Terug naar de startpagina van Kennis
Bekijk alle onderwerpen waar we kennis over opbouwen bij Kunstenpunt.
Participatie: in de kunstensector is het een veelzijdig begrip. En dat lokt discussie uit.
Hier krijg je een samenvatting van het debat over participatieve kunstpraktijken in binnen- en buitenland. Er wordt dieper ingegaan op hoe het Vlaamse kunstenbeleid de voorbije jaren met participatie omging. En op hoe participatieve kunstpraktijken de gebruikelijke opvattingen over de kunstensector uitdagen. Tot slot wordt de huidige situatie van gesubsidieerde participatieve kunstpraktijken behandeld.
Participatie: wat betekent het? Wat is ‘participatief’ en wat niet? Wat zijn de gevolgen als je participatief werkt? Deze vragen deden al veel inkt vloeien. Over participatie in jeugdwerk, in sport, in onderwijs, in politiek en beleid, in wetenschap, in stedenbouw, in cultuur en kunsten … [1]
Hier kom je meer te weten over participatief werk in de kunsten. Je krijgt een beknopt overzicht van het (internationale) debat rond het onderwerp. De eerste sectie dient als vergelijkingspunt voor de tweede. Die gaat over de relatie tussen participatieve kunstpraktijken en het Vlaamse beleid rond professionele kunsten.
Twee vragen staan hier centraal:
Deze tekst biedt je enkele handvatten om zelf onderbouwd na te denken. Ze doet voorzetten om participatieve kunstpraktijken te identificeren en te waarderen als professionele kunstpraktijken. Dat door te wijzen op de gelijkenissen met wat we doorgaans als kunst en kunstbeleving erkennen.
Tegelijk wijst de tekst op de (waardevolle) manieren waarop participatieve kunstpraktijken kunnen afwijken van die kaders van (h)erkenning en waardering.
Verwacht echter geen hapklare of definitieve antwoorden op de vraag wat een participatieve kunstpraktijk is of hoe je die exact moet beoordelen. Dat heeft goede redenen.
“Er bestaat inmiddels een imposant aantal definities om orde aan te brengen in [de participatieve] kunstpraktijk”, zegt cultuursocioloog Sandra Trienekens (2020, 37). Die gaan gepaard met een al even imposant aantal begrippen om deze praktijken te benoemen.
Een greep uit binnen- en buitenland: community art, participatory art, sociaal-artistieke kunst, kunsteducatieve praktijken, ontmoetingskunst, socially engaged arts, community-based art, collaborative art, relational aesthetics, social design, dialogical art en social theatre (zie ook Trienekens 2020, 143). Hoe krijg je grip op de veelvormigheid van praktijken?
Je kan beginnen met een brede definitie. Een participatieve kunstpraktijk gaat op een heel eigen manier om met het publiek en andere mensen die men traditioneel niet beschouwt als ‘kunstenaar’ of ‘kunstwerker’ (of preciezer: als ‘professionele’ kunstenaar of kunstwerker). Zij worden betrokken als actieve partners bij processen van creatie en van betekenisproductie (Bishop 2012, 275; Jans 2014, 7; Matarasso 2019, 48). Ze maken kunst (mee) mogelijk en geven (mee) gestalte aan de interpretatie en beleving van kunst.
Sommige cultuurtheoretici gaan een stapje verder. Zij brengen binnen die brede definitie nog een onderscheid aan volgens de mate waarin de ‘niet-professionelen’ betrokken worden in de artistieke processen en de intenties achter die betrokkenheid (Matarasso 2019 40-59; Trienekens 2020, 37-39).
Aan de ene kant vind je kunstpraktijken met een participatief element. Niet-professionelen worden actief betrokken in het maken van of betekenis geven aan kunst. Maar het auteurschap ligt vooral bij de professionele kunstenaar of kunstwerker. De kunstenaar/kunstwerker houdt de regie in handen. Daardoor wordt het werk vooral geïnterpreteerd in het verlengde van diens intenties of oeuvre. Het werk kan het functioneren van de kunstensector kritisch uitdagen. Maar, zo stellen deze theoretici, uiteindelijk schrijft het zich wel in in de bestaande verhoudingen.
