Lokale afstemming
Hier ontstaat een referentietekst waarin kennis, informatie en data bij elkaar gebracht wordt.
Dit artikel over de rol van (boven)lokaal beleid in de Vlaamse kunstensector is work in progress.
Momenteel kan je een analyse van lokale overheidsuitgaven lezen. Binnenkort volgen inzichten over andere topics.
Meer info? Contacteer simon@kunsten.be
Lokale overheidsfinanciën in detail
Een analyse van de lokale overheidsfinanciën toont aan dat de uitgaven aan zowel ‘Cultuur en vrije tijd’ als ‘Kunst en cultuur’ stijgen vanaf 2016.
Dat klinkt misschien contra-intuïtief in het licht van bezorgdheden over de decentralisering van het lokaal cultuurbeleid en de terugkerende dreiging van besparingen (zie bijvoorbeeld VVC 2017; Caron en Redig 2019, 64-71).
In 2022 werd door de 300 gemeenten in het Vlaams Gewest zowat 2 miljard euro uitgegeven aan ‘Cultuur en Vrije tijd’. Daarvan gaat meer dan de helft (1,1 miljard) naar ‘Kunst en cultuur’. Die laatste categorie staat al jaren in voor 5 à 6% van de totale uitgaven van lokale overheden in Vlaanderen.
Grafiek 1 ontleedt de lokale uitgaven aan ‘Kunst en cultuur’.
- Het gaat hier specifiek over exploitatie-uitgaven. Dat zijn terugkerende uitgaven (bv. aan lonen voor personeel, huur en onderhoud van gebouwen enz.).
- De uitgaven aan investeringen (beperkt in de tijd, bv. eenmalige kosten aan bouwwerken) en aan financiering (leningen bv.) laten we buiten beschouwing.
- Voor alle duidelijkheid: dit is de optelsom van de exploitatie-uitgaven van gemeente- en districtsbesturen, OCMW’s en autonome gemeentebedrijven (de verschillende officiële types van bestuur op lokaal niveau).
Je ziet de evolutie van de exploitatiemiddelen voor de subcategorieën:
- ‘Culturele instellingen’ (blauw: cultuurhuizen, gemeenschaps- en ontmoetingscentra, musea, schouwburgen, openbare bibliotheken…),
- ‘Evenementen’ (lichtgrijs: festivals, kermissen, plechtigheden, recreatiedomeinen…),
- ‘Erfgoed’ (donkergrijs: strikt genomen gaat dit over onroerend erfgoed: monumentenzorg en archeologische activiteiten) en
- ‘Overig kunst- en cultuurbeleid’ (oranje: alles wat niet eenduidig past in voorgaande subcategorieën).
Merk op dat ‘Kunst en cultuur’ nog steeds een vrij brede groep van cultuurgerelateerde materies omvat. Specifieke budgetposten gewijd aan (professionele) kunsten zijn er niet.
Grafiek 1: Exploitatie-uitgaven van lokale besturen in het Vlaams Gewest aan ‘Kunst en Cultuur’ (BBC-categorieën 070 t.e.m. 073), 2014-2022 (bron: Agentschap Binnenlands Bestuur)
Meer dan 70% van de lokale exploitatie-uitgaven aan ‘Kunst en cultuur’ gaat naar de culturele instellingen. Het bedrag evolueert van 459 miljoen euro in 2014 naar 633 miljoen euro in 2022.
Evenementen (van 71 miljoen euro in 2014 naar 101 miljoen euro in 2022), erfgoed (van 39 miljoen euro in 2014 naar 23 miljoen euro in 2022) en overig kunst- en cultuurbeleid (60 miljoen euro in 2014, 130 miljoen euro in 2022) nemen elk een veel kleiner aandeel in.
Het gros van het lokaal cultuurbeleid in Vlaanderen neemt dus de vorm aan van subsidiëring van culturele instellingen.
Grafiek 2 zoomt in op de verschillende officiële uitgavencategorieën die daaronder vallen. (De uitgaven aan ‘Letterkunde en gespecialiseerde bibliotheken’ laten we buiten beschouwing wegens zeer klein in het geheel.)
Grafiek 2: Exploitatie-uitgaven van lokale besturen in het Vlaams Gewest aan ‘Culturele instellingen’ (BBC-categorieën 0700 t.e.m. 0709), 2014-2022 (bron: Agentschap Binnenlands Bestuur)
De lokale besturen in Vlaanderen volgen in hun financiële rapportering de richtlijnen van de beleids- en beheerscyclus (BBC). Elk bestuur rapporteert daarmee zijn uitgaven volgens dezelfde vaste set van (sub)categorieën.
