage respons. Een mailtje is immers snel genegeerd, wordt over het hoofd gezien of belandt in de spam. Dit nadeel wordt enigszins gecompenseerd door de verschillende herinneringsmails die gestuurd kunnen worden. De eerste verzending vond plaats op 22 juni 2021 en de laatste op 10 augustus 2021.
Niet elke deelnemer aan de enquête vult elke vraag in of geraakt aan het einde van de vragenlijst — de zogenaamde item-non-respons, ook een typisch heikel punt van online bevragingen.
Voor de analyses werden uitsluitend respondenten gebruikt die het algemene luik over hun sociaal-demografisch profiel hadden ingevuld én die minstens de module over hun activiteiten en inkomsten hadden aangevat. Het gaat om 3.446 respondenten. Daarvan hebben 1.827 creatieve professionals doorgezet tot op het einde van vragenlijst. Tabel 1 geeft een overzicht van de respons per discipline.
Tabel 1: Totale respons Loont passie? Meting 2
Discipline | Module begonnen | Enquête voltooid |
---|---|---|
Architecten | 756 | 438 |
Muzikanten en componisten | 583 | 282 |
Beeldend kunstenaars | 543 | 302 |
Literaire schrijvers, literaire vertalers en illustratoren | 480 | 265 |
Regisseurs en scenaristen | 354 | 176 |
Acteurs | 299 | 143 |
Ontwerpers | 246 | 118 |
Podiumkunstenaars (andere dan acteurs) | 160 | 87 |
Circusartiesten | 25 | 16 |
Totaal | 3.446 | 1.827 |
Het aantal ingevulde enquêtes ligt in deze editie opmerkelijk lager dan bij de vorige meting. Dat is zo bij alle disciplines, behalve de creatieven uit de literaire sector.
Omdat de verschillende databanken omwille van de privacywetgeving niet centraal bijgehouden worden, was het onmogelijk om te controleren voor dubbele en/of ongeldige e-mailadressen. Daarom is het onmogelijk een uitspraak te doen over de finale responsgraad (dat is: het aantal aangeschreven versus het aantal deelnemers aan het onderzoek).
Op basis van de methodologie en de lastige controle op de steekproef, is het moeilijk om te claimen dat de studie representatief is voor dé creatieve professional in Vlaanderen. Het is evenwel de best mogelijke benadering van representativiteit die we in de onderzoekspraktijk van vandaag kunnen bereiken.
Noot bij de circusartiesten: in de meeste gevallen werden zij niet meegenomen in de analyses. Met zulke kleine aantallen (25 die de module begonnen) is het onmogelijk om statistisch significante uitspraken te doen over de groep apart. In de multivariate analyses werden ze opgeteld bij de podiumkunstenaars, omdat hun praktijk en positie heel wat gelijkenissen vertonen.
4. Profiel van de bevraagden
Op naar de resultaten van Loont passie? Meting 2. In de eerste plaats bekijken we de sociaal-demografische kenmerken van de creatieve professionals die hebben deelgenomen aan het onderzoek.
4.1 Gender en leeftijd
De verschillende artistieke disciplines hebben een nogal verschillende leeftijdsverdeling. Er zijn disciplines met een relatief jonge samenstelling, met de architecten en podiumkunstenaars op kop, waar bijna twee op drie jonger is dan 45 jaar.
In de literatuur en beeldende kunsten, daarentegen, is ongeveer twee op drie ouder dan 45 jaar. Bij de schrijvers heeft zelfs 20% de pensioenleeftijd al bereikt.
Ook de man-vrouwverhouding verschilt per discipline:
- De muziek en film hebben de meest ongelijke verdeling, met respectievelijk 75% en 64% mannen.
- splits je de muzikanten uit naar genre, dan blijkt dat de verdeling bij de klassieke muzikanten minder scheef is, met 67% mannen onder de klassieke muzikanten en 86% mannen onder de niet-klassieke muzikanten.
- Bij de architecten en beeldende kunstenaars gaat het om 60% mannen.
- Alleen bij de podiumkunstenaars en acteurs is er een kleine meerderheid aan vrouwen.
Wanneer je de gegevens over leeftijd en gender samenneemt, valt op hoe de vertegenwoordiging van vrouwen geleidelijk afneemt doorheen de leeftijdsgroepen. In grafiek 1 zie je voor elke discipline het aandeel van het aantal vrouwelijke respondenten (blauw) per leeftijdsgroep.
Grafiek 1: Aandeel van vrouwen (blauw) en mannen (grijs) in het aantal respondenten, per leeftijdsgroep (aantal respondenten (N) vermeld per discipline)
Dit fenomeen is vooral aanwezig bij architecten (het aandeel vrouwen evolueert van 61% naar 17%) en bij beeldende kunstenaars (56% vrouwen in de jongste leeftijdscategorie en 28% in de oudste). Onder de jongste acteurs zijn de vrouwen sterk oververtegenwoordigd (72%), terwijl ze in de oudste leeftijdsgroep nog de helft vertegenwoordigen (51%). Bij podiumkunstenaars gaat het van 45% naar 22%.
Toch zien we dit patroon niet bij alle disciplines. Bij schrijvers en ontwerpers wijkt de genderverdeling binnen de oudste en de jongste leeftijdsgroepen niet zo sterk af van elkaar.
Het dalende aantal vrouwen is wellicht de uitkomst van verschillende tendensen die gelijktijdig spelen:
- Het generatie-effect: toen de creatieve professionals die vandaag in de oudste leeftijdscategorie zitten jong waren, was de instroom van vrouwen in de sector veel lager. Doorheen de afgelopen decennia heeft zich een vervrouwelijking van de artistieke beroepen voltrokken.
- Leeftijdseffecten: dit zijn evoluties die zich voltrekken in een bepaalde levensfase. Vrouwen hebben het vaak moeilijker om zich te handhaven in de creatieve sector en stromen vroeger uit. O.a. wegens werkonzekerheid en moeilijkheden die zij, meer dan mannen, ondervinden in het combineren van werk en gezin.
Belangrijke noot: het aantal bevraagden die zich niet (exclusief) als man of vrouw omschreven was zeer klein. In totaal ging het over 14 van de 3.446 respondenten over alle disciplines heen. Dat aandeel is te laag om veralgemenende uitspraken te doen. Daarom komen in dit stuk over gender alleen de creatieve professionals in beeld die zich (exclusief) als ‘man’ of ‘vrouw’ omschreven.
4.2 Opleidingsniveau
Creatieve professionals zijn als groep uitgesproken langgeschoold. Binnen elke discipline is er slechts een minderheid zonder diploma van het hoger onderwijs. Van de regisseurs en schrijvers heeft meer dan 90% een diploma hoger onderwijs. Bij de muzikanten en componisten is dat 82%, het laagste gemiddelde. Architecten zijn in de regel langgeschoold, aangezien de architectuur een beschermd beroep is. Een diploma van architect is namelijk vereist om de titel te mogen voeren.
Daarnaast werden alle respondenten gevraagd om het diploma van de langst opgeleide ouder door te geven. De scholingsgraad van de ouders is wat lager dan die van de respondenten zelf, wat te maken heeft met het generatieverschil.
Maar rekening houdend met dit generatie-effect, stellen we ook bij de ouders vast dat die een relatief hoge scholingsgraad hebben. Architecten zijn het vaakst kind van langgeschoolde ouders (75% met minstens een ouder met een hoger diploma). Schrijvers het minst, maar nog steeds meer dan de helft (52%) heeft minimum één ouder met een diploma hoger onderwijs.
De opdeling naar type opleiding toont grote verschillen tussen de verschillende disciplines. Na de architecten hebben de acteurs (73%) en de beeldend kunstenaars (67%) het hoogste aandeel respondenten die een opleiding volgden binnen de eigen discipline.
Daarnaast is er in elke discipline (behalve de architectuur) een groep die een opleiding genoot buiten de eigen (hoofd)discipline — maar wel binnen de kunsten- of de creatieve sector. Zo’n 20% van de ontwerpers en van de filmmakers vindt via een ander diploma ingang in het beroep. Opmerkelijk is dat 63% van de literaire schrijvers, vertalers en illustratoren hun weg vond naar de literatuur via een geheel niet-artistieke opleiding.
4.3 Migratieachtergrond
De vraag over migratieachtergrond had een eerder lage responsgraad. 47% van de 3.446 die de bevraging aanvatten, beantwoordde deze. Het risico bestaat dus dat deze geen sluitend beeld geven. Niettemin belichten we kort enkele bevindingen.
