Kunstendecreet – kortlopende subsidies

Projectsubsidies en beurzen maken iets los in de kunstensector. Op deze pagina analyseren we die ‘kortlopende’ subsidies van het Kunstendecreet: hoeveel wordt aangevraagd? Hoeveel wordt goedgekeurd? Wie vraagt en wie krijgt? En hoe evolueren die cijfers?

Naast de projectsubsidies en beurzen, analyseren we ook de tegemoetkomingen.



Geef feedback

Met regelmaat staan de projectsubsidies en beurzen van het Kunstendecreet in het middelpunt van discussies. Soms trekken ze zelfs aandacht aan van buiten de kunstensector, zoals bij de besparingen die werden aangekondigd in najaar 2019. 

Het belang van deze ‘kortlopende’ subsidies blijkt ook uit de kennisnoden die leven in de Vlaamse kunstensector. Kunstenpunt verzamelde cijfermatige vragen bij belangenbehartigers en spelers uit de culturele bovenbouw. Deze vulden we aan met de servicevragen die we krijgen van onder andere kunstenaars, journalisten, beleidsmakers en academici. En met de onderzoeksvragen uit het Cijferboek Kunsten 2018.

Al deze vragen vertaalden we in ‘kencijfers’. Van de honderden kencijfers gaat er een aanzienlijk deel over de subsidies die het Kunstendecreet regelt. Waaronder de projectsubsidies en beurzen.

Kunstenpunt en haar voorgangers hebben al verschillende artikels en studies aan dit onderwerp gewijd (zie bv. De Wit en Ruette 2021; Janssens, Cavyn en Wellens 2011; Verhack 2011; Marx 2009). De laatste uitgebreide analyse dateert alweer van 2018 (Hesters, Janssens en Leenknegt 2018).

Ondertussen zijn we een aantal jaar verder. In die periode werd er (onder andere) bespaard in de subsidies voor de kunstensector, ging diezelfde sector gebukt onder de gevolgen van de coronacrisis, woedden er discussies rond fair practices en werd het Kunstendecreet grondig hervormd. 

Ook verschenen er vanuit academische hoek heel interessante inzichten over overheidssteun aan beeldend kunstenaars. De onderzoeken van Julia Peters en Henk Roose gaven verrassende inzichten over hoe kortlopende subsidies worden aangevraagd en toegekend. De samenvatting van die onderzoeken lees je op een andere pagina.

Tijd voor een update dus. 

1. Wat je hier vindt (en wat niet)

In de komende secties vind je grafieken, tabellen en berekeningen. Die vertellen je iets over hoe kortlopende subsidies in het Kunstendecreet worden aangevraagd, geadviseerd en toegekend. En hoe dat verandert door de tijd. 

  • De eerstvolgende sectie biedt omschrijvingen van de verschillende kortlopende subsidielijnen van het Kunstendecreet. Zo weet je over welke subsidies het concreet gaat. Ook de positie van die kortlopende subsidies in het geheel van het Kunstendecreet komt aan bod.
  • Vervolgens vind je een overzicht van aanvragen en bedragen. Dat gaat zowel over de vraag (alle aanvragen en gevraagde bedragen) als het besluit (de goedgekeurde aanvragen en de toegekende subsidiebedragen). De tabellen in de sectie geven de ruwe cijfers weer. De grafieken visualiseren de algemene tendensen die uit deze cijfers komen.
  • Tussen vraag en besluit gebeurt nog de stap van advisering. Die wordt in een aparte sectie behandeld.
  • In tegenstelling tot de analyse van 2018 beschikken we nu over gegevens over de aanvragers zelf. Gaat het over individuen of organisaties? Waar zijn die aanvragers gevestigd? Hoeveel ervaring met Kunstendecreetsubsidies hebben ze? Hoe oud zijn ze? Enzovoort.
  • Tot slot bekijken we de voornaamste vaststellingen vanuit de bril van disciplines en functies. M.a.w.: de laatste secties analyseren de kenmerken van de aanvraag zelf.

Verwacht dus compleet nieuwe inzichten.

Analyses van de werkingssubsidies van het Kunstendecreet vind je op een andere pagina.

Hieronder behandelen we de drie types van kortlopende subsidies apart – beurzen, projectsubsidies en tegemoetkomingen. Bij diepgravendere berekeningen focussen we ons op projectsubsidies en beurzen. Het gros van de kennisnoden uit de sector draait namelijk rond deze twee types.