Aan de andere kant staan de kunstpraktijken waarin het participatieve aspect verregaandere gevolgen heeft. De regierol is niet eenduidig in handen van de kunstenaar of kunstwerker. Processen van creatie en betekenisproductie krijgen een gedeeld auteurschap. De grenzen tussen ‘publiek’ en ‘kunstenaar’/’kunstwerker’ worden nog flouer. Plots zijn het niet alleen de professionelen die zeggenschap hebben over hoe je kunst produceert, cureert, presenteert, interpreteert of erover reflecteert.
De uitkomsten van de artistieke processen kunnen onvoorspelbaar worden. En om de artistieke kwaliteit in te schatten moet je je blik verruimen naar andere zaken dan het (vermeende) resultaat. Bijvoorbeeld naar de processen of visies die eraan voorafgaan of erop volgen. Een onvoorspelbare uitkomst betekent evenwel niet dat alles lukraak gebeurt. De processen en visies kunnen uitgekiend uitgewerkt zijn of onderbouwd door specifieke (professionele) expertise.
Dat is vaak nodig, en niet alleen om betekenisvol met onvoorspelbaarheid om te kunnen gaan. Het is immers ook belangrijk om een zorgzame context op te zetten die het in de eerste plaats mogelijk maakt om de niet-professionelen in creatie en betekenisproductie te betrekken. Dit alles maakt dat deze participatieve kunstpraktijken zich niet zomaar laten inpassen in de traditionele waardeketens van de kunsten.
Hier lees je al een strakkere definitie van participatieve kunstpraktijken. Maar de afbakeningen zijn poreus en voorwaardelijk. Dat merk je aan de omschrijvingen van de kenmerken van participatieve kunstpraktijken. Die bedienen zich ook hier van vrij brede bewoordingen (zie bv. Trienekens 2020, 140-141). En dat is logisch. Als de uitkomst van een participatief artistiek proces in grote mate onvoorspelbaar is, gaat men al eens heen en weer over de grenzen van betrokkenheid (Matarasso 2019, 59). [2]
Ook de grenzen van (professionele) kunst zelf worden overgestoken. Participatieve kunstpraktijken wagen zich vaak op andere domeinen, bijvoorbeeld onderwijs, jeugdwerk, zorg of sociaal-cultureel werk. Er komen wel eens andere doelen aan bod dan louter artistieke.
Die crossovers vormen samen met de eerder genoemde kenmerken een poort waarlangs vernieuwende en uitdagende ideeën, visies, waardes en mensen het kunstenveld kunnen binnenkomen. Maar het is altijd belangrijk om de balans te bewaken met het artistieke (Bishop 2012, 250; Craenen 2016; Wellens e.a. 2016; Matarasso 2019; Trienekens 2020, 45-50).
Het risico is immers dat je participatieve kunstpraktijken vooral beoordeelt op hoe ze die andere, niet-artistieke doelen bereiken. De wetenschappelijke discussie wijst niet eenduidig uit dat (participatieve) kunst en cultuur dit doen (Gielen e.a. 2014, 29-92).
Ervaringen uit het Verenigd Koninkrijk leren bovendien dat participatieve kunstpraktijken niet zomaar gebaat zijn met rechtvaardiging in de taal van andere domeinen (Bishop 2012, 187-190; Matarasso 2019, 153-158). Daarom stellen verschillende auteurs dat artistieke argumenten steeds nodig zijn als je participatieve kunstpraktijken omschrijft, rechtvaardigt of beoordeelt. Niet exclusief, maar wel nodig.
Uit het internationale debat komen een viertal elementen bovendrijven. Beschouw ze zeker niet als definitief of bindend. Wel helpen ze ons te begrijpen waarom bepaalde hedendaagse en historische kunstpraktijken als participatief worden gezien. Ze beschrijven ook het spanningsveld waarin deze kunstpraktijken zich bewegen: vaak wijken deze af van courante referentiekaders in de professionele kunsten, terwijl ze zichzelf steeds betekenisvol als volwaardige artistieke en professionele praktijken identificeren.
Als je het Vlaamse kunstenveld bekijkt, vind je deze elementen terug in praktijken onder uiteenlopende noemers. [3] Sociaal-artistieke initiatieven of kunsteducatieve praktijken zijn voor de hand liggende voorbeelden. Maar het gaat breder dan dat.