Specifiek werd gepeild naar de nationaliteit bij geboorte van de respondent zelf (eerste generatie) én van de ouders van de respondent (tweede generatie). Respondenten met alleen een migratieachtergrond in de derde of vierde generatie zijn hier dus niet inbegrepen.
Op basis van de respondenten die de vraag wel invulden, stellen we vast dat het aandeel van creatieven met een migratieachtergrond (eerste en tweede generatie samengeteld) het hoogst is bij de podiumkunsten. Bijna één op drie van deze respondenten heeft minstens één ouder met een niet-Belgische nationaliteit bij geboorte, of heeft zelf een niet-Belgische nationaliteit bij geboorte.
20% van de beeldend kunstenaars heeft een migratieachtergrond en respectievelijk 18% en 17% van de filmmakers en acteurs. Onder de architecten is dit percentage het laagst, met slechts 7% met minimum één ouder met een andere nationaliteit bij geboorte.
4.4 Handicap en gezondheid
Respondenten konden in een multiplechoicevraag aangeven of ze een of meerdere (motorische, visuele, auditieve, verstandelijke) handicaps hebben. Daarnaast peilde de vraag naar chronische aandoeningen, psychische kwetsbaarheid en autismespectrumstoornis. (Er werd niet gepeild naar de specifieke aard van de handicap of aandoening.)
De vraag werd beantwoord door 54% van de 3.446 respondenten die de bevraging aanvatten. Ook hier is dus voorzichtigheid geboden met de interpretatie van de resultaten.
Van de 1.852 respondenten die een of meerdere opties aanvinkten weten we het volgende:
- 17% lijdt aan een chronische aandoening (hart- en vaatziekten, artrose, diabetes, cva, rugaandoening, …)
- 6% signaleerde psychische kwetsbaarheid
- Een motorische, auditieve en/of visuele handicap werd telkens door 1 à 2% aangevinkt
- Hetzelfde geldt voor autismespectrumstoornis
- Een verstandelijke handicap werd het minst vaak aangeduid (0,2%)
69% van de 1.852 gaf aan geen van de vermelde handicaps of aandoeningen te hebben (ofwel omdat ze geen hebben, ofwel omdat deze niet in de lijst werd vermeld). Een andere 7% gaf expliciet aan niet op de vraag te willen antwoorden.
5. Mate van erkenning
Aan de hand van een vraag waarbij de respondenten zichzelf moesten plaatsen op een schaal van opkomende tot gevestigde creatieve professional, peilde Loont passie? ook naar de mate van erkenning. Grafiek 2 toont een sterke vertegenwoordiging van ‘gevestigde’ creatieve professionals in de meeste disciplines.
Grafiek 2: Respondenten naargelang de mate van erkenning die ze ervaren (op moment van bevraging in 2021)
Erkenning hangt sterk samen met ervaring. De disciplines met het grootste aandeel ‘gevestigden’ zijn niet toevallig ook de disciplines waar gemiddeld genomen respondenten al het langst professioneel actief zijn in hun discipline.
6. Activiteiten en tijdsbesteding
De eerste meting van Loont passie? bevestigde reeds dat creatieve professionals verschillende rollen of activiteiten combineren — ook wel: multiple job holding. Zowel binnen de eigen artistieke discipline als in de bredere kunstwereld én daarbuiten.
De onderliggende motieven zijn divers. Ze wijzen enerzijds op de wens om diverse horizonten en contexten te verkennen. Anderzijds speelt ook de financiële noodzaak om diverse projecten en opdrachten te combineren om voldoende inkomsten te genereren.
In deze tweede meting werden de creatieve professionals opnieuw bevraagd over hun diverse activiteiten. Naast het bestaan van het lappendeken aan verschillende jobs, wees vorige studie ook op de omvang van gratis werk. Opnieuw werd bij elke professionele activiteit gevraagd of deze vergoed was (al dan niet gedeeltelijk) of niet.
6.1 Activiteiten en vergoedingen
Net als in de vorige Loont passie? uit 2016 wordt een onderscheid gemaakt tussen vier soorten activiteiten:
- Type 1: artistieke of creatieve activiteiten binnen de eigen hoofddiscipline (ook wel: de kern-artistieke activiteiten).
- Type 2: activiteiten gerelateerd aan de hoofddiscipline, maar die niet tot de kern van de artistieke of creatieve activiteiten behoren (bv. lesgeven, productiewerk, zakelijk werk, coaching, techniek…)
- Type 3: artistieke of creatieve activiteiten binnen andere disciplines (bv. een scenarist die een roman schrijft of een acteur die ook in een band zingt)
- Type 4: overige professionele activiteiten (buiten de creatieve sector)
Activiteiten van type 1
Bepaalde artistieke activiteiten van type 1 staan bij verschillende disciplines met stip voorop. De meeste respondenten deden in 2019 vormen van creatie (op eigen initiatief of in opdracht) en presentatie van eigen werk. Ook onderzoek en ontwikkeling is een activiteit die door ongeveer 50% of meer van de respondenten in alle disciplines werd uitgeoefend. (Behalve bij de muzikanten en componisten: daar werd deze categorie niet bevraagd.)
Creatie in opdracht krijgt doorgaans vaker een vergoeding dan creatie van eigen werk, op eigen initiatief. Al valt op dat voor een groep van creatieve professionals zelfs ook tegenover opdrachtwerk geen of slechts een gedeeltelijke vergoeding stond. Bijvoorbeeld voor 25% van de beeldend kunstenaars, 20% regisseurs of scenaristen bij het schrijven voor commerciële opdrachten, 17% van de literatoren voor het schrijven of illustreren in opdracht, voor 28% van de acteurs en 31% van de podiumkunstenaars bij deelname aan creaties van anderen.
Wie live opvoeringen speelt (acteurs of podiumkunstenaars) of concerten geeft (muzikanten) ziet die presentatiemomenten doorgaans volledig vergoed. Opvallend is dat het tentoonstellen van werk bij beeldende kunstenaars erg weinig degelijk vergoed wordt. Slechts 8% geeft aan dat ze tentoonstellingswerk deden dat ook volledig vergoed werd.
Onderzoek en ontwikkeling is ook een kernartistieke activiteit waartegenover vaak geen of een beperkte vergoeding staat. In de beeldende kunst en literatuur wordt dit soort werk eerder niet dan wel vergoed (al dan niet gedeeltelijk). Bij de acteurs en de ontwerpers geeft ongeveer de helft van zij die onderzoekswerk doen aan dat ze een (al dan niet gedeeltelijke) vergoeding kregen. Bij de film en podiumkunsten is onderzoeks- en ontwikkelingswerk voor meer respondenten wel dan niet vergoed (opnieuw: gedeeltelijk of geheel).
Promotiewerk gebeurt ook vaak gratis. Dat valt het meeste op bij schrijvers, vertalers en illustratoren, acteurs, podiumkunstenaars en beeldende kunstenaars.
Architecten verrichten het minst van al en zeer weinig gratis werk. De meeste van hun activiteiten zijn volledig vergoed.
Let wel: bij architecten worden activiteiten zoals onderhandelen (met aannemers, projectontwikkelaars, bouwheren…), vergunningen aanvragen of rapporten opstellen ook bij type 1 gerekend. De kernactiviteiten van architecten zijn dus iets breder opgevat dan creatief werk in de strikte zin (zoals ontwerpen, maquettes maken, onderzoek…).
In de enquête werd gevraagd om een algemene evaluatie te geven voor de mate waarin hun artistieke werkzaamheden naar eigen inschatting correct vergoed worden. De meerderheid van de respondenten gaf aan een (ongeveer of volledig) correcte vergoeding ontvangen te hebben voor artistieke activiteiten.
Toch is er een aanzienlijke groep van creatieve professionals die zegt geen correcte vergoeding ontvangen te hebben. Om en bij de 15% van de podiumkunstenaars, acteurs en ontwerpers zegt over het algemeen geen correcte vergoeding te ontvangen. Bij de architecten, schrijvers, muzikanten en componisten en regisseurs en scenaristen is dat 20 tot 30%. Bij de beeldend kunstenaars de helft. Opvallend: architecten schatten in dat hun vergoedingen niet noodzakelijk correct zijn, hoewel ze voor hun creatieve activiteiten vrijwel altijd volledig vergoed worden.