De geanalyseerde gegevens beslaan de periode 2006-2022.

Dat is vanaf het moment dat het eerste Kunstendecreet (van 2 april 2004) in werking trad. Tussen die jaren werden de regelgevende teksten meermaals gewijzigd. In 2013 en 2021 werd het Kunstendecreet ingrijpend herschreven. We onderzoeken dus gegevens over de kortlopende subsidielijnen onder de drie versies van het Kunstendecreet.

Een aantal subsidiestromen van het derde Kunstendecreet (dat van 23 april 2021) gingen pas in de loop van 2022 in voege. In het laatste onderzochte jaar is er nog overlap met de vorige regelgeving (er werden bv. nog kortlopende en meerjarige beurzen toegekend). 

Het vastleggen van het aandeel van kortlopende subsidies in de overheidsbudgetten is een primeur in het decreet van 2021. Het is echter nog vroeg om de volledige impact van deze maatregel te analyseren. Temeer omdat het aandeel wordt berekend in verhouding tot het budget voor werkingssubsidies. Pas in 2023 ging de nieuwe periode van werkingssubsidies van start.

Deze analyse biedt beschrijvende statistieken. Veel van de kennisnoden over kortlopende subsidies kan je immers met relatief eenvoudige berekeningen beantwoorden. Complexere, verklarende statistiek zou natuurlijk aanvullende inzichten kunnen bieden. Maar dat is voer voor ander onderzoek.

Sluitende verklaringen bieden voor de veranderingen in de cijfers is vaak lastig. Tal van factoren kunnen immers een rol spelen. 

Beleidsmatige redenen bijvoorbeeld: het opstarten of stopzetten van een bepaalde subsidielijn, veranderende voorwaarden om aan te vragen, de keuze om meer in te zetten op een bepaalde vorm van ondersteuning etc.

Verklaringen kan je evenzeer zoeken in de kunstensector zelf. Zeker in het geval van de subsidielijnen van het Kunstendecreet, die goeddeels ‘vraaggestuurd’ zijn. Er zijn bijvoorbeeld weinig formele bepalingen over het aantal aanvragen dat moet of mag worden ingediend (met uitzondering van bijvoorbeeld de recente beperking dat je slechts één keer per jaar een beurs mag aanvragen). Als er in de sector meer nood is aan een bepaalde vorm van ondersteuning, dan kan dat resulteren in een hoger aantal aanvragen. 

En meer dan eens is er een wisselwerking tussen beleid en sector. Bijvoorbeeld een oproep van de minister om meer aan te vragen voor een bepaalde subsidielijn, die dan wordt gevolgd. Of er zijn factoren in het spel die vanuit een andere hoek komen, zoals de impact van de coronacrisis, veranderingen op andere overheidsniveaus (bv. het beleid van steden en gemeenten), internationale ontwikkelingen (zoals besparingen op cultuur in andere landen) enzovoort.

Het punt is: vaak kan je een reeks verklaringen aanvoeren voor wat je ziet in de grafieken en tabellen. Die uitgebreid toetsen ligt buiten de scope van deze analyse. We geven dan ook duidelijk aan als het om hypotheses gaat. Omgekeerd zal het duidelijk zijn wanneer we met stelligheid verbanden kunnen aanwijzen of uitsluiten.

2. Definitie en positie binnen Kunstendecreet

Het Kunstendecreet regelt verschillende vormen overheidssteun en -uitgaven. Tussen 2006 en 2022 gaat het over:

  • Kortlopende subsidies voor individuele kunstenaars of voor organisaties. Deze zijn de focus van de analyse. Het gaat over beurzen, projectsubsidies (ook als ze specifiek voor internationale activiteiten zijn bedoeld) en tegemoetkomingen (ook wel ‘tussenkomsten’ genoemd). 
  • Werkingssubsidies: meerjarige subsidies om de werking van organisaties te ondersteunen. Daaronder vallen ook de middelen voor Kunstinstellingen en ondersteunende bovenbouworganisaties.
  • Aankopen van hedendaagse kunst voor de collectie van de Vlaamse gemeenschap. Sinds de decreetwijziging in 2013 wordt dit geregeld door het Kunstendecreet.
  • Kredieten, zoals de voormalige kunstenaarstoelagen en minitoelagen. Dit zijn geen subsidies, maar (renteloze) leningen verschaft door de Vlaamse overheid. In 2008 werden minitoelagen geïntroduceerd. Die werden na het Kunstendecreet van 13 december 2013 vervangen door kunstenaarstoelagen. Die werden in 2018 op hun beurt vervangen door Cultuurkredieten. Die laatste worden niet meer geregeld via het Kunstendecreet. 