Vanuit artistieke denk- en doeprocessen worden er tal van praktijken ontwikkeld die niet-professionelen actief betrekken, crossovers met andere domeinen maken en betekenisvol met onvoorspelbaarheid moeten omgaan. Deze kunstpraktijken zijn participatief maar hebben soms een heel andere invalshoek dan een sociaal-artistieke of kunsteducatieve. [4]
In contrast met die open benaderingen weerklinkt soms de roep om toch de ‘kern’ van participatieve kunstpraktijken vast te leggen. Of om te komen tot een zuivere, eenduidige benadering (zie bv. van Erven 2010; Hoet 2016; De Pourcq e.a. 2017; Vermeersch en Havermans 2021, 59).
Die roep naar een ‘kern’ is niet onbegrijpelijk. Veel pogingen om participatieve kunstpraktijken te definiëren verhouden zich expliciet tot het beleid in een bepaald land (Trienekens 2020, 8). Dat beleid neemt beslissingen over de erkenning en subsidiëring van participatieve (kunst)praktijken.
Gezien de veelvormigheid ervan, het uitdagend gevarieerde discours erover en het feit dat deze kunst zich niet zomaar laat vatten in gebruikelijke waardekaders en -ketens, is het niet verwonderlijk dat de relatie tussen beleid en praktijk wel eens spaak loopt. De belofte van een eenduidige definitie is dat beleidsmakers exact weten wie of wat ze moeten subsidiëren. En dat aanvragers zich minder zorgen moeten maken over mogelijke concurrentie voor die subsidies (zie ook Wellens e.a. 2016; Kunstenpunt 2019, 104).
Je kan je echter de vraag stellen of eenduidigheid geen ijdele hoop is (Trienekens 2020, 37). Een rapport van The Arts Council of Great Britain illustreert dit. Het beoogde een beeld te krijgen van de community arts in dat land. [5]
“The Working Party appointed by the Arts Council to study this was offered many definitions of ‘community arts’, but found none of them completely satisfactory. We believe, however, that while the search for definition is probably futile, it is possible to pick out certain features which together add up to a distinctive picture.”
The Arts Council of Great Britain (1974, 7)
Goed vijftig jaar geleden stelde het rapport dit al vast.
Een eenduidige definitie ligt dus niet voor de hand. En als je ruimte wil laten voor de veelvormigheid van praktijken is deze misschien zelfs niet wenselijk. [6] Maar je wil helderheid niet overboord gooien. Die heb je nodig als je belangrijke beslissingen moet maken — bijvoorbeeld over de toekenning van middelen.
Een mogelijke piste is dan om ‘participatie’ en ‘participatieve kunstpraktijken’ als ‘reizende concepten’ te behandelen. Het idee is ontleend aan Mieke Bal (2002, 17-65). Voor verschillende mensen klinkt een concept als ‘participatie’ bekend in de oren.
In die zin zijn concepten collectief: ze werken als een gemeenschappelijke taal. Maar aan eenzelfde concept hechten verschillende mensen verschillende betekenissen. In die zin zijn concepten ook elastisch en dynamisch. Die dynamiek strekt zich bovendien uit in de tijd: een bepaald concept had voor mensen vroeger andere betekenissen dan nu.
Bal stelt voor om het collectieve en elastische karakter van concepten te gebruiken. Samen met anderen tast je af wat een concept kan betekenen. Dat door voorlopige en onvolledige definities te maken en te vergelijken, én te kijken naar de gevolgen ervan in de praktijk.
Wat sluit je in of uit als je iets op een bepaalde manier definieert? Welke waarden en oordelen brengt dit mee? Verhoud je je hiermee tot een bepaalde traditie van definities en waarden? Je streeft naar consensus. Maar je weet dat die consensus voorwaardelijk en op de proef te stellen is. Zo bereik je een zekere helderheid. Zonder dat je dogmatisch op zoek moet naar een eenduidige definitie of een strak afgelijnd kader.
Wat is nu de link met het beslissen over de toekenning van middelen? Het werken met reizende concepten is prima toepasbaar op de procedures rond subsidiëring van professionele kunsten in Vlaanderen. Die behouden zelfs expliciet een plek voor participatieve kunstpraktijken die de grenzen van kunst en kunstensector oprekken. We halen het Kunstendecreet erbij.