Niet elk gewerkt uur wordt vergoed. 45% van de beeldend kunstenaars en 40% van de schrijvers geeft aan voor (bijna) geen enkel creatief werkuur betaald te worden. Bij muzikanten en componisten ligt dit cijfer op 20%. Ook bij de andere disciplines — behalve de architecten — is slechts een minderheid voor alle uren betaald.
Activiteiten van type 2
Hier gaat het over de activiteiten die worden verricht binnen de eigen discipline maar die niet behoren tot de artistieke kerntaken. Hier staan allerlei zakelijk-administratief werk en productie van eigen werk (waar relevant) voorop als courante activiteiten. Dat zakelijke-administratieve werk is in de regel gratis werk.
Ook lesgeven in de discipline blijkt een belangrijke gerelateerde activiteit. Onder de beeldende kunstenaars, podiumkunstenaars, acteurs en muzikanten gaf meer dan de helft aan les te geven. Bij de filmmakers, ontwerpers en schrijvers ging het om grosso modo één op drie. Vooral van belang is daarbij op te merken dat lesgeven in de discipline doorgaans volledig vergoed wordt en dus een belangrijke bron van inkomsten vormt voor creatieve professionals.
Ook in coronatijd bleek lesgeven in de discipline voor velen een belangrijke vaste basis om op terug te vallen (zie ook verder). Een aanzienlijk deel gaat over privélessen en workshops. Bij muzikanten valt ook het belang op van het deeltijds kunstonderwijs (DKO).
Activiteiten van type 3
Veel van de creatieve professionals combineren werk in hun hoofddiscipline met activiteiten in een of meerdere andere disciplines (type 3: bv. een beeldend kunstenaar die ook grafisch ontwerper is of een muzikant die ook acteert en danst). Vooral onder ontwerpers en podiumkunstenaars zijn activiteiten in andere disciplines courant (60% van de respondenten in die disciplines geeft dit aan).
Deze activiteiten zijn doorgaans ook (gedeeltelijk) vergoed. Dat wijst erop dat deze activiteiten in een professionele context plaatsvinden. Bij creatieven in de literatuur, muziek en architectuur zijn dergelijke activiteiten minder courant (32% en minder doet ze) en worden ze ook net iets minder frequent vergoed.
Niet-artistieke activiteiten
Tabel 2 geeft een overzicht van het aandeel van creatieve professionals die, naast hun activiteiten binnen de context van de kunsten- of creatieve sectoren, nog een andere betaalde, niet-artistieke job hebben.
Tabel 2: Aandeel creatieve professionals met een betaalde, niet-artistieke job in 2019
Discipline | % respondenten met betaalde niet-artistieke job |
---|---|
Literaire schrijvers, literaire vertalers en illustratoren | 57% |
Beeldend kunstenaars | 42% |
Ontwerpers | 36% |
Muzikanten en componisten | 32% |
Acteurs | 30% |
Regisseurs en scenaristen | 30% |
Podiumkunstenaars (andere dan acteurs) | 30% |
Architecten | 8% |
Bij de schrijvers, vertalers en illustratoren heeft meer dan de helft een betaalde baan buiten de creatieve sector. Daarna volgen de beeldend kunstenaars met 42%. Mogelijk hangt dit hogere percentage samen met de relatief beperkte inkomsten die in deze disciplines verworven worden uit de artistieke activiteiten.
In de praktijk hebben schrijvers en beeldend kunstenaars doorgaans een vrij individueel georganiseerde creatieve praktijk. In theorie is het dan makkelijker (dan in eerder collectieve praktijken zoals podiumkunsten of muziek) om die artistieke praktijk zo te organiseren dat men daarnaast nog een andere job kan uitoefenen. Ze bouwen ook minder makkelijk rechten op voor een werkloosheidsuitkering (al dan niet via het kunstenaarsstatuut), wat die bijkomende job extra noodzakelijk maakt.
Volgende in de rij zijn de ontwerpers (36%) die in arbeidsorganisatie wel wat gelijkenissen vertonen met schrijvers en beeldend kunstenaars. Daarna volgen de muzikanten, acteurs, regisseurs en scenaristen en podiumkunstenaars – de ‘collectieve beroepen’ — met om en bij 30% die een niet-artistieke job heeft buiten de sector.
Buitenbeentje is opnieuw de architect. Slechts 8% van de architecten heeft een baan buiten de creatieve sector.
6.2 Tijdsbesteding
Hoe verdelen de creatieve professionals hun werktijd over deze vier types van activiteiten? Bekijken we de gemiddelden per discipline, dan kunnen we vaststellen dat binnen elke discipline het grootste deel van de tijd uitgaat naar de kernactiviteiten. Met uitzondering van de architecten, situeren de disciplines zich tussen 54% (voor de podiumkunstenaars, en de schrijvers, vertalers en illustratoren) en 68% (voor de regisseurs en scenaristen).
Schrijvers, vertalers en illustratoren besteden met 30% de meeste tijd aan hun niet-artistieke job(s) (type 4). Daarna volgen beeldend kunstenaars en ontwerpers met 15%. Splitsen we de muzikanten op naar genres, kunnen we vaststellen dat de niet-klassieke muzikanten 18% van hun tijd aan jobs buiten de sector (type 4) besteden, terwijl dat voor de klassieke muzikanten maar 8% is. Klassieke muzikanten besteden dan weer veel meer dan hun niet-klassieke tegenhangers tijd aan niet-artistieke activiteiten gerelateerd aan hun muziek (type 2, o.a. lesgeven): 30% versus 13%.
We kunnen deze gegevens over de tijdsbesteding ook op een andere manier bekijken: hoe groot is de groep van creatieve professionals dat zich voor 100% van de werktijd kan toeleggen op creatieve activiteiten van type 1? Bij uitbreiding kunnen we die vraag ook stellen voor alle activiteiten die zich situeren binnen de creatieve sector. Dus het geheel van de creatieve activiteiten binnen de hoofddiscipline én in andere disciplines én de aanverwante activiteiten zoals productie- of technisch werk, zakelijke taken, lesgeven of promotie voeren. Ofwel: de optelsom van types 1, 2 en 3.
Tabel 3: Respondenten die in 2019 hun werktijd volledig besteden aan creatief werk of aan werk in de creatieve sector (alleen professionals op actieve leeftijd, excl. architecten)
Discipline | % respondenten met werktijd volledig in type 1 | % respondenten met werktijd volledig in types 1+2+3 |
---|---|---|
Regisseurs en scenaristen | 29% | 79% |
Ontwerpers | 19% | 67% |
Beeldend kunstenaars | 15% | 65% |
Muzikanten en componisten | 14% | 74% |
Literaire schrijvers, literaire vertalers en illustratoren | 14% | 43% |
Acteurs | 13% | 78% |
Podiumkunstenaars | 5% | 74% |
Tabel 3 is duidelijk: slechts een minderheid van de creatieve professionals hun volledige arbeidstijd aan het creatieve werk (type 1) kan besteden. Bij de filmmakers gaat het om een kleine 30%, bij ontwerpers 20% en bij de beeldend kunstenaars, muzikanten, schrijvers en acteurs ongeveer 14%. Slechts 5% van de podiumkunstenaars kan zich volledig kan toeleggen op het creatieve.
Kijken we naar werk in de creatieve sector als geheel (in de kolom helemaal rechts), dan valt de situatie in de literatuur op. Nog niet de helft van de schrijvers kan alle tijd besteden aan werk in de creatieve sector. Daarop volgen de beeldend kunstenaars met 65%. Beide groepen werden eerder al getypeerd als de creatieven die het meest van al een job buiten de sector hebben en dit vertaalt zich dus ook in de arbeidstijd. De ontwerpers situeren zich in de buurt van de beeldend kunstenaars. Bij de acteurs, muzikanten, podiumkunstenaars en filmmakers blijkt ongeveer drie vierde zich volledig te kunnen toeleggen op activiteiten binnen de creatieve sector.
Zoals we eerder aangaven, omvat type-1-werk van architecten meer dan creatieve activiteiten in de strikte zin (en ook werk zoals onderhandelen of vergunningen aanvragen). Daarom lieten we ze uit tabel 3. Ze zijn bovendien een uitzondering: 66% van de architecten legt zich volledig toe op werk van type 1 en 94% op werk van types 1 + 2 + 3.
7. Inkomsten
In een volgende stap brachten de onderzoekers de inkomsten van de creatieve professionals in kaart. Daarbij kijken we naar het volledige plaatje: niet alleen het loon uit de diverse types activiteiten, maar ook andere inkomstenbronnen zoals auteurs- en naburige rechten, subsidies en uitkeringen.