2.1 Aandeel in het Kunstendecreet

De overheidsuitgaven aan kortlopende subsidies konden sterk verschillen per jaar. Het aandeel in de totale uitgaven aan subsidies via het Kunstendecreet varieert ook per jaar. Tussen 2006 en 2022 schommelt het tussen 3% tot 8% van het totaal (= kortlopende + werkingen + kunstinstellingen + aankopen).

Het aandeel voor kortlopende subsidies bereikte dus nooit de drempel van 10%. Dat ondanks vroegere oproepen vanuit de kunstensector en intenties van voormalige ministers (Hesters, Janssens en Leenknegt 2018).

Vanaf 2022 is het aandeel van kortlopende subsidies vastgelegd. Dat moet nu minstens 12,5% bedragen van de som van budgetten voor kortlopende subsidies en werkingssubsidies (zie art. 18 van het decreet en art. 6 van het Besluit van de Vlaamse Regering). Dat is exclusief de subsidies aan Kunstinstellingen. (Merk op dat de 12,5% niet wordt berekend op het totale budget voor Kunstendecreetsubsidies.) 

Binnen de uitgaven aan kortlopende subsidies, gaat grofweg 70 à 80% naar projectsubsidies. Naar beurzen gaat ca. 10 à 25%. Tegemoetkomingen hebben altijd het kleinste aandeel (gemiddeld rond de 6 à 7%). (Zie ook tabel 3 en grafiek 4 hieronder.) 

2.2 Overzicht en definities van subsidielijnen

Met “kortlopende subsidies” verwijzen we naar een waaier aan specifieke subsidielijnen tussen 2006 en 2022. Veel daarvan zijn niet meer in voege. 

Het onderstaande schema geeft alle (historische) subsidielijnen weer. Die worden allemaal behandeld in deze analyse. Als (een deel van) de doeleinden van een subsidielijn opgingen in een latere subsidielijn, worden die met elkaar verbonden door een lijn.

Schema: alle subsidielijnen (beurzen, projectsubsidies en tegemoetkomingen) binnen het Kunstendecreet (2006-2022)

Hieronder vind je korte beschrijvingen van de subsidielijnen. We behandelen ze onder de drie steunvormen van beurzen, projectsubsidies en tegemoetkomingen. Bij elke subsidielijn worden de jaren vermeld waarin deze werden toegekend via het Kunstendecreet. De recentste subsidielijnen staan eerst.

Soorten beurzen

Beurzen worden alleen toegekend aan kunstenaars. Met deze ondersteuning kunnen zij zich wijden aan de ontwikkeling van hun artistieke werk. Beurzen zijn daarom subsidies zonder concrete resultaatsverbintenis. Kunstenaars kunnen ze niet aanwenden voor opleidingen in het formeel onderwijs (zoals cursussen in het deeltijds kunstonderwijs).

Soorten projectsubsidies

Projectsubsidies ondersteunen de verwezenlijking van een professioneel artistiek project. Ze dienen dus initiatieven die een concrete doelstelling (en dus een resultaatsverbintenis) hebben en die afgebakend zijn in de tijd. Ze worden aangevraagd en toegekend aan individuen (kunstenaars of kunstwerkers) of aan organisaties.

Soorten tegemoetkomingen

Hier gaat het om kleine subsidiebedragen, bedoeld als tussenkomst in de kosten voor internationale artistieke activiteiten. Dat betekent dat deze subsidie slechts een deel van de kosten kan dekken (en niet het geheel).

3. Overzicht van aanvragen en bedragen

Deze sectie heeft twee doelstellingen. Enerzijds krijg je een zicht op evoluties in het totale aantal aanvragen (alle aanvragen en de goedgekeurde) en de totale subsidiebedragen (de gevraagde en de toegekende; geadviseerde bedragen worden apart behandeld). Vooral de grafieken helpen je hierbij. Die nemen de cijfers samen per steunvorm (projectsubsidie, beurs of tegemoetkoming).