Het Kunstendecreet regelt subsidiëring van kunstenaars en organisaties die professioneel actief zijn in de kunstensector. Als je werkingssubsidies of projectsubsidies aanvraagt, kan je je organisatie of project met een of meerdere functies identificeren. ‘Participatie’ is een van die functies. Het huidige Kunstendecreet omschrijft deze functie als volgt:
“visies, concepten en processen ontwikkelen en toepassen die via actieve betrokkenheid bijdragen tot de totstandkoming van kunst of een diepgaandere beleving ervan, met aandacht voor maatschappelijke en culturele diversiteit”.
Kunstendecreet [7]
De ‘‘functiespecifieke subcriteria” uit het Uitvoeringsbesluit veilen deze passage uit het decreet nog bij. [8] Ze bepalen waar commissies op moeten letten als ze kwaliteit van een aanvraagdossier beoordelen. Bij dossiers die participatie aanvinken, gaat het om:
In decreet en uitvoeringsbesluit herken je de elementen van participatieve kunstpraktijken die verschillende auteurs in het (internationale) debat aanhalen. Tabel 1 legt deze elementen naast wat deze bindende beleidsteksten zeggen.
Tabel 1
Artistieke argumenten | Aanvragers in participatie en beoordelaars moeten zich verhouden tot het artistieke. De definitie in het decreet spreekt expliciet over het creëren en beleven van kunst. Samenwerking met professionele kunstenaars en (als je werkingssubsidies aanvraagt) kunstenorganisaties is bovendien een vereiste. |
Onvoorspelbaarheid / voorbij het resultaat | Om de kwaliteit in te schatten, moet je als beoordelaar kijken naar “visies”, “concepten”, “processen”, “methodieken” en relaties met de deelnemers. Met andere woorden: naar wat voor, na of rondom een resultaat gebeurt. |
Andere domeinen | Je moet volgens het laatste subcriterium wel rekening houden met de kwaliteit van het beoogde einddoel of resultaat. Merk op dat het bijvoeglijk naamwoord ‘artistiek’ ontbreekt. Zowel decreet als uitvoeringsbesluit houden het begrip ‘kwaliteit’ open genoeg voor andere invullingen dan louter artistieke. Zo laten ze ruimte voor crossovers met andere maatschappelijke domeinen en voor andere doelen dan puur artistieke. De bindende teksten zeggen niet hoe en in welke mate aanvragers kwaliteiten en doelen uit andere domeinen moeten bereiken. Zo vermijden ze het risico om participatieve kunstpraktijken vooral af te rekenen op andere maatstaven dan artistieke. En zo geeft het Kunstendecreet ondersteuningskansen aan participatieve praktijken die vertrekken vanuit het artistieke en wiens methodes en concepten sterk kunnen verschillen van dat wat gesubsidieerd wordt via het Participatiedecreet, het Amateurkunstendecreet, het Decreet sociaal-cultureel volwassenenwerk of andere kaders (Wellens e.a. 2016; Craenen 2016; Joye en Wellens 2018). |
Actieve betrokkenheid van deelnemers | Het Decreet stelt dat deelnemers actief moeten worden betrokken in processen van creatie en betekenisproductie. De meest recente Handleiding voor aanvragers voor werkingssubsidies stelt dat commissies de mate van betrokkenheid van de deelnemers beoordelen. Processen van creatie en betekenisproductie krijgen idealiter een gedeeld auteurschap. Eerder ‘deelhebben’ dan ‘deelnemen’. Maar strikt genomen vermelden noch decreet, noch uitvoeringsbesluit dat de mate van betrokkenheid ook een bindend criterium is. De vermelding in de handleiding is dus een richtinggevende suggestie. Artistieke praktijken mogen dus laveren over de poreuze grens tussen deelnemen en deelhebben. |
Decreet en uitvoeringsbesluit voegen nog “aandacht voor maatschappelijke en culturele diversiteit” toe, “als dat relevant is”. [13] In het licht van de actieve betrokkenheid van deelnemers is dit niet verwonderlijk. Participatieve processen, visies, methodes, resultaten kunnen betekenisvol aan de slag gaan met de achtergronden van die deelnemers. Voor beoordelaars kan de achtergrond van de deelnemers dan een aspect zijn om rekening mee te houden bij beoordeling van die processen, methodes enzovoort.