Evident is dat niet. Het is om diverse redenen sowieso al moeilijk om een inkomen te meten, laat staan van kunstenaars die diverse activiteiten en projecten, binnen korte en langere termijnen combineren. 2019 gold als referentiejaar.
Om de vragen over inkomen zo waarheidsgetrouw mogelijk in te vullen werd de respondenten gevraagd om volgende documenten bij de hand te nemen: loonbrieven van 2019, aangifteformulieren of aanslagbiljetten m.b.t. 2019 en fiscale fiches van inkomsten uit auteurs- en naburige rechten.
7.1 Netto-inkomsten algemeen
In een eerste stap geven we de totale mediaan netto-inkomsten op een jaar mee. Dat ongeacht het statuut waarin men die inkomsten verwerft.
Zelfstandigen werden gevraagd om beroepskosten, inkomstenbelasting, premies en sociale zekerheidsbijdragen af te trekken van hun bruto-omzet (exclusief btw). Werknemers moesten eindejaarspremies en vakantiegeld meetellen. Tellen mee bij alle statuten: inkomsten uit beurzen, uit prijzen, uit auteurs- en naburige rechten, via de kleine vergoedingsregeling (KVR), uit vervangingsinkomens en uit betaald werk waarbij geen belastingen of sociale bijdragen werden afgedragen.
In tabel 4 zijn de gepensioneerden buiten beschouwing gelaten en gaat het dus enkel over creatieve professionals op actieve leeftijd.
Tabel 4: Mediaan nettojaarinkomen voor alle creatieve professionals in 2019 (alleen professionals op actieve leeftijd)
Discipline | Mediaan netto-inkomen op een jaar |
---|---|
Architecten | € 26.000 |
Regisseurs en scenaristen | € 22.998 |
Literaire schrijvers, literaire vertalers en illustratoren | € 20.864 |
Acteurs | € 20.000 |
Muzikanten en componisten Klassieke muzikanten Niet-klassieke muzikanten | € 20.000 € 27.129 € 16.800 |
Ontwerpers | € 19.500 |
Beeldend kunstenaars | € 18.000 |
Podiumkunstenaars (andere dan acteurs) | € 16.634 |
De architecten verdienen het meest, met een mediaan nettojaarinkomen van 26.000 euro. Podiumkunstenaars verdienen het minst, met 16.634 euro. Als we de muzikanten en componisten uitsplitsen naar genre, wordt duidelijk dat de klassieke muzikanten ‘bovenaan’ komen, met een mediaaninkomen van 27.129 euro. De niet-klassieke muzikanten zakken naar het niveau van de podiumkunstenaars.
Met multivariate analyses controleerden de onderzoekers in hoeverre sociaal-demografische kenmerken van de professionals (zoals leeftijd en gender) een effect hebben op bovenstaande verschillen.
Vanuit die analyses blijken er geen significante verschillen te zijn tussen de inkomsten van beeldend kunstenaars, muzikanten en componisten (de groep als geheel, klassiek en niet-klassiek samen), podiumkunstenaars en acteurs. Dus: ondanks de eigenheden die we doorheen deze tekst beschrijven, verschillen die disciplines niet gek veel van elkaar op vlak van netto-inkomen.
Wel laten de multivariate analyses zien dat podiumkunstenaars en acteurs significant lagere netto-inkomens rapporteren dan regisseurs en scenaristen en dan de schrijvers, vertalers en illustratoren.
De inkomsten van bijna alle groepen creatieve professionals liggen lager dan de mediaan van de werkende bevolking. Volgens Statbel lag het mediaan nettojaarinkomen in 2019 in het Vlaams Gewest op 24.404 euro. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ligt dat cijfer wat lager. (Het gaat hier specifiek over iedereen die inkomsten verwerft als zelfstandige (in bijberoep) of als werknemer (incl. ambtenaren). De gegevens zijn afkomstig uit de SILC-enquête.)
Kortom: de inkomens van de creatieve professionals mogen we dus als eerder laag beschouwen. Zeker als we in gedachten brengen dat ze doorgaans langgeschoold zijn.
7.2 Statuten
Creatieve professionals kunnen hun professionele activiteiten (type 1 t.e.m. 4) uitoefenen en inkomsten verwerven vanuit verschillende statuten (werknemer, zelfstandige of soms ambtenaar). Dit valt op bij de verschillende disciplines:
- Acteurs en podiumkunstenaars zijn doorgaans actief als werknemer, zij het in loondienst (58%) of via een interimkantoor (52%). Ze werken minder vaak als zelfstandige (resp. 12% en 17% in hoofdberoep en 9% en 10% in bijberoep).
- Ook onder de muzikanten en componisten zien we veel werknemers (resp. 41% en 28%), maar daarnaast ook zelfstandigen (21% is zelfstandig in hoofdberoep en 25% is zelfstandig in bijberoep). In vergelijking met de andere muziekgenres werken klassieke muzikanten en componisten veel vaker als werknemer in loondienst.
- Bij de regisseurs en scenaristen is de categorie van zelfstandige in hoofdberoep de meest voorkomende (36%), maar velen hebben ook het statuut van werknemer (31% rechtstreeks in dienst bij een werkgever en 23% via interimkantoren).
- 91% van de architecten is formeel als zelfstandige in hoofdberoep gevestigd en slecht 8% werkt als werknemer in loondienst.
- Ook bij ontwerpers helt de balans over naar het zelfstandigenstatuut (52% werkt als zelfstandige in hoofdberoep, 23% als werknemer in loondienst).
- Beeldend kunstenaars werken ook meer als zelfstandige dan als werknemer, al zijn de verschillen hier minder groot (31% zelfstandigen in hoofdberoep, 25% in bijberoep en 14% werknemers, zowel in loondienst als via interim).
- Schrijvers, vertalers en illustratoren tellen eveneens een groot aandeel zelfstandigen (in hoofd- en bijberoep), volgens gelijkaardige verhoudingen als de beeldend kunstenaars. Opvallend bij deze groep zijn de 20% respondenten die gepensioneerd zijn.
Creatieve professionals kunnen statuten combineren. Bijvoorbeeld een zelfstandige muzikant die ook een deeltijdse lesopdracht heeft als ambtenaar in het kunstonderwijs. Het combineren van statuten komt bij bijna elke discipline voor. (En verklaart waarom de som van percentages hierboven soms boven 100% uitkomt.)
Inkomens kunnen sterk verschillen naargelang het statuut waarin men werkt. Daarom splitsen we in wat volgt de inkomstengegevens ook uit voor de zelfstandigen in hoofdberoep en voor de werknemers. Degenen die statuten combineren laten we hier buiten beschouwing.
7.3 Netto-inkomsten van zelfstandigen
Tabel 5 geeft het overzicht van de nettojaarinkomsten van de zelfstandigen in hoofdberoep. Onder netto-inkomen uit zelfstandig werk verstaan we de omzet (exclusief btw) min de beroepskosten, inkomstenbelasting, premies en sociale zekerheidsbijdragen.
Worden ook meegerekend: inkomsten uit beurzen, auteurs- en naburige rechten, prijzen, uitkeringen en betaald werk zonder belastingen of sociale bijdragen af te dragen. Hier zijn — in tegenstelling tot tabel 4 — de respondenten op pensioengerechtigde leeftijd wel meegeteld.
Tabel 5: Nettojaarinkomen van de zelfstandigen in hoofdberoep in 2019 (aantal respondenten (N) vermeld per discipline)
Discipline | Mediaan | Gemiddelde |
---|---|---|
Acteurs (N = 22) | € 17.325,5 | € 21.772,29 |
Podiumkunstenaars (N = 12) | € 13.500 | € 17.059,38 |
Architecten (N = 435) | € 25.773,39 | € 35.088,73 |
Beeldend kunstenaars (N = 112) | € 15.000 | € 18.715,51 |
Schrijvers, vertalers en illustratoren (N = 90) | € 13.771 | € 21.589,57 |
Muzikanten en componisten (N = 57) | € 15.000 | € 24.074,58 |
Regisseurs en scenaristen (N = 88) | € 30.000 | € 40.279,69 |
Ontwerpers (N = 79) | € 18.000 | € 22.417,96 |
De mediaan ligt het laagste bij de podiumkunstenaars (13.500 euro), de schrijvers (13.771 euro), beeldend kunstenaars (15.000 euro) en muzikanten en componisten (15.000 euro). De zelfstandige regisseurs en scenaristen (30.000 euro) en architecten (25.773 euro) stellen het een pak beter.