Zoals je ziet in grafiek 2, zijn er subcategorieën met de noemers ‘cultuurcentrum’ en ‘gemeenschapscentrum’. Ook na 2016 zijn dit officiële benamingen van uitgaven. Zelfs al gelden de vroegere beleidsdefinities uit het Decreet Lokaal Cultuurbeleid niet meer op dat moment.
Bovendien hebben lokale besturen enige vrijheid in het invullen van de uitgavenposten. Sommige gemeenten vermelden bijvoorbeeld geen bedrag bij ‘openbare bibliotheken’. Terwijl ze wel degelijk een openbare bibliotheek hebben (en dus uitgaven eraan doen).
De uitgaven staan dan op andere posten, die niet per se onder ‘Culturele instellingen’ of onder ‘Kunst en cultuur’ vallen.
Maar zelfs met deze bedenkingen biedt grafiek 2 revelerende inzichten:
- Aan openbare bibliotheken (donkergrijze lijn) wordt in totaal meer uitgegeven dan aan andere lokale culturele instellingen.
- Grofweg een derde van de jaarlijkse lokale uitgaven binnen ‘Culturele instellingen’ gaat naar deze subcategorie.
- Niet zichtbaar in de grafiek, maar wel in de achterliggende data: 295 lokale overheden – bijna alle steden en gemeenten in het Vlaams Gewest dus – doen uitgaven aan openbare bibliotheken.
- De exacte aantallen variëren licht per jaar (295 is een gemiddelde). Mogelijk een gevolg van de boekhoudkundige vrijheid die we hierboven beschreven.
- De uitgaven aan ‘cultuurcentra’ (blauwe lijn) en ‘gemeenschapscentra’ (lichtblauwe lijn) zijn gestegen.
- Tijdens de coronajaren 2020 en 2021 zie je een verwachte dip. Veel cultuurhuizen moesten hun publieke activiteiten stilleggen. Voor musea, bijvoorbeeld, golden andere beperkingen.
- In 2015 werd 99 miljoen aan ‘cultuurcentra’ uitgegeven en 54 miljoen euro aan ‘gemeenschapscentra’.
- In 2022 is dat respectievelijk 135 miljoen en 78 miljoen.
- Tel de uitgaven aan ‘cultuurcentra’ en ‘gemeenschapscentra’ samen en je komt aan een bedrag dat dicht bij de uitgaven aan openbare bibliotheken ligt.
- Zo’n 95 lokale overheden doen uitgaven aan ‘cultuurcentra’. Voor ‘gemeenschapscentra’ zijn dat (gemiddeld) 192 gemeenten. Die aantallen blijven stabiel doorheen de jaren.
- Deze aantallen geven aan dat sommige gemeenten de begrippen ‘cultuurcentrum’ en ‘gemeenschapscentrum’ op een andere manier invulden dan de officiële definities uit het vroegere Decreet Lokaal Cultuurbeleid (ter vergelijking: in 2014 waren er 65 gemeenten met een officieel cultuurcentrum, zie hierboven)
- Op vlak van uitgaven blijken musea (oranje lijn) een belangrijke speler te zijn onder de lokale cultuurinstellingen.
- Het gaat hier wellicht over een brede waaier aan musea: over streekgeschiedenis, lokale tradities, het oeuvre en leven van een kunstenaar of andere bekende inwoners, culinair erfgoed, sport…
- Ongeveer een vijfde van de lokale uitgaven aan culturele instellingen zit in deze categorie.
- De Vlaamse regels inzake lokaal cultuurbeleid hebben gemeenten nooit verplicht om een museum in te richten. Die verplichting gold wel voor openbare bibliotheken en voor een cc of gc.
- Ca. 100 steden en gemeenten doen uitgaven aan musea.
- Lokale uitgaven aan een ‘Schouwburg, concertgebouw, opera’ (groene lijn) komen niet veel voor:
- Het gaat over een 16-tal steden en gemeenten, die samen tussen de 5 à 9 miljoen euro per jaar uitgeven aan deze categorie.
- We hebben geen zicht op de details, maar wellicht is er maar een kleine overlap met de instellingen die via het Kunstendecreet worden gesubsidieerd. Deze bevinden zich vooral in bepaalde centrumsteden en die zijn slechts beperkt vertegenwoordigd in deze groep.