De bindende teksten verwijzen niet naar het ‘Participatiekader’ dat de Vlaamse overheid lanceerde in 2019. Dat kader is gebaseerd op een studie (De Pourcq e.a. 2017). Het geeft aanwijzingen over wat wel en niet in aanmerking komt voor de functie participatie. Opnieuw kan je je de vraag stellen of een strikt kader wel echt wenselijk is. Laat je voldoende toegang voor wat er in de praktijk beweegt? (Zie ook Joye en Wellens 2018.) Het voordeel is dat het Participatiekader niet bindend is, maar “louter richtinggevend”. [14] Alleen handleidingen voor aanvragers en oudere draaiboeken voor beoordelaars vermelden het.
Decreet en uitvoeringsbesluit bieden in de eerste plaats een aantal bruikbare handvatten. Ze begeleiden de interpretatie van wat participatieve kunstpraktijken kunnen zijn. Maar de functie participatie blijft elastisch genoeg. Aanvragers, beoordelaars en al wie deze bindende teksten leest en volgt worden uitgenodigd om met die rekbaarheid aan de slag te gaan en verschillende kenmerken van participatieve kunstpraktijken af te tasten.
Daar gaat verantwoordelijkheid mee gepaard: wat zijn de gevolgen als je een bepaald kenmerk of aspect benadrukt? Tot welke waardeoordelen en definities verhoud je je? Wat sluit je in of uit? Expertise over participatieve kunstpraktijken kan helpen bij deze processen van definiëring en waardering. Vaak is het een graadmeter voor de fijnzinnigheid waarmee je dit doet. Maar een open houding is minstens even belangrijk. Ook voor wie weinig tot geen expertise heeft is het cruciaal om open te staan voor kunstpraktijken die de verhoudingen in de sector uitdagen.
Hoe zetten participatieve kunstpraktijken de traditionele waardeketens op losse schroeven? En hoe kun je andere concepten en bepalingen in het Kunstendecreet (die zich vaak verhouden tot deze waardeketens) lezen door hun bril?
Neem de disciplines. Actieve betrokkenheid van deelnemers en onvoorspelbaarheid kunnen inhouden dat je niet op voorhand vastlegt in welke (sub)discipline je te werk gaat. Je bepaalt dan de vertaling naar een specifieke discipline tijdens het participatieve proces met de deelnemers. Dat verklaart waarom aanvraagdossiers in participatie zich wel vaker identificeren als trans- of multidisciplinair (Wellens e.a. 2016; Kunstenpunt 2019, 100-107).
Als het participatieve proces een bepaald resultaat of einddoel oplevert, past dat niet altijd netjes in het disciplinespecifieke productie- of presentatiecircuit van de professionele kunsten. De actief betrokken deelnemers willen of kunnen bijvoorbeeld geen tournee of tentoonstelling opleveren. En als de grens met andere domeinen wordt overgestoken, is een instelling uit het kunstencircuit niet noodzakelijk een betekenisvolle plaats voor dat resultaat of einddoel.
Neem dan de functies. Wie de subcriteria van participatie met die van andere functies vergelijkt, merkt het verschil in verwachtingen. [15] Maar er staan geen torenhoge schotten tussen. Het werk in een participatieve kunstpraktijk is niet per se zo verschillend van wat anderen uitvoeren onder de noemer van ontwikkeling of productie. In sommige praktijken worden de ‘deelnemers’ — zij die traditioneel niet als professioneel kunstenaar of kunstwerker worden gezien — even intensief begeleid in hun ontwikkelings- of productieprocessen.
(Een visie op) publiekswerking en -werving is volgens het Kunstendecreet een aspect van de functie presentatie. Maar de poreuze grenzen tussen deelhebben en deelnemen indachtig, is het onderscheid tussen participatie en publiekswerking niet altijd absoluut. Afhankelijk van de manier waarop het (onvoorspelbare) eindresultaat van een participatief artistiek proces zich laat inschakelen in de waardeketen is een communicatieve strategie voor publiekswerving relevant of niet.
En omdat participatieve kunstpraktijken artistieke waardekaders en -ketens uitdagen, is de stap snel gezet naar reflectie over wat kunst is, wat een kunstenaar is of wat de rol van kunst in de samenleving is.