Anderzijds dient deze sectie als een naslagwerk. In de uitgebreide tabellen vind je cijfers per subsidiesoort (de lijst uit de vorige sectie). Iedereen die details wenst te kennen over specifieke subsidielijnen, kan hier terecht.

Om het overzichtelijk en vergelijkbaar te houden, worden de cijfers telkens per jaar behandeld. Er zijn verschillende tijdstippen (‘rondes’) in een jaar waarop men subsidies kan aanvragen en waarop de minister een beslissing maakt over de toekenning van die subsidies. Die tijdstippen verschillen per subsidiesoort.

Bovendien zijn de procedures meermaals veranderd in de geschiedenis van het Kunstendecreet. Zo werden het aantal aanvraagmomenten van kortlopende en meerjarige beurzen en van projectsubsidies teruggebracht van drie naar twee per jaar. 

‘Jaar’ verwijst hier naar het jaar waarin het eindbesluit over de subsidieaanvraag viel. Dat is niet altijd het jaar waarin de aanvraag werd ingediend. In september 2019 kon men bijvoorbeeld een aanvraag indienen voor beurzen en projecten. De beslissingen over die aanvragen vielen in januari 2020. De subsidies in kwestie houden verband met de overheidsbegroting voor 2020. Daarom spreekt men in dit geval van de ‘eerste ronde’ van 2020, ook al gebeurde de aanvraag in 2019.

3.1 Totale aantal aanvragen

Tabel 1 geeft alle aanvragen weer, meer dan 25.000 van 2006 tot en met 2022. Dat is ongeacht hun status: goedgekeurd, stopgezet, afgekeurd, ingetrokken of onontvankelijk. Dat gebeurde door iets meer dan 8.000 verschillende aanvragers (zie de sectie ‘Profiel van de aanvragers’.)

Bij die laatste twee gaat het om beperkte aantallen. Slechts 1% van alle aanvragen tussen 2006 en 2022 werd ingetrokken door de aanvrager (dat wil zeggen: vóór de eindbeslissing). 

Zo’n 2% van alle aanvragen in die periode werd onontvankelijk verklaard door de overheidsadministratie. Deze voldoen met andere woorden niet aan een aantal basiscriteria (te laat ingediend, te veel of te weinig tekst en informatie enzovoort). Ze worden dan ook niet beoordeeld. Hun aantal schommelt per jaar. Maar aangezien het telkens om beperkte aantallen gaat, is het weinig zinvol om hierin naar tendensen te zoeken.

De aantallen goedgekeurde dossiers worden in de volgende subsectie behandeld. Stopgezette dossiers werden initieel goedgekeurd, maar daarna afgebroken door de aanvrager zelf. Dat gebeurde zeer zelden: slechts 0,4% van alle aanvragen voor kortlopende subsidies werd stopgezet. (Dat is gelijk aan 1% van alle aanvragen die een positief eindbesluit kregen.)

Tabel 1: aantal aanvragen voor kortlopende subsidies Kunstendecreet (2006-2022), per subsidielijn en per jaar

Zoals aangehaald in de inleiding, zijn veel subsidielijnen in aanzienlijke mate ‘vraaggestuurd’. Het aantal aanvragen ligt niet vast. In sommige jaren is er weinig verschil ten opzichte van vorige of volgende jaren. Maar evenzeer zie je in tabel 1 momenten waarop de cijfers sterk stijgen of dalen.

De achterliggende redenen voor die stijgingen of dalingen zijn legio en kunnen verschillen naargelang de subsidielijn. 

Sommige zijn met grote zekerheid te linken aan veranderingen in de procedures. 2015 is bijvoorbeeld het laatste jaar dat je kon aanvragen voor subsidies voor creatieopdrachten, opnameprojecten, niet-periodieke publicaties, internationale vertalingen en internationale projecten. 

In 2016 zie je een (sterke) toename in het aantal aanvragen voor projectsubsidies voor kunstenorganisaties en voor individuele kunstenaars. Die subsidies bieden vanaf dat jaar de mogelijkheid om hetzelfde te verwezenlijken als met die oudere subsidielijnen (creatieopdrachten etc.).