Ook uit grafieken 1 en 2 blijkt dat de ontmanteling van het lokaal cultuurbeleid van de Vlaamse overheid geen breukmoment heeft veroorzaakt. Toch niet in het totaalbeeld van lokale overheidsuitgaven in Vlaanderen.
De inkanteling van provinciale cultuurinstellingen op lokaal niveau heeft wel een zichtbaar effect. De stijging in uitgaven aan culturele instellingen in 2018 is deels hierdoor te verklaren (grafiek 1). En daarmee ook de stijgingen in uitgaven aan musea en aan bibliotheken in datzelfde jaar (grafiek 2).
Afgezien van de coronajaren 2020 en 2021 (die vooral de uitgaven aan ‘cultuurcentra’ en ‘gemeenschapscentra’ trof) en de daling in uitgaven aan (onroerend) erfgoed, bevestigen grafieken 1 en 2 het beeld van stijgende cultuuruitgaven.
Kanttekeningen bij de cijfers
Er zijn wel belangrijke kanttekeningen bij het verhaal van stijgende uitgaven.
Zo geeft niet elke stad of gemeente hetzelfde bedrag uit. Tabel 1 illustreert dit.
Tabel 1 deelt de gemeenten op in de zes groepen van de zogenaamde Belfius-typologie. Deze houdt rekening met demografische, geografische, socio-economische en andere kenmerken. We gebruiken de typologie die in 2017 het laatst werd vernieuwd.
Tabel 1 vermeldt het aantal gemeenten in elke groep. En het aandeel van elke groep in het totaal aan exploitatie-uitgaven aan ‘Kunst en cultuur’. Dat voor het eerste (2014) en het laatste jaar (2022) in de beschikbare datareeks.
Gemeenten die in de periode daartussen fusioneerden, zijn meegerekend in hun gefusioneerde vorm (bijvoorbeeld: Neerpelt en Overpelt staan al in 2014 als Pelt geboekstaafd).
Tabel 1: Steden en gemeenten in het Vlaams Gewest volgens exploitatie-uitgaven aan ‘Kunst en cultuur’, in 2014 en 2022 (bronnen: Agentschap Binnenlands Bestuur en Belfius).
Belfiusgroep | Aantal steden en gemeenten | Aandeel in totale uitgaven aan ‘Kunst en cultuur’ in 2014 | Aandeel in totale uitgaven aan ‘Kunst en cultuur’ in 2022 |
Centrumsteden | 13 | 44,2% | 44,0% |
Gemeenten met economische aantrekking | 74 | 22,5% | 23,5% |
Woongemeenten | 116 | 14,7% | 14,6% |
Verstedelijkte gemeenten | 25 | 8,2% | 8,1% |
Landelijke gemeenten | 64 | 6,3% | 6,1% |
Kustgemeenten | 8 | 4,0% | 3,7% |
De 13 centrumsteden staan in voor 44% van de totale uitgaven aan ‘Kunst en Cultuur’ van lokale overheden in het Vlaams Gewest.
Alle andere groepen van lokale overheden – ook al tellen ze veel meer gemeenten – nemen elk een veel kleiner aandeel in.
Op zich is dit niet zo verwonderlijk: ook in andere domeinen geven de centrumsteden meer uit dan andere groepen. De verhoudingen in tabel 1 wijken niet zo veel af van de verhoudingen in het geheel van lokale uitgaven (alle domeinen, ook buiten cultuur).
Frappanter is dat het aandeel van elke groep in 2014 quasi hetzelfde is als in 2022. De periode ertussen omspant nochtans verschillende beleidsveranderingen en twee lokale beleidstermijnen (2013-2018 en 2019-2024). Ondanks alles blijven de verhoudingen vrijwel ongewijzigd.
Er zijn dus zowel vroeger als nu scherpe contrasten tussen lokale besturen als het gaat over culturele uitgaven.
Een gelijkaardige conclusie kan je trekken uit tabel 2. Daarin worden de exploitatie-uitgaven aan ‘Kunst en cultuur’ afgezet tegenover de inwonersaantallen van steden en gemeenten. Dat opnieuw voor 2014 en 2022.
Tabel 2: Steden en gemeenten volgens exploitatie-uitgaven aan ‘Kunst en Cultuur’ per inwoner, in 2014 en 2022 (bron: Agentschap Binnenlands Bestuur).