De vergelijking met de andere functies wijst er nog eens op dat de actieve betrokkenheid van deelnemers verschillende vormen kan aannemen. Ze duiken op als kunstenaar, curator, dramaturg, producent, criticus, kunstfilosoof, en in andere rollen in verband met creatie en betekenisproductie van kunst.
Dat kan gevolgen hebben voor de zakelijke aspecten van een kunstenpraktijk. Fair practices, correcte vergoedingen en integriteit op de werkvloer zijn aandachtspunten in het Kunstendecreet. [16] Bij de functie participatie komen dan ook de deelnemers (en hun eventuele entourage) in het vizier.
Dat kan betekenen dat je zorg moet opnemen voor iedereen die betrokken is bij creatie en betekenisproductie (inclusief de zorgverstrekkende begeleider zelf): veilige contexten creëren, tijd inplannen om moeilijk te voorspellen situaties op te vangen, nazorg, omgaan met specifieke juridische en organisatorische eisen etc.
Maatstaven uit de rest van het professionele circuit zijn daarbij niet zomaar toe te passen. Een participatief traject kan bijvoorbeeld verhoudingsgewijs meer tijd en middelen vragen dan een productieproces waarin de zorg voor kunstenaars op een heel andere manier verloopt. Faire verloning moet je helemaal anders invullen als je deelnemers wettelijk gezien geen verloning mogen ontvangen.
En eigen opbrengsten verwerven wordt — gezien de nood aan zorg en beperkte inpasbaarheid in het gebruikelijke productie- en presentatiecircuit — nog minder evident. Daar houdt het Kunstendecreet trouwens rekening mee. De functie participatie wordt een lagere drempel aan eigen opbrengsten opgelegd dan productie of presentatie. [17]
Als je vertrekt vanuit deelnemers, kan je participatieve kunstpraktijk heel lokaal zijn. Dat plaatst tot slot het beoordelingscriterium van “landelijke of internationale uitstraling” in een ander perspectief. [18](Inter)nationale presentaties en productie-overeenkomsten zijn niet altijd aan de orde.
Ook hier biedt het Kunstendecreet de nodige rekbaarheid. De (inter)nationale uitstraling of werking kan bijvoorbeeld de vorm aannemen van kennisdeling (van participatieve visies, methodieken, concepten etc.), van doorstroom van deelnemers naar andere artistieke praktijken (die niet noodzakelijk participatief zijn) of van andere zinvolle relaties binnen en buiten de landsgrenzen.
Het Kunstendecreet reikt bruikbare handvatten aan voor de interpretatie en beoordeling van artistieke initiatieven die zich identificeren als participatief. Deze liggen in lijn van de (internationale) literatuur over participatieve kunstpraktijken.
De bindende beleidsteksten hebben oog voor de actieve betrokkenheid van deelnemers, de onvoorspelbaarheid van deze praktijken en hun eventuele uitstappen naar andere domeinen. Daarbij kunnen andere argumenten en doelstellingen dan puur artistieke aan bod komen. Maar binnen het Kunstendecreet moet je je altijd tot artistieke argumenten verhouden. Decreet en uitvoeringsbesluit voegen nog aandacht voor maatschappelijke en culturele diversiteit toe als mogelijk kenmerk.
De rekbaarheid van de omschrijvingen in decreet en uitvoeringsbesluit geeft de veelvormige praktijk kans op ondersteuning. Dat zonder in dogmatische kaders te vervallen. Dat brengt wel verantwoordelijkheid met zich mee voor wie met die handvatten aan de slag moet.
Een vastgelegde eindbestemming van wat participatieve kunstpraktijken nu exact zijn of wat de functie participatie nu specifiek inhoudt is er niet. Ervaring met zulke praktijken biedt expertise om kwaliteit te beoordelen. Daarenboven is een open houding nodig. Participatieve kunstpraktijken rekken namelijk ook ons begrip op van andere elementen in het Kunstendecreet en in de kunstensector.
In 2016 biedt het Kunstendecreet aanvragers voor het eerst een ruime keuze tussen verschillende (combinaties van) disciplines en vijf functies. Er waren op dat moment vijftien sociaal-artistieke en twaalf kunsteducatieve organisaties met een werkingssubsidie.