Een ander voorbeeld komt uit 2020. Toen werd uitzonderlijk afgeweken van de regels voor meerjarige beurzen. In de tweede ronde was het niet mogelijk om hiervoor aan te vragen (Leenknegt 2020). Het aantal aanvragen voor meerjarige beurzen in 2020 is in feite alleen dat van de eerste ronde. Naast de impact van corona (meer bij grafiek 1) vind je hier wellicht een reden voor de toename in aanvragen voor kortlopende beurzen in dat jaar. De achterliggende gegevens tonen immers dat toename vooral op conto komt van de tweede ronde van 2020. 

In andere gevallen bieden procedurele veranderingen nauwelijks een verklaring.

Een voorbeeld zijn de projectsubsidies voor individuele kunstenaars. In de beginjaren van het Kunstendecreet waren er beperkingen voor individuele aanvragers actief in de podiumkunsten en muziek. Dat verandert in 2010, waardoor die aanvragers nu projectsubsidies kunnen aanvragen voor een uitgebreidere waaier aan initiatieven. 

Dat vertaalt zich niet in meer aanvragen voor projectsubsidies voor individuele kunstenaars. Het aantal in 2010 ligt zelfs iets lager dan in 2009. In de jaren ervoor (met de beperkingen nog in voege) stijgt het wel. 

Daarbij legt het Vlaams Theater Instituut (Janssens, Cavyn en Wellens 2011, 104-105) een verband met de uitkomst van andere subsidierondes. De projectsubsidies voor individuele kunstenaars dienden in dat scenario als opvangnet. Voor de kunstenaars die met hun organisatie bot vingen bij de aanvragen voor werkingssubsidies (in 2006 en 2008) of voor projectsubsidies voor organisaties (in 2007). 

Opnieuw: verschillende factoren kunnen in het spel zijn. Voorzichtigheid is geboden in de interpretatie van de evoluties in de cijfers.

Grafiek 1: aantal aanvragen voor beurzen, projectsubsidies en tegemoetkomingen (2006-2022), per jaar

Grafiek 1 geeft dezelfde getallen weer als tabel 1, maar dan samengenomen per steunsoort: beurzen (oranje lijn), projectsubsidies (blauwe lijn) en tegemoetkomingen (groene lijn). Dat maakt de brede evoluties tussen 2006 en 2022 beter leesbaar. 

Bij elke lijn wordt het aantal aanvragen in 2006 en 2022 vermeld. De streepjeslijn geeft telkens de bredere trend weer: zitten de aantallen in dalende of stijgende lijn over de hele periode gezien, of zijn ze eerder stabiel?

Grosso modo zie je dat het aantal aanvragen voor projecten en tussenkomsten een dalende trend laat optekenen. 

Het aantal aanvragen voor beurzen stijgt daarentegen. In de beginjaren van het Kunstendecreet worden beurzen nog het minst vaak aangevraagd. Recente jaren laten het omgekeerde zien. Anno 2022 worden er drie keer zoveel beurzen aangevraagd als in het begin van het decreet.

In de laatste jaren speelt de coronacrisis hoogstwaarschijnlijk een bepalende rol. Een hele reeks van beperkende maatregelen was in voege in België tussen maart 2020 en het voorjaar van 2022. Ook in het buitenland golden beperkingen. 

Artistieke initiatieven realiseren in samenwerking met anderen of met een publiek ligt in deze situatie niet voor de hand. Zeker niet met het onzekere verloop van het aantal besmettingen en de overheidsreacties daarop. 

Al deze factoren hebben een impact op de aanvragen voor projecten met een publieke of internationale dimensie. Hetzelfde bij de aanvragen voor tegemoetkomingen. Bij die laatste ligt het aantal aanvragen in 2022 weer op het niveau van voor 2020. Bij de projectaanvragen is dat (nog) niet zo. 

Let wel: In het voorjaar van 2022 golden nog beperkende maatregelen. En het is niet verwonderlijk dat de kunstensector tijd nodig heeft om de draad weer op te nemen. Bovendien zijn er in vergelijking met tegemoetkomingen minder indienmomenten voor projectaanvragen. Het is dan logisch dat een ‘heropleving’ van het aantal aanvragen voor tegemoetkomingen eerder zichtbaar is in de gegevens. 

Een andere mogelijke factor is het eenmalige verlaten van de indiendatum voor aanvragen voor projectsubsidies en beurzen in dat jaar. (De datum voor ronde 2 van 2022 lag in mei en niet in maart, een gevolg van de implementatie van het hervormde Kunstendecreet). 