Merk op dat het bij de regisseurs en scenaristen slechts over 34% van de totale groep gaat die in dit statuut werken. Bij de architecten hebben we daarentegen het merendeel in beeld (91%). Bij de podiumkunstenaars ging het om 12% van de groep (en slechts 12 respondenten), bij schrijvers 28%, bij beeldend kunstenaars 31% en bij muzikanten en componisten 21%.
7.4 Netto-inkomsten van werknemers
Tabel 6 geeft de nettojaarinkomsten weer van zij die in hoofdberoep werknemer waren — of ze nu werken via directe tewerkstelling of via een interimkantoor, zoals een sociaal bureau voor kunstenaars (SBK).
De inkomens verwijzen naar het netto-inkomen uit werk dat men op de rekening gestort krijgt. Tellen hier mee: inkomsten uit beurzen, uit prijzen, uit auteurs- en naburige rechten, via de KVR, werkloosheidsuitkeringen, vakantiegeld, eindejaarspremie, vervangingsinkomens en betaald werk zonder belastingen of sociale bijdragen. Dit is inclusief respondenten op pensioengerechtigde leeftijd.
Tabel 6: Netto-jaarinkomen van de werknemers in hoofdberoep in 2019 (aantal respondenten (N) vermeld per discipline)
Discipline | Mediaan | Gemiddelde |
---|---|---|
Acteurs (N = 109) | € 20.000 | € 19.540,12 |
Podiumkunstenaars (N = 72) | € 17.100 | € 16.735,03 |
Architecten (N = 47) | € 18.000 | € 18.693,76 |
Beeldend kunstenaars (N = 124) | € 16.983,5 | € 20.406,71 |
Schrijvers, vertalers en illustratoren (N = 94) | € 19.447,5 | € 29.137,12 |
Muzikanten en componisten (N = 166) | € 17.200,5 | € 20.269,95 |
Regisseurs en scenaristen (N = 101) | € 17.150 | € 20.831,42 |
Ontwerpers (N = 43) | € 17.000 | € 16.115,08 |
Tussen de inkomens van de werknemers zijn er minder onderlinge verschillen dan het geval is bij de zelfstandigen. Dat is zowel tussen werknemers binnen dezelfde discipline als tussen werknemers van verschillende disciplines. Het eerste zie je aan de medianen en de gemiddelden die binnen elke discipline relatief dicht bij elkaar liggen. Er is dus minder vertekening door zeer lage of zeer hoge bedragen. Het laatste zie je door de medianen van verschillende disciplines te vergelijken. Het verschil is eerder gering: het varieert van 17.000 tot 20.000 euro.
Situeren zich onderaan, met een mediaan netto-inkomen rond 17.000 euro: podiumkunstenaars, beeldend kunstenaars, ontwerpers, muzikanten en regisseurs.
De multivariate analyses — die controleren voor andere variabelen zoals gender, leeftijd en opleidingsniveau — geven aan dat werknemers die werken via SBK-contracten een lager inkomen hebben dan personen die dat niet doen (of ze nu als werknemer of als zelfstandige werken).
7.5 Genderloonkloof
In 2018 werd een aparte studie (Zo man, zo vrouw?) gewijd aan onderzoek naar genderverschillen in artistieke beroepen. Ze bracht een genderloonkloof in kaart die we ook in deze bevraging terugvinden.
Kijken we naar de gegevens van de werknemers (grafiek 3), zien we dat het (mediaan) loon van mannen en vrouwen in de leeftijdsgroep -35 jaar min of meer gelijk is (met 750 euro meer voor vrouwen).
In de daaropvolgende leeftijdsgroepen liggen de lonen van de mannen hoger dan die van de vrouwen. En die kloof stijgt met de leeftijd. In de groep van 35 tot en met 44 jaar is het verschil ongeveer 2.500 euro. Vanaf 45 jaar stijgt het naar meer dan 4.000 euro.
Grafiek 3: Mediaan nettojaarinkomen in 2019 van vrouwelijke (blauw) en mannelijke (oranje) werknemers, per leeftijdsgroep
De multivariate analyses op de data geven aan dat vrouwelijke creatieve professionals significant minder inkomsten rapporteren dan hun mannelijke collega’s. Ook wanneer hun jongere leeftijd (in deze steekproef) en hun specifieke tewerkstellingssituaties in rekening gebracht worden. Het gaat dus wel degelijk om een gendereffect.
Zoals je bij sectie 4.1 al las: het aantal bevraagden die zich niet (exclusief) als man of vrouw identificeren was zeer klein. Te klein om veralgemenende uitspraken te doen. Daarom worden in deze sectie alleen respondenten vermeld die zich (exclusief) als ‘man’ of ‘vrouw’ identificeerden.
7.6 Aanvullende, kunstgerelateerde inkomstenbronnen
Loont passie? brengt ook een aantal alternatieve vergoedingswijzen in kaart: inkomsten via de KVR, als verenigingswerker, via de 25-dagenregeling, via een vrijwilligersvergoeding, een (andere) onkostenvergoeding (kilometervergoeding, reisvergoeding), in natura, of betaald zonder dat er belastingen of sociale bijdragen werden afgedragen.
De KVR werd in 2019 courant gebruikt door acteurs, podiumkunstenaars en muzikanten. Het gaat telkens over ongeveer 50% van de respondenten. Bij de klassieke muzikanten loopt het gebruik van de KVR zelfs op tot 62%. Bij de andere disciplines gaat het om zo’n 15% die via deze weg vergoed werden.
Niet elke creatieve professional verzamelt inkomsten uit auteurs- en naburige rechten. En er zijn grote verschillen tussen de disciplines. Vooral schrijvers, vertalers en illustratoren (79% van de bevraagden), acteurs (76%), regisseurs en scenaristen (74%) en muzikanten en componisten (68%) innen auteurs- en naburige rechten.
De mediaan jaarbedragen aan inkomsten uit auteurs- en naburige rechten gaan van 400 euro bij de muzikanten en componisten tot 3.500 euro bij de regisseurs en scenaristen. Architecten zijn een uitzondering, met een mediaan van zowat 7.500 euro.
Het gemiddelde ligt overal gevoelig hoger dan de mediaan. Enkele relatief zeer hoge bedragen duwen de gemiddeldes dus flink naar omhoog. Met andere woorden: voor enkele respondenten vormen auteurs- en/of naburige rechten een aanzienlijke inkomstenbron.
7.7 Gezinsinkomen
Om de financiële slagkracht binnen het gezin te achterhalen werd gevraagd over welk bedrag elk huishouden (gemiddeld genomen) maandelijks kan beschikken om van te leven.
In de berekening zitten: uitkeringen uit mogelijke bedrijven, het eigen loon en het eventuele loon van de partner, vervangingsinkomens, kinderbijslag, geld uit werk waar geen belastingen of sociale bijdragen op werden betaald, eventuele huurinkomsten of interesten uit kapitaal.
Tabel 7: Schatting van het maandelijkse gezinsinkomen in 2019, naargelang de gezinssituatie
Discipline | Mediaan alleenstaanden | Mediaan gehuwden/samenwonenden |
---|---|---|
Acteurs (N = 165) | € 1.500 | € 3.000 |
Podiumkunstenaars (N = 90) | € 1.500 | € 3.000 |
Architecten (N = 458) | € 1.800 | € 4.000 |
Beeldend kunstenaars (N = 330) | € 1.200 | € 2.950 |
Schrijvers, vertalers en illustratoren (N = 275) | € 1.600 | € 3.500 |
Muzikanten en componisten (N = 317) | € 1.500 | € 3.075 |
Regisseurs en scenaristen (N = 206) | € 1.800 | € 3.300 |
Ontwerpers (N = 144) | € 1.600 | € 3.000 |
Wat opvalt is dat de maandelijkse inkomens van alleenstaande creatieve professionals laag zijn. De helft van de alleenstaande beeldende kunstenaars doet het maandelijks met 1.200 euro of minder. De architecten en regisseurs en scenaristen doen het onder de alleenstaanden het best: de helft doet het met 1.800 euro per maand of minder.
Bij de gehuwden of samenwonenden is het mediaanbedrag voor acteurs, podiumkunstenaars, beeldende kunstenaars, muzikanten en ontwerpers ongeveer 3.000 euro. De helft van de regisseurs en scenaristen hier heeft 3.300 euro of minder gezinsinkomen per maand. Bij de schrijvers, vertalers en illustratoren ligt de mediaan op 3.500 euro per maand en bij de architecten op 4.000 euro.