In de periode 2017-2022 kwamen er 51 organisaties met werkingssubsidies voor de functie participatie (al dan niet in combinatie met andere functies) op een totaal van 207 (24,6%). De zeven kunstinstellingen die alle vijf de functies moeten opnemen, tellen we apart. Op 1 januari 2023 begint een nieuwe beleidsperiode. Hoe ziet dit deel van de kunstensector er nu uit? Een cijferanalyse.
Van de 282 ontvankelijke aanvragen voor werkingssubsidies voor de periode vanaf 1 januari 2023 kozen 61 organisaties (21,6%) voor de functie participatie. 25 daarvan zetten uitsluitend in op de functie participatie. 36 andere aanvragers combineerden de functie participatie met een of meer andere functies. 11 aanvragers ontvingen een negatieve beslissing.
Op een totaal van 225 kunstorganisaties met werkingssubsidies, nemen er nu 50 kunstenorganisaties (22,2%) de functie participatie op. Om volledig te zijn, moeten we de zeven kunstinstellingen ook meetellen. Dan komen we in totaal op 57 organisaties die inzetten op de functie participatie.
Om dieper in de details te duiken, kijken we eerst naar de organisaties die uitsluitend voor de functie participatie kozen en vervolgens naar de organisaties die meerdere functies combineerden. Tenslotte gaan we na of de hervorming van het Kunstendecreet (2021) impact had.
Interactieve grafiek: 50 organisaties die indienden op participatie en werkingssubsidies krijgen (2023-2027)
We proberen hier content te tonen van Tableau.
Kunsten.be gebruikt minimale cookies. Om inhoud te zien die afkomstig is van een externe site, kan die site bijkomende cookies plaatsen. Door de inhoud te bekijken, aanvaard je deze externe cookies.
Lees meer over onze privacy policy.
Van de 25 aanvragen kregen er 22 een positieve beslissing. De veertien werkingen die in 2017 voor deze functie alleen (dus zonder andere functies aangestipt te hebben) werkingssubsidie kregen, zijn er in 2023 allemaal bij. Van de acht bijkomende werkingen waren er vier die in 2017 participatie combineerden met andere functies en nu die keuze aangepast hebben (Cie Tartaren, Tutti Fratelli, Unie der Zorgelozen, Victoria Deluxe). Mogelijk speelde de lagere vereiste voor het minimum eigen opbrengsten van 7,5% (ipv 20% indien gecombineerd met de functie productie en/of presentatie) een rol. De netto-instroom is dus eigenlijk vier organisaties. Dit zijn allemaal organisaties die in 2017 een negatieve beslissing kregen (Amaj, Brussel behoort ons toe, de Batterie, Pas-sage).
Qua hoofddisciplines is de verdeling: dertien voor één discipline en negen voor meerdere disciplines. De monodisciplinaire organisaties zijn nu in de meerderheid en dat was voordien anders. In vergelijking met de ronde 2017-2022 gaan de verschillen in alle richtingen. De toename van de keuze voor één discipline kan niet louter worden toegeschreven aan de stijging van het aantal kunstorganisaties in deze groep.
36 organisaties dienden een aanvraag in voor de functie participatie in combinatie met andere functies. Hiervan dienden veertien organisaties in voor twee beleidsperiodes en daarvan werden er dertien goedgekeurd (nieuw voor deze functie zijn Nona en Rosas, Transparant werd goedgekeurd voor één beleidsperiode). Van de 23 organisaties (inclusief Transparant) die voor één beleidsperiode meerdere functies combineren, kregen er vijftien een positieve beslissing. TransfoCollect is in deze groep de enige echte nieuwkomer, want Platform-K en Rataplan stromen terug in na een negatieve beslissing in 2017. Rasa diende geen aanvraag in en stroomt uit.
Als we de zeven kunstinstellingen nu meetellen, komen we op 35 organisaties met een goedgekeurd dossier die de functie participatie combineren met andere functies. In detail zien we 11 verschillende combinaties van de functie participatie met één, twee, drie of vier andere functies:
Tien organisaties voor twee beleidsperiodes kiezen voor één hoofddiscipline en drie voor meerdere. Van de vijftien organisaties voor één beleidsperiode kiezen er dertien voor één discipline en twee voor meerdere. Bij de kunstinstellingen zijn er drie voor één discipline en vier voor meerdere.