En misschien zijn praktische hindernissen om (internationale) projecten te realiseren ook niet de enige reden. De coronaperiode werd door het kunstenveld ook aangegrepen om te bezinnen over hoe ze te werk gingen. En over hoe verder te gaan – en het anders te doen – in de toekomst. Het is niet uit te sluiten dat een veranderende artistieke praktijk de vraag naar projectsubsidies beïnvloedt.

De stijging van beursaanvragen suggereert alvast dat de coronaperiode een (noodgedwongen) aanleiding was om aan de eigen (artistieke) ontwikkeling te werken. In de achterliggende gegevens zien we dat het aantal beursaanvragen in de tweede ronde van 2020 (met indiendatum in mei en beslissingsdatum in september van dat jaar) veel hoger ligt dan in de eerste ronde (met indiendatum september 2019 en beslissingsdatum in januari 2020). 

Toch biedt de coronacrisis maar een gedeeltelijke verklaring voor de stijgende trend in het aantal beursaanvragen. Die stijging is namelijk al vanaf 2016 ingezet. 

De Landschapstekening Kunsten 2019 gaf al aan dat de nood aan voldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor kunstenaars en kunstwerkers een werkpunt was in de sector (Kunstenpunt 2019, 202). Misschien kan je de evolutie van beursaanvragen als een uiting van die nood interpreteren. 

3.2 Goedgekeurde aanvragen

Tabel 2 geeft weer hoeveel aanvragen goedgekeurd werden tussen 2006 en 2022. In totaal zijn dat zo’n 11.600 dossiers. Daarachter schuilen iets minder dan 4.400 verschillende aanvragers (zie ook de sectie ‘Profiel van de aanvragers’.)

‘Goedgekeurd’ wil zeggen dat de minister van Cultuur beslist dat de aanvraag subsidies krijgt. De minister heeft het eindoordeel, maar volgt meestal de adviezen die uit de beoordelingsprocedures komen. (Beoordeling en adviesbedragen komen later aan bod.)

De uitzondering zijn de tegemoetkomingen: daar neemt de overheidsadministratie de beslissing. Bij de residentiebeurzen vanaf 2022 is dat ook het geval.

We tellen in tabel 2 ook de stopgezette dossiers erbij. Alvorens ze werden stopgezet, waren die namelijk ook goedgekeurd. Het gaat voor alle duidelijkheid om een klein aantal: zo’n 1% van alle aanvragen in tabel 2.

Tabel 2: aantal goedgekeurde aanvragen voor kortlopende subsidies Kunstendecreet (2006-2022), per subsidielijn en per jaar

Tabel 2 houdt rekening met aanvragen voor beurzen bewezen talent die zijn goedgekeurd, maar tegelijk zijn omgezet naar beurzen opkomend talent. (Daarmee krijgen ze ook een lager bedrag dan gevraagd, zie de omschrijving van subsidielijnen.) Dit is in 2022 slechts bij vier dossiers het geval. 

Om de brede evoluties beter weer te geven, nemen we de data uit tabel 2 samen per steunsoort. Grafiek 2 toont de aantallen goedgekeurde aanvragen voor beurzen (oranje lijn), projectsubsidies (blauwe lijn) en tussenkomsten en tegemoetkomingen (groene lijn). Het aantal aanvragen in 2006 en 2022 wordt opnieuw vermeld. Een trendlijn geeft telkens de algemene evolutie van de aantallen weer, los van pieken en dalen per jaar.

Grafiek 2: Aantal goedgekeurde aanvragen voor beurzen, projecten en tegemoetkomingen (2006-2022), per jaar 

Grafiek 2 laat een ander beeld zien dan grafiek 1. Het aantal goedgekeurde aanvragen ligt beduidend lager dan het totale aantal. Zeker voor projectsubsidies en beurzen. 

De stijging in het aantal beursaanvragen uit grafiek 1 loopt parallel met een stijging in het aantal goedgekeurde beursaanvragen. De stijging in grafiek 2 verloopt alleen niet zo sterk: grofweg kan je na 2016 spreken van een verdubbeling ten opzichte van de jaren daarvoor. Daarmee komt het dicht in de buurt van het aantal goedgekeurde aanvragen voor projectsubsidies. 

Een andere parallel met grafiek 1 zie je bij de projectsubsidies en tegemoetkomingen. Over de hele periode gezien, zie je een lichte daling in het aantal goedgekeurde aanvragen.