Aantal steden en gemeenten in 2014 | Aantal steden en gemeenten in 2022 | |
200 euro of meer per inwoner | 6 | 15 |
100 – 199 euro per inwoner | 36 | 87 |
50 – 99 euro per inwoner | 168 | 160 |
Minder dan 50 euro per inwoner | 90 | 38 |
Wat meteen opvalt:
- Meer dan de helft van de Vlaamse steden en gemeenten geeft tussen 50 en 99 euro per inwoner uit aan ‘Kunst en cultuur’.
- Een kleine minderheid geeft 200 euro of meer per inwoner uit.
- Die twee vaststellingen gelden voor zowel 2014 als 2022.
De achterliggende data van tabel 2 reveleren een genuanceerder beeld dan tabel 1:
- In de groep die per capita het meest uitgeeft (200 euro of meer per inwoner) zitten niet alleen centrumsteden, maar ook kustgemeenten en verstedelijkte gemeenten. De meeste in deze groep geven ook in totaal meer uit per inwoner dan andere gemeenten (alle uitgaven, ook buiten cultuur).
- Sommige centrumsteden bevinden zich in lagere uitgavencategorieën. Maar je kan wel concluderen dat de meerderheid van centrumsteden ook relatief veel uitgeeft per inwoner.
- De verstedelijkte gemeenten vind je alle categorieën in tabel 2 terug. Die hadden in tabel 1 nochtans een laag aandeel (8%) in de totale lokale uitgaven aan ‘Kunst en cultuur’.
- Ook van de landelijke gemeenten (6% in tabel 1) krijg je een gelaagder beeld. In tabel 2 zitten ze verspreid over de categorieën van 100 tot 199 euro, 50 tot 99 euro en minder dan 50 euro per inwoner.
- Bij de gemeenten met economische aantrekking (ca. 23% in tabel 1) en de woongemeenten (ca. 15% in tabel 1) stellen we in de data van tabel 2 min of meer hetzelfde vast.
- Maar: in de laagste uitgavencategorieën in tabel 2 (van 50 tot 99 euro en van minder dan 50 euro per inwoner) vormen woongemeenten de meerderheid.
- Al deze bevindingen gelden voor zowel 2014 als 2022.
Tabel 2 toont ook meer evolutie in de tijd ten opzichte van tabel 1:
- Vergelijk 2014 met 2022 en je ziet dat er meer gemeenten in de hogere uitgavencategorieën zijn terechtgekomen.
- In 2014 omvatten de categorieën van 200 euro en meer en van 100 tot 199 euro per inwoner samen 42 gemeenten. Dit is 14% van alle lokale besturen.
- In 2022 omvatten dezelfde categorieën 102 gemeenten, een derde van alle lokale besturen.
Opnieuw een beeld van stijgende uitgaven door de tijd. Maar zie je die evolutie wel in elke stad of gemeente? Werd er nergens bespaard?
Voor een antwoord doen we twee berekeningen.
Eerst bekijken we of de decentralisering van het Vlaamse lokaal cultuurbeleid een effect heeft gehad op lokale overheidsbudgetten.
- We nemen opnieuw de exploitatie-uitgaven aan ‘Kunst en cultuur’ uit de financiële overzichten van het Agentschap Binnenlands Bestuur.
- Per gemeente trekken we het bedrag aan uitgaven in 2014 en 2015 af van het bedrag in 2016 en 2017.
- 2014 en 2015 zijn de laatste jaren in de dataset waarin het oude Decreet Lokaal Cultuurbeleid geldig was. We vergelijken de uitgaven in die twee jaren met die in de twee jaren er vlak na.
De vaststellingen:
- Een kwart (25%) van alle lokale overheden in het Vlaams Gewest heeft in 2016-2017 licht tot zwaar bespaard op de uitgaven aan ‘Kunst en cultuur’ ten opzichte van 2014-2015.
- Een derde (33%) van alle lokale overheden in het Vlaams Gewest spendeert in 2016-2017 hetzelfde of iets meer (dat is: een stijging van maximaal 5%) in vergelijking met 2014-2015.
- Een overige 42% van lokale overheden in het Vlaams Gewest spendeert (meer dan) 6% extra in 2016-2017 ten opzichte van 2014-2015.
Kortom:
- Er werd in een kwart van alle Vlaamse steden en gemeenten wel degelijk bespaard in ‘Kunst en cultuur’ vanaf 2016 – wat mogelijk te maken heeft met het wegvallen van het flankerende cultuurbeleid van de Vlaamse overheid.
- Tegelijk kiest driekwart van alle Vlaamse steden en gemeenten voor continuïteit of zelfs budgetverhoging in de uitgaven aan ‘Kunst en cultuur’.