In 2021 werd het Kunstendecreet herschreven. We diepen een aantal wijzigingen uit voor de functie participatie.
Bij de werkingssubsidies is het mogelijk om een aanvraag in te dienen voor twee beleidsperiodes. Voorwaarde is onder andere dat aanvragers drie van de vijf functies opnemen. Ze krijgen een landschapsversterkende rol. Net als de kunstinstellingen (die verplicht alle vijf de functies opnemen) en de organisaties met specifieke kerntaken sluiten ze een beheersovereenkomst af met de Vlaamse Overheid. We zien dat 14 van de 22 aanvragers voor twee beleidsperiodes de functie participatie selecteerden. Hiervan werden 13 aanvragen goedgekeurd voor twee beleidsperiodes en één voor één beleidsperiode.
Naast de keuze van de discipline(s) kwam bijkomend de rechtstreekse aanduiding van een beoordelingscommissie. Deze keuze is niet zonder belang: de beoordelingscommissies moesten hun advies uitbrengen binnen een vaste financiële enveloppe. Het is ook mogelijk dat men een keuze maakte vanuit de veronderstelling dat de expertise over participatieve kunstpraktijken niet in alle beoordelingscommissies even sterk aanwezig zou zijn.
Het beleid legde o.a. in de handleiding de nadruk op het kiezen van een specifieke kernfunctie. We zien dat vier kunstorganisaties inderdaad de overstap maakten naar de groep die uitsluitend participatie kozen.
Acht kunstorganisaties die in 2017-2022 de functie participatie kozen in combinatie met andere functies deden dat niet langer voor hun aanvraag 2023-2027/2032 en zijn uitstromer voor deze functie.Toch zijn er organisaties die nog steeds participatie combineren met een of meer andere functies. In het licht van de evaluatie van de voorbije werking, kan ook dit een overwogen keuze zijn.
In 2017 zagen we twee afgetekende organisatieprofielen. Bij de organisaties die alleen participatie kozen, waren de multidisciplinaire organisaties in de meerderheid. Bij de organisaties die participatie met andere functies combineerden, lag de verhouding omgekeerd: monodisciplinaire organisaties waren daar de dominante keuze. In 2023 is het verschil qua disciplinekeuze tussen alleen participatie en combinatie met andere functies minder uitgesproken: in beide groepen maken de monodisciplinaire werkingen de meerderheid uit.
Komt er een ander helder beeld voor in de plaats?
We zien een beeld van continuïteit: van de 57 organisaties ontvingen er 50 al werkingssubsidie voor de functie participatie voor de periode 2017-2022. Van de zeven instromers zijn er zes herindieners die in de vorige ronde een negatieve beslissing ontvingen. Er is slechts één organisatie, TransfoCollect, die voor het eerst werkingssubsidie aanvraagt en toegekend krijgt voor deze functie (in combinatie met de functie ontwikkeling).
Tegelijk zien we dynamiek. Qua zelfprofilering via de keuze van functie(s) en discipline(s) hebben een aantal aanvragers andere keuzes gemaakt dan de vorige keer. Het is moeilijk om vast te stellen of dit op basis van een evaluatie van de werking gebeurde of ingegeven werd door de hervormingen in het Kunstendecreet of allebei. Het Kunstendecreet bewaarde de openheid voor de variatie aan participatieve kunstpraktijken.
We zien dat er meer aanvragen voor enkel de functie participatie werden ingediend en een positieve beslissing kregen. Acht organisaties die opnieuw werkingssubsidie ontvangen, hadden de functie participatie niet opnieuw aangeduid en verdwenen uit deze analyse. Verder stellen we vast dat dertien van de zestien organisaties die een beheersovereenkomst voor twee beleidsperiodes aangaan de functie participatie kozen in combinatie met twee andere functies. Tenslotte zien we dat aanvragers de aparte keuze van een beoordelingscommissie als een aanvulling of nuance van de disciplinekeuze inzetten. Het aandeel van de functie participatie kende in verhouding tot het totaal aantal organisaties met een positieve beslissing een lichte daling.
Armoede - Erkenning - Kunsteducatie - Samenwerking - Welzijn - Zorg .
Bekijk alle onderwerpen waar we kennis over opbouwen bij Kunstenpunt.