Grafiek 3 maakt de verhoudingen tussen grafieken 1 en 2 beter leesbaar. Hoeveel procent van de totale aanvragen wordt goedgekeurd?

Grafiek 3: verhoudingen tussen het totale aantal aanvragen en het aantal goedgekeurde aanvragen voor beurzen, projectsubsidies en tegemoetkomingen (2006-2022), per jaar 

Hoe lager het percentage, hoe minder aanvragen verhoudingsgewijs worden goedgekeurd. Dat is strikt genomen niet hetzelfde als ‘slaagkans’. Daarbij zou je rekening moeten houden met een hele reeks factoren die invloed kunnen hebben op het welslagen van een aanvraag. Niettemin kan de eenvoudige verhouding in grafiek 3 je wel iets vertellen over de (veranderende) manieren waarop kortlopende subsidies worden toegekend.

In 2006 werd zowat 86% van de tegemoetkomingen goedgekeurd (groene lijn). Zo’n hoog percentage komt in geen enkel jaar meer voor. Maar buiten een tijdelijke ‘dip’ in 2010-2011 wordt nog steeds de helft tot twee derde van alle aanvragen voor tegemoetkomingen goedgekeurd.

De projectsubsidies (blauwe lijn) en beurzen (oranje lijn) vertellen een ander verhaal. In de beginjaren van het Kunstendecreet werd ongeveer de helft van alle aanvragen gehonoreerd. 

Vanaf 2010 – een terugval naar één derde dat wordt goedgekeurd – verandert dat voor de beurzen. Sindsdien schommelt het tussen 41% (2017) en 24% (2019). 

Ook bij de projectsubsidies is er een terugval in 2010. Hier blijft de verhouding tussen 2011 en 2015 wel in de buurt van 50% hangen. 2016 is een dieptepunt met minder dan een vierde van de aanvragen voor projectsubsidies die wordt gehonoreerd (ook het jaar met het laagste aantal goedgekeurde aanvragen in grafiek 2). Vanaf dan liggen de verhoudingen voor beurzen en projectsubsidies weer dichter bij elkaar. Maar dus beide lager dan in het begin van het Kunstendecreet. 

Tot de laatste twee jaar. Er worden minder projectsubsidies aangevraagd (grafiek 1), maar er worden verhoudingsgewijs meer aanvragen gehonoreerd in 2021 en 2022. Zoals bij grafiek 1 is het nog te vroeg is om van een trend te spreken. In die jaren golden er immers nog beperkingen in het kader van corona.

3.3 Toegekende bedragen

Tabel 3 geeft weer hoeveel subsidiegeld de goedgekeurde aanvragen kregen (weergegeven in duizend of “K” euro). Tussen 2006 en 2022 werd er in totaal circa 134 miljoen euro aan kortlopende subsidies toegekend.

Bij 185 goedgekeurde aanvragen ontbreekt het toegekende subsidiebedrag. (Dat is exclusief de stopgezette dossiers.) Daarom dat bijvoorbeeld bij de aanduidingen buitenlandse presentatieplekken en residenties in 2022 een bedrag van 0 euro vermeld wordt. 

Zoals uitgelegd in de inleiding, kunnen verschillende redenen schuilen achter deze lacunes. Uiteindelijk gaat het over een klein aantal: 1,6% van alle goedgekeurde dossiers. En we merken vooral lacunes bij de aanduidingen en residentietoelagen. Dat zijn doorgaans vrij kleine bedragen, die de totalen weinig beïnvloeden.

De afwijking van de gebruikelijke procedures in 2020 laat ook in tabel 3 sporen achter. Zo zie je dat in dat jaar de bedragen van meerjarige beurzen en van projectsubsidies voor organisaties lager liggen dan in de omringende jaren. Dit gebeurde in een context van de aangekondigde besparingen (zie grafiek 4 voor meer detail) en van de coronacrisis. 

In de eerste ronde van 2020 werden de goedgekeurde aanvragen voor meerjarige projecten met een geadviseerd bedrag van meer dan 100.000 euro ingekort tot maximaal één jaar. Het bedrag toegekend aan deze aanvragen volgt die logica en ligt lager dan wat werd aangevraagd. Het ging om vijf projecten aangevraagd door organisaties. Positief beoordeelde aanvragen van organisaties met werkingssubsidies van het Kunstendecreet werden toch niet gehonoreerd. Alle positief beoordeelde projectsubsidies (inclusief die van individuele kunstenaars) kregen daarbovenop 10% minder dan geadviseerd (DCJM 2020b). 