Twee voetnoten bij deze vaststellingen:
- Voor gemeenten in de Vlaamse Rand rond Brussel vielen de bepalingen van het Decreet Lokaal Cultuurbeleid pas vanaf 2018 weg. Het gaat hier wel slechts over 19 lokale besturen.
- De geanalyseerde data gaan niet verder in de tijd dan 2014. Daarmee missen we de mogelijke impact van besparingen in 2013-2014. In die jaren moesten heel wat lokale besturen conformeren aan nieuwe budgettaire normen opgelegd door de Vlaamse overheid (Leroy 2015).
Waarschijnlijk kozen veel lokale besturen om hun meerjarenplannen inzake cultuur na 2015 gewoon voort te zetten. Is er dan een verschil als we de toenmalige beleidstermijn (2013-2018) vergelijken met degene die erop volgde (2019-2024)?
In de tweede berekening trekken we het bedrag aan exploitatie-uitgaven aan ‘Kunst en Cultuur’ van 2015 tot en met 2018 af van het bedrag van 2019 tot en met 2022. We vergelijken dus de laatste vier jaar van de lokale beleidstermijn 2013-2018 met de eerste vier jaar van beleidstermijn 2019-2024.
Wat blijkt?
- De helft van alle lokale overheden in het Vlaams Gewest geeft (meer dan) 10% extra uit in 2019-2022, in vergelijking met 2015-2018.
- Een kwart van alle lokale overheden in het Vlaams Gewest geeft tussen de 1% en 9% meer uit in 2019-2022 dan in 2015-2018.
- Een kwart van alle lokale overheden in het Vlaams Gewest geeft in 2019-2022 exact hetzelfde of minder uit in vergelijking met 2015-2018.
Op bepaalde plaatsen werd er dus bespaard met het aanbreken van een nieuwe beleidstermijn. Maar de meeste lokale besturen hebben hun budgetten voor ‘Kunst en cultuur’ duidelijk opgetrokken.
De voetnoten bij deze cijfers:
- Sommige besturen bespaarden in 2019-2022 op specifieke deelbudgetten onder ‘Kunst en cultuur’. Bijvoorbeeld op ‘cultuurcentra’ en ‘gemeenschapscentra’. Door budgetverhogingen op andere deelposten (bijvoorbeeld openbare bibliotheken of evenementen) zijn die besparingen niet zichtbaar in bovenstaande cijfers.
- De evolutie van exploitatie-uitgaven aan ‘cultuurcentra’ en ‘gemeenschapscentra’ wijkt af van het totale beeld van ‘Kunst en cultuur’:
- een derde van de lokale overheden bespaarde in 2019-2022 effectief op deze deelposten
- 17% van de lokale besturen gaf tussen de 1% en 9% meer uit
- 46% – toch grofweg de helft – deed deze uitgaven met 10% of meer stijgen in 2019-2022
- Let wel: de coronajaren spelen hier uiteraard een rol. In grafiek 2 zag je al dat er in 2020-2021 een tijdelijke dip aan uitgaven op deze deelposten was wegens beperkingen op het organiseren van activiteiten.
- Bovendien doen niet alle lokale besturen uitgaven op de deelposten ‘cultuurcentrum’ of ‘gemeenschapscentrum’ in de onderzochte periodes. Ofwel omdat men op dat moment geen cultuurhuis heeft, ofwel omdat de uitgaven op een andere deelpost worden verhaald.
- In 2020 lanceerde de Vlaamse overheid een Noodfonds Jeugd, Cultuur en Sport voor lokale besturen. 87,3 miljoen euro aan coronasteun werd via het Gemeentefonds verdeeld onder lokale besturen. Niemand heeft een zicht op hoe de lokale overheden deze (ongeoormerkte) middelen concreet hebben aangewend.
- De Vlaamse overheid schatte dat het Noodfonds een injectie van 36 miljoen gaf aan de lokale exploitatie-uitgaven aan ‘Kunst en cultuur’ in 2020.
- Ongetwijfeld was dit een welkome extra steun. Maar 36 miljoen is relatief klein in de totale uitgaven aan ‘Kunst en cultuur’ – en daarmee weinig zichtbaar in de berekeningen die we hierboven doen. Ter vergelijking: in 2020 waren de lokale overheden samen goed voor 723 euro aan exploitatie-uitgaven aan ‘Kunst en cultuur’.
Wie bespaart dan en wie verhoogt de budgetten? Vertonen lokale overheden met andere kenmerken ook andere tendensen op dit vlak?