Als je de cijfers over alle disciplines heen bekijkt, dan komt het volgende naar boven:
- Alleenstaanden met kinderen ten laste hebben een mediaaninkomen van 1.800 euro.
- Bij alleenstaanden zonder kinderen is dat 1.500 euro.
- De gehuwden of samenwonenden met kinderen ten laste schatten hun maandelijks gezinsinkomen (mediaan) op 3.500 euro.
- Gehuwden of samenwonenden zonder kinderen ten laste komen op 3.000 euro.
7.8 Beroepskosten
Naast de directe inkomsten bepalen dus ook de beroepskosten de leefbaarheid van het beroep van creatieve professionals. Die beroepskosten kunnen sterk verschillen naargelang de discipline en de aard van de individuele praktijk.
Niet alle respondenten hebben of melden beroepskosten. Hier geven we de gemiddelde beroepskosten over heel 2019, voor zij die effectief kosten rapporteerden:
- De hoogste beroepskosten vind je onder de ontwerpers (gemiddeld ca. 15.700 euro) en beeldend kunstenaars (13.100 euro). Voor beide groepen zijn de voornaamste kosten vergoedingen aan derden, productiekosten, huur of afbetaling van hun werkruimte en materiaal- en uitrustingskosten.
- Muzikanten en componisten en regisseurs en scenaristen volgen met respectievelijk ca. 8.200 en 7.100 euro gemiddelde beroepskosten op een jaar. Naast vergoedingen aan derden vallen bij hen de opnamekosten op.
- Acteurs, podiumkunstenaars en schrijvers, vertalers en illustratoren rapporteren de laagste beroepskosten (ca. 3.500 à 5.300 euro op jaarbasis). Ook voor hen zijn de vergoedingen aan derden de grootste kostenpost.
7.9 Samenstelling inkomsten
Naast het totale inkomen, brengt de studie het aandeel van de verschillende inkomstenbronnen binnen het totaal in kaart. Deze worden onderverdeeld naar de vier types van activiteiten (zie boven) waaruit ze gegenereerd zijn.
De architecten buiten beschouwing gelaten, zijn het vooral ontwerpers en regisseurs en scenaristen die hun inkomsten voornamelijk uit artistieke of creatieve activiteiten halen. Ze putten gemiddeld 55% à 54% van hun totale inkomsten uit hun kernartistieke activiteiten (type 1).
Inkomsten uit activiteiten van type 1 liggen het laagst bij de creatieve professionals uit de literatuur (27% van hun totale inkomsten) en beeldende kunst (32%). Deze twee groepen steunen gemiddeld genomen meer op inkomsten uit werk buiten de sector (type 4) dan de andere groepen, met respectievelijk 33% en 21% van hun totale inkomsten.
Muzikanten en componisten, podiumkunstenaars en acteurs halen gemiddeld 40 à 46% van hun inkomsten uit hun artistieke hoofdactiviteiten (type 1). De kunstgerelateerde activiteiten (type 2) zijn het belangrijkst bij muzikanten en componisten (gemiddeld 25% van hun inkomsten), gevolgd door podiumkunstenaars (21%) en beeldende kunstenaars (19%).
Naast een inkomen uit activiteiten, halen creatieve professionals ook inkomsten uit werkloosheidsuitkeringen of leeflonen. Dit werd expliciet meegenomen omdat deze voor een inkomen kunnen zorgen tussen opdrachten in en al dan niet als buffer dienen voor onbezoldigd werk. Bovendien is er in België een kunstenaarsstatuut. Dat voorziet (o.a.) in voordeelregels voor kunstenaars om toegang te krijgen tot een werkloosheidsuitkering (mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan).
Gemiddeld 21% van de inkomsten van podiumkunstenaars en acteurs komt voort uit werkloosheidsuitkeringen of een leefloon. Iets meer dan de helft van de acteurs en podiumkunstenaars deed in 2019 een beroep op dergelijke uitkeringen. Niet toevallig zijn dit ook de artiesten die het meest van al een toegang vinden tot het kunstenaarsstatuut.
Bij de regisseurs en scenaristen, beeldend kunstenaars en muzikanten en componisten vormen werkloosheidsuitkeringen en leefloon respectievelijk gemiddeld 12%, 10% en 9% van de totale inkomsten. Ongeveer 26% van de regisseurs en scenaristen, 19% van de beeldende kunstenaars en 23% van de muzikanten en componisten genoten in 2019 van een uitkering voor minstens een deel van hun inkomsten.
Zoals bij de tijdsbesteding bekijken we de samenstelling van inkomsten ook vanuit een andere invalshoek. Hoeveel creatieve professionals leven van de kunst alleen? Of juister: hoeveel halen hun volledige inkomen uit hun kernartistieke activiteiten (type 1)? En hoeveel creatieven halen hun volledige inkomen uit hun activiteiten in de creatieve sector alleen (de optelsom van types 1, 2 en 3)?
Tabel 8: Respondenten die in 2019 hun inkomen volledig halen uit creatief werk of uit werk in de creatieve sector (alleen professionals op actieve leeftijd, excl. architecten)
Discipline | Inkomen volledig uit creatief werk (type 1) | Inkomen volledig uit werk in de creatieve sector (type 1+2+3) |
---|---|---|
Ontwerpers | 34% | 61% |
Regisseurs en scenaristen | 22% | 57% |
Beeldend kunstenaars | 16% | 45% |
Muzikanten en componisten Klassieke muziek Niet-klassieke muziek | 9% 11% 7% | 52% 67% 32% |
Podiumkunstenaars | 9% | 33% |
Literaire schrijvers, literaire vertalers en illustratoren | 8% | 33% |
Acteurs | 7% | 29% |
34% van de ontwerpers en 22% van de regisseurs en scenaristen kan volledig leven van het kernartistieke werk (type 1) alleen. Beeldende kunstenaars bevinden zich een trapje lager: ongeveer één op zes haalt hun volledige inkomen uit de kunst.
De artiesten uit de muziek, podiumkunsten en literatuur situeren zich allen rond de 8%. Minder dan één op tien kan hier leven van de kunst (in de eigen hoofddiscipline) alleen. Bij de muzikanten en componisten die actief zijn in de klassieke muziek ligt het percentage iets hoger: onder hen haalt één op tien het volledige inkomen uit de muziek. Bij de niet-klassieke muzikanten is dat 7%.
Als we kijken naar de inkomsten uit alle activiteiten in de artistieke sector — dus de optelsom van activiteiten van types 1, 2 en 3 — gebeurt een kleine hergroepering.
Iets meer dan de helft van de filmmakers en muzikanten kan volledig leven van werk in de artistieke sector. Bij de klassieke muzikanten is dat zelfs 67% — ziehier o.a. het belang van lesgeven onder muzikanten. Bij de beeldend kunstenaars gaat het om 45% die een volledig inkomen haalt uit activiteiten in de sector.
Bij de podiumkunstenaars, acteurs en schrijvers gaat het om ongeveer één op drie die het doet met enkel inkomsten uit activiteiten in de creatieve sector. De percentages lopen hier gelijk, maar je zag al dat hun tijdsbesteding erg verschilt (tabel 3). Dit heeft goeddeels te maken met verschillen in de samenstelling van hun inkomen. Je zag al dat schrijvers beduidend vaker dan podiumkunstenaars een extra job hebben buiten de sector (type 4), daar meer tijd aan besteden en ook meer inkomsten uit halen. Podiumkunstenaars hebben minder vaak een extra job, maar kunnen zich dan weer meer beroepen op werkloosheidsuitkeringen — al dan niet binnen het kunstenaarsstatuut.
Let wel: in deze berekeningen zijn de creatieven boven 65 jaar niet meegenomen. Het ruime aandeel van schrijvers in deze steekproef dat een pensioen ontvangt blijft hier dus buiten beschouwing.
Net zoals bij tabel 3 lieten we de architecten uit de vergelijking. Werk van type 1 gaat hier namelijk iets breder dan zuiver creatieve activiteiten. Met dit in het achterhoofd leert het onderzoek ons dat 77% van de architecten hun volledige inkomen haalt uit werk van type 1. Zo’n 94% haalt een volledig inkomen uit werk van types 1 + 2 + 3.
8. Arbeidstevredenheid
In de vorige meting van Loont passie? sprong het onderscheid tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie sterk in het oog. De conclusie luidde toen dat kunstenaars zeer sterk intrinsiek gemotiveerd zijn.