In grafiek 3 verfijnen we de vergelijking tussen uitgaven in de lokale beleidstermijnen voor de zes groepen van de Belfius-Typologie.
Grafiek 3: Verschillen tussen lokale overheden in de evolutie van exploitatie-uitgaven aan ‘Kunst en cultuur’: 2019-2022 vergeleken met 2015-2018 (bronnen: Agentschap Binnenlands Bestuur en Belfius)
- De centrumsteden spelen opnieuw een opvallende rol: de meeste (maar niet alle) zitten in de groep van lokale overheden die (meer dan) 10% extra uitgeven in 2019-2022 (het blauwe aandeel).
- Hoewel ze relatief veel uitgeven aan ‘Kunst en cultuur’ per inwoner, hebben de meeste kustgemeenten toch bespaard in 2019-2022 (het oranje aandeel).
- Ook onder de verstedelijkte gemeenten is deze categorie (oranje) groter dan de andere.
- De woongemeenten zaten vooral in de groepen van lokale overheden die relatief weinig uitgeven aan ‘Kunst en cultuur’ per inwoner. Daartegenover staat dus dat de meerderheid van woongemeenten niet heeft bespaard in 2019-2022. Herinner dat dit de grootste groep van gemeenten is (zie tabel 1).
- Ook de landelijke gemeenten zitten dicht bij de algemene verhoudingen. Op ‘het platteland’ heeft men dus niet vaker bespaard op ‘Kunst en cultuur’ dan elders.
- De gemeenten met economische aantrekking zijn na de woongemeenten de omvangrijkste groep. Hier is het aandeel van besturen dat bespaarde het kleinst.
Ongeveer de helft van de lokale overheden is sinds 2020 aangesloten bij een IGS met werkingssubsidies via het bovenlokaal cultuurdecreet. Deze vertonen een iets ander patroon dan deze zonder zo’n IGS:
- In de groep met IGS heeft 21% bespaard in 2019-2022. Daartegenover heeft 53% de uitgaven aan ‘kunst en cultuur’ met 10% of meer laten stijgen.
- In de groep zonder IGS is het aandeel van besparende gemeenten groter: 29%. Zo’n 46% gaf (meer dan) 10% extra. (Het aandeel van 1% tot 9% meer is in beide gevallen gelijkaardig.)
- De groep met IGS bestaat vooral uit woongemeenten (een derde), gemeenten met economische aantrekking (een derde) en landelijke gemeenten (een vijfde) (De Vos e.a. 2024, 29)
De laatste kanttekening bij het beeld van groeiende uitgaven is misschien wel de belangrijkste.
In de periode 2019-2022 is de inflatie toegenomen. Vanaf het najaar van 2021 stegen de prijzen van goederen en diensten.
De inflatie bereikte in 2022 haar hoogste punt – met een piek in oktober boven 12%. In dat jaar maken enkele lijnen in grafieken 1 en 2 ook een duidelijke opwaartse beweging.
Herinner je dat het voornaamste deel van de uitgaven aan ‘Kunst en cultuur’ gaat naar culturele instellingen. De stijgende uitgaven zijn dus grotendeels te begrijpen als een compensatie van de stijgende kosten aan o.a. het personeel en de energiekosten van die instellingen.
Dit werpt een ander licht op de cijfers hierboven:
- Het gros van de steden en gemeenten gaf meer uit in 2019-2022. Maar die stijging wordt voor aanzienlijk deel – of soms zelfs volledig – tenietgedaan door de evolutie van de inflatie.
- In zo’n situatie geldt: om hetzelfde te kunnen doen als vroeger, moet je als lokale overheid meer geld uitgeven.
- Een kwart van de steden en gemeenten gaf hetzelfde of minder uit in 2019-2022. Uitgaven die niet stijgen, worden in deze situatie besparingen. En effectieve besparingen komen des te harder aan.
De stijging in uitgaven aan ‘Kunst en cultuur’ en bepaalde deelposten hiervan is bovendien niet uitzonderlijk in het geheel van (exploitatie-)uitgaven.
Een andere analyse toonde al aan dat het aandeel van ‘Kunst en cultuur’ in de totale uitgaven al zeker sinds 2014 op 5 à 6% ligt. Inflatiejaren 2021 en 2022 wijken daarin niet af. Dus ook op andere uitgavenposten, buiten cultuur, worden meer kosten gemaakt.
Referenties
Bekijk een overzicht van de gebruikte bronnen in onze Zotero bibliotheek.