Zelfs in die mate dat het gunstige jobcondities in de weg kan staan. Met andere woorden: de voldoening die de intrinsieke jobkenmerken brengen, kan ervoor zorgen dat men doorgaat. Ondanks de precaire omstandigheden waarin het werk soms moet gebeuren. De resultaten van deze tweede meting liggen in dezelfde lijn.
De intrinsieke jobkenmerken gaan over de inhoudelijke aspecten van het beroep als creatieve professional:
- 87% van de respondenten geeft aan tevreden te zijn over de mate waarin het werk uitdagend en interessant is.
- Ook de mogelijkheid tot zelfontplooiing en persoonlijke ontwikkeling wordt door de meesten (81%) gewaardeerd.
- Over de ganse lijn zijn de architecten eerder wat minder tevreden dan de andere disciplines en zijn de podiumkunstenaars, muzikanten en filmmakers licht positiever over de inhoudelijke aspecten van de job. De verschillen zijn echter klein.
Wanneer we de focus verleggen naar vergoeding en werkomstandigheden (de extrinsieke jobaspecten), dan zie je een heel ander beeld. In vergelijking met de intrinsieke jobkenmerken, ligt het percentage creatieve professionals dat tevreden is met de extrinsieke aspecten meer dan de helft lager.
Zo’n 40% geeft aan tevreden te zijn over de vergoedingen die voor prestaties gegeven worden. Maar ook 35% geeft aan daarover ontevreden te zijn. (Een kwart gaf aan zich “tussen beide” te bevinden.) Over de hoogte van het totale inkomen als creatieve professional is ongeveer de helft van de respondenten ontevreden. 29% geeft aan wel tevreden te zijn.
De verschillen tussen disciplines en individuen zijn groter dan het geval is bij de intrinsieke jobkenmerken:
- Podiumkunstenaars, acteurs en ontwerpers zijn merkbaar positiever dan beeldend kunstenaars en schrijvers over de vergoedingen voor hun prestaties. Ongeveer de helft van de podiumkunstenaars en ontwerpers geven aan tevreden te zijn tegenover respectievelijk 40% en 45% van de beeldend kunstenaars en schrijvers die aangeven ontevreden te zijn over vergoedingen voor prestaties.
- Echter: podiumkunstenaars zijn samen met de beeldend kunstenaars en schrijvers dan weer het meest uitgesproken negatief over hun totale inkomen. Meer dan 50% geeft aan ontevreden te zijn.
- Ook werkzekerheid is een kopbreker bij de podiumkunstenaars en acteurs. Ongeveer 60% van de respondenten is hierover ontevreden. Bij de creatieven uit de beeldende kunst, literatuur en muziek gaat het telkens om iets meer dan de helft.
Een andere extrinsieke factor is die van de waardering, van het publiek en van de samenleving als geheel. Globaal genomen is 74% van de respondenten tevreden over de publiekswaardering die ze ervaren. Uitschieters daarbij zijn niet toevallig acteurs, podiumkunstenaars en muzikanten, met meer dan 90% tevreden artiesten. Zij hebben in de live arts immers een erg direct contact met het publiek. Architecten situeren zich dan weer uitgesproken laag, met 55% van de groep die tevreden is over de waardering van hun ‘publiek’.
Wat de waardering van de samenleving betreft, krijgen we een ander plaatje. Terwijl 44% van alle respondenten tevreden is over de algemene maatschappelijke waardering als kunstenaar of creatieve professional, is 25% ook uitgesproken ontevreden.
9. Zakelijke ondersteuning en advies
Loont passie? bracht in kaart in welke mate creatieve professionals aangesloten zijn bij collectieve beheersvennootschappen, belangen- of beroepsorganisaties en/of vakbonden. Dit valt op:
- Vooral regisseurs en scenaristen (87%), acteurs (83%), muzikanten (71%) en schrijvers (72%) kiezen vaak voor een collectief beheer van hun rechten.
- De meerderheid van de architecten (70%), acteurs (80%) en schrijvers (71%) is vertegenwoordigd door een belangen- of beroepsorganisatie.
- Enkel bij acteurs (66%) en podiumkunstenaars (65%) is er een groot deel aangesloten bij een vakbond. Allicht niet toevallig zijn dit ook de disciplines met de meeste werknemers in hun rangen en waarin het meest een beroep gedaan wordt op werkloosheidsuitkeringen. Vakbonden spelen de rol van uitbetalingsinstelling.
De creatieve professionals in kwestie werden aangeschreven via onder meer de adressenlijsten van beheersvennootschappen en beroepsorganisaties. Deze percentages vormen daarom waarschijnlijk een overschatting van het percentage aangesloten leden in de volledige populatie van creatieve professionals.
Voor zakelijk en juridisch advies doet de meerderheid van alle creatieve professionals een beroep op een boekhouder. Een andere veelvuldig geconsulteerde (informele) bron van informatie zijn de collega’s. Ook Cultuurloket is bij zowat alle disciplines een belangrijk aanspreekpunt, behalve bij de schrijvers. De cijfers suggereren dat een creatieve professional zich niet beperkt tot één bron van zakelijk en juridisch advies. Er worden eerder verschillende kanalen tegelijk aangeboord.
Acteurs en podiumkunstenaars kloppen met hun zakelijke vragen vaker dan andere disciplines aan bij de vakbond, bij SBK’s of andere interimkantoren. Daarnaast staan de beheersvennootschappen en belangenbehartigers op de radar van de creatieven in een aantal disciplines.
10. Impact van de coronacrisis: een eerste foto
De enquête werd afgenomen in de zomer van 2021, in volle coronacrisis. Het was dus onmogelijk om al de volledige impact van de crisis op de werk- en financiële situatie van creatieve professionals in kaart te brengen. De meeste respondenten zullen pas de werkelijke gevolgen in kaart kunnen brengen een heel eind nadat het virus is weggedeemsterd. Toch bood de context van dit onderzoek een uitgelezen kans om een eerste temperatuurmeting te doen van de impact van deze crisis op de creatieve professionals.
10.1 Impact op de creatieve praktijk
Door een lange reeks van beperkende maatregelen, was samen creëren en repeteren niet langer mogelijk en vielen publiekspresentaties weg. De impact van de crisis op de creatieve beroepen was dan ook groot.
Toch zijn duidelijke verschillen zichtbaar tussen de disciplines. Behoorlijk wat architecten (62%) en schrijvers (51%) gaven aan dat de coronacrisis weinig veranderde aan hun dagelijkse werk als creatieve professionals. Onder de regisseurs en scenaristen, de beeldend kunstenaars en de ontwerpers ligt dat aandeel tussen 44% en 38% van de respondenten.
Daartegenover signaleerden 82% van de podiumkunstenaars en de acteurs en 71% van de muzikanten dat corona hen belette om hun werk uit te oefenen. Het gaat hier niet toevallig om de collectieve praktijken met live publieksmomenten.
Over het algemeen geeft ongeveer 40% van de creatieve professionals aan dat de coronacrisis wel geleid heeft tot nieuwe ideeën en out-of-the-box denken. Al geeft enkel een even groot percentage architecten en regisseurs aan dat ze ook zelf meer creatief werk digitaal zijn gaan doen dan voor corona.
10.2 Steunmaatregelen
Na de sluiting van de cultuursector is een reeks aan steunmaatregelen in het leven geroepen die het verlies aan inkomsten moesten opvangen. De bevraging laat zien dat steunmaatregelen vooral zijn aangevraagd en ontvangen binnen de disciplines met een collectieve creatiepraktijk en live presentatie.
Deze groep werd dan ook het hardst getroffen tijdens de crisis. Bij de podiumkunstenaars heeft 77% steunmaatregelen ontvangen en 7% heeft deze wel aangevraagd maar niet ontvangen. Voor acteurs is dit respectievelijk 67% en 8%. De derde groep zijn de muzikanten waar 61% steunmaatregelen heeft ontvangen, en 7% na aanvraag niet ontvangen. Bij schrijvers, illustratoren, architecten en beeldend kunstenaars heeft telkens ongeveer 50% steunmaatregelen aangevraagd en eveneens de meerderheid hiervan steun ontvangen. Ontwerpers en regisseurs en scenaristen situeren zich tussen beide groepen.
In het merendeel van de gevallen ging het om premies zoals de culturele activiteitenpremie of vervangingsinkomens zoals het corona-overbruggingsrecht. Meer dan een derde vroeg zo’n premie of vervangingsinkomen aan en de overgrote meerderheid die ze aanvroeg, heeft ze dus ook ontvangen.
Ook werd gepolst in welke mate deze steunmaatregelen voldoende compensatie boden voor het geleden verlies. Bij de disciplines waar de meeste steun werd aangevraagd, werd vaker aangegeven dat de steun onvoldoende was. Dit valt te begrijpen wanneer we kijken naar de inschatting over de mate waarin hun inkomsten in coronatijd wegvielen.
10.3 Impact op de inkomsten
De eerdere cijfers over inkomsten hebben betrekking op precoronajaar 2019 en zijn gedetailleerd gemeten. Voor de bevraging van de impact van corona op het inkomen in 2020 werd aan de respondenten gevraagd om zelf een algemene inschatting te maken van de mate waarin hun inkomen teruggevallen was (of niet).
Het zijn – niet verrassend – de muzikanten, podiumkunstenaars en acteurs wiens inkomen het sterkst gedaald is:
- Meer dan de helft van de podiumkunstenaars heeft een terugval gehad van minstens een kwart van hun inkomen in 2020.
- 46% van de acteurs en 48% van de muzikanten signaleerden een terugval van minstens 25% van het inkomen.
- Bij de muzikanten geeft zelfs 32% aan de helft of meer van hun inkomen verloren te hebben. 20% zegt meer dan 75% te zijn verloren.
- Bij de podiumkunstenaars meldt één op vier een verlies van meer dan de helft van hun inkomen. 12% geeft een verlies aan van meer dan 75%.
Onder de beeldend kunstenaars en regisseurs en scenaristen rapporteert ongeveer één op vijf een daling van de helft of meer van hun inkomen. Bij de architecten is dat slechts 4% van de respondenten. Bij de schrijvers en illustratoren gaat het om 10%, bij ontwerpers over 13%.
Tegenover deze groepen staan er ook creatieve professionals wiens inkomsten in coronajaar 2020 gestegen zijn (tegenover 2019). Bij de architecten gaat het zelfs om 37%. In de beeldende kunst, film, literatuur en bij ontwerpers gaat het om 20 à 25%. Bij de podiumkunstenaars is deze groep het kleinst, met 6%.
De multivariate analyses — die de invloed controleerden van o.a. leeftijd, gender, opleidingsniveau, gezinssituatie en statuut — laten zien hoe vrouwen meer dan mannen inkomstenverlies rapporteerden. Ook korter geschoolden gaven vaker dan langer geschoolden aan niet rond te kunnen komen. Oudere creatieve professionals rapporteerden een iets hoger inkomensverlies dan jongere.
Via de multivariate analyses werden de verschillen tussen de artistieke disciplines nog eens onder de loep gehouden. Daaruit blijkt dat de podiumkunstenaars en acteurs en de muzikanten en componisten het meeste inkomensverlies geleden hebben. De andere disciplines verschillen significant van deze twee groepen.
Ook het tewerkstellingsstatuut bleek van belang voor de mate waarin men de impact van de coronapandemie heeft ervaren. Zelfstandigen gaven beduidend vaker inkomstenverlies aan. Hetzelfde geldt voor personen die via een SBK waren tewerkgesteld.
10.4 Financieel rondkomen
De vraag werd gesteld in welke mate men kon rondkomen, zowel in 2019 (vóór corona) als in 2020 (met lockdowns afgekondigd in maart en november, naast een heleboel andere beperkende maatregelen):
- In 2020 blijkt 25 à 30% van de muzikanten en componisten, acteurs, podiumkunstenaars, ontwerpers en beeldend kunstenaars moeilijk rond te komen.
- Bij de beeldend kunstenaars gaat het om een stijging van 4 procentpunt in vergelijking met 2019, wat betekent dat dus ook buiten coronatijd heel wat beeldende kunstenaars amper rondkomen.
- Voor de muzikanten, podiumkunstenaars en acteurs gaat het om een heuse verdubbeling omwille van de coronapandemie.
- Ook hier vormen de architecten een buitenbeentje. Zij zijn de enige groep waar er in 2020 minder professionals moeilijk rondkwamen dan in 2019.
In crisiscontext als deze blijkt hoe belangrijk het is om te kunnen terugvallen op andere bronnen van inkomsten. Velen vielen terug op het inkomen van een partner of andere verwanten. Voor anderen bleek hun andere of een nieuwe extra job (al dan niet buiten de sector) van belang. Voor nog anderen vormde hun werkloosheidsvergoeding via het kunstenaarsstatuut een belangrijk vangnet bij het wegvallen van vergoedingen uit activiteiten.
Multivariate analyses — die de invloed van leeftijd, gender, opleidingsniveau, gezinssituatie, statuut enz. controleerden — tonen dat alle groepen het (zeer) moeilijk hadden om rond te komen. De schrijvers, vertalers en illustratoren springen hier wel uit. Mogelijk sloegen ze er beter in om te rond te komen door het grotere aandeel van jobs buiten de kunsten in hun tijdsbesteding en inkomen. Wellicht verklaart dat ook waarom ze minder inkomensverlies leden (zie boven).
10.5 Mentale impact en toekomstperspectief
De bevraging polste ook naar het toekomstbeeld van de respondenten. Opnieuw zijn het de acteurs en podiumkunstenaars en de muzikanten en componisten die zich — op het moment van de bevraging, in de zomer van 2021 — het meest zorgen maken om de toekomst. In beroepen met veel ‘uitvoerende kunstenaars’, waarin men afhankelijk is van samenwerkingen en contacten met anderen, heeft men minder grip op de continuering van de eigen praktijk.
De grootste zorgen lagen bij de vraag of opdrachtgevers overeenkomsten of opdrachten zouden intrekken en of projecten vertraging zouden oplopen. Door het telkens weer uitstellen van projecten en van de opening van cultuurhuizen, verwachtte men een bottleneck van te veel projecten en presentaties op het moment dat werken weer mogelijk zou zijn.
Het gebrek aan ontmoetingen maakte dat de vrees leefde dat men niet meer aan de juiste contacten of opdrachten zou geraken. Ook de vraag baarde zorgen of men de inkomsten terug op het niveau van voor corona zou krijgen. Bij de acteurs, podiumkunstenaars, muzikanten en componisten ging het over 40 tot 60% van de betrokkenen die zich hierover zorgen maakt.
In de kwalitatieve bevraging kwamen nog meer specifieke problemen naar boven. Zoals de moeilijkheid of onmogelijkheid om naar andere landen te reizen voor wie een internationale praktijk heeft. Voor dansers en circusartiesten lag er een grote uitdaging in het op peil houden van de fysieke conditie wanneer trainingsmogelijkheden wegvielen.
Enigszins zorgwekkend zijn ook de cijfers die weergeven hoeveel creatieve professionals mentaal of fysiek te lijden hadden onder de coronapandemie — op het moment van de bevraging in 2021.
Grafiek 4: Aandeel van respondenten dat ‘slecht’ tot ‘zeer slecht’ aangeeft bij mentale (oranje) en fysieke gezondheid (blauw) (op moment van bevraging in 2021)
Eén op vier van de acteurs en één op vijf van de podiumkunstenaars gaf aan dat het met hun mentale gezondheid slecht tot zeer slecht gesteld was. De andere disciplines situeren zich tussen 10 en 17%.
Als factoren die hierin een rol speelden, wijzen de open vragen uit de survey en de focusgroepen naar:
- de grote mate van stress en onzekerheid in de coronaperiode
- het wegvallen van activiteiten en contacten die sterk identiteitsbepalend zijn
- het gewicht van de perceptie dat cultuur door de samenleving maar matig gewaardeerd werd
Ook de fysieke gezondheid ondervond impact. In elk van de disciplines rapporteerde 6 à 12% fysieke problemen. Het hoogste percentage (12%) vind je bij de podiumkunstenaars — waaronder een aanzienlijke groep dansers.
De multivariate analyses (waarin de gemeten resultaten ook gerelateerd werden aan andere kenmerken van de respondenten) tonen dat een aantal groepen een beduidend grotere financiële en mentale impact ondervonden tijdens de coronapandemie. Bevonden zich doorgaans in de meest precaire positie:
- vrouwen
- podiumkunstenaars en acteurs, muzikanten en componisten
- jongere of beginnende professionals
- personen die werken via interimcontracten (al dan niet via een SBK)
Referenties
Loont passie? en andere studies en publicaties rond de sociaal-economische positie van de kunstenaar vind je terug in onze Zotero bibliotheek.