In de tweede ronde van 2020 was het niet mogelijk om meerjarige beurzen aan te vragen (Leenknegt 2020). In die ronde werd ook licht afgeweken van de adviesbedragen voor goedgekeurde aanvragen voor projectsubsidies (DCJM 2020c).

Tabel 3 houdt rekening met aanvragen voor beurzen bewezen talent die zijn goedgekeurd, maar tegelijk zijn omgezet naar beurzen opkomend talent. (Net zoals tabel 2.) De vier aanvragen in kwestie werden bijgevolg voor een bedrag van 7.500 euro elk gesubsidieerd (zie de omschrijving van subsidielijnen).

Tabel 3: toegekende bedragen aan kortlopende subsidies Kunstendecreet (2006-2022), per subsidielijn en per jaar

Grafiek 4: toegekende subsidiebedragen voor beurzen, projecten en tegemoetkomingen  (2006-2022), per jaar

In grafiek 4 zie je de totale bedragen per steunvorm.

Eerder gaven we al mee dat projectsubsidies het grootste aandeel innemen van de kortlopende subsidies. Zo’n 70 à 80% van dat budget gaat elk jaar naar projectsubsidies. De blauwe lijn van projectsubsidies ligt in grafiek 4 dan ook veel hoger dan de andere. 

Zeker bij de blauwe lijn valt op hoe grillig die verloopt. Er waren van het en op het andere jaren sterke verschillen tussen de beschikbare budgetten voor kortlopende subsidies. Pieken in totale bedragen zien we vooral op het einde van de termijn van een zittende minister (2009 bij Bert Anciaux, 2013 bij Joke Schauvliege en 2018 bij Sven Gatz). Met het Kunstendecreet van 23 april 2021 wordt voor het eerst een vast aandeel voorbehouden voor kortlopende subsidies (art. 18). Dat wordt bepaald op basis van de (veel grotere) budgetten voor werkingssubsidies. 

Kijk naar de streepjeslijn (de trendlijn) en je ziet uit het grillige patroon de brede tendensen opdoemen. 

Over de hele periode gezien, stijgt het totale bedrag aan toegekende projectsubsidies. In 2022 wordt een bedrag uitgegeven (8,6 miljoen euro) dat meer dan het dubbele is van dat in 2006 (4,1 miljoen euro).

De totaalbedragen aan beurzen (oranje lijn) liggen veel lager dan die van projectsubsidies. Ook hier zie je een stijging over de hele periode gezien. In 2022 ligt het bedrag (2,2 miljoen) drie keer zo hoog als in 2006 (715.000 euro). 

Tussen 2006 en 2015 schommelt het aandeel van beurzen in het totale budget aan kortlopende subsidies tussen 12 en 18%. Vanaf 2016 ligt het eerder rond de 20%.

Tegemoetkomingen houden altijd kleine sommen geld in. Het totaalbedrag (groene lijn) ligt dan ook lager dan bij beurzen en projectsubsidies. De stijging tussen 2006 en 2022 valt daarom minder op. Maar ook hier liggen de bedragen op het einde hoger dan in het begin – met uitzondering van de coronajaren (zie ook tabel 1 en 2).

Een deel kan je verklaren aan de hand van de stijgende levensduurte. Met hetzelfde bedrag  kan je in 2022 minder doen dan in 2006. Het is dus niet onlogisch dat de subsidiebedragen verhogen, om de prijsverhogingen door de tijd op te vangen. 

Voor een correctie op de stijgende levensduurte, pasten we de subsidiebedragen aan volgens de consumptieprijsindex. Ook na die berekeningen (niet weergegeven in een grafiek) blijft het beeld van een stijging overeind. Zeker voor de projectsubsidies en de beurzen.

Tot slot nog even stilstaan bij de besparing die werd aangekondigd in 2019. De Vlaamse overheid zou initieel het budget voor (een groot deel van) de kortlopende subsidies in 2020 terugbrengen tot 3,4 miljoen euro (Leenknegt 2019). Dat bedrag was 60% lager dan wat er in 2019 begroot werd (vandaar de strijdkreet van de kunstensector).

Die ‘besparing van 60%’ is uiteindelijk niet in die mate uitgevoerd. De overheidsuitgaven aan kortlopende subsidies bedroegen in 2020 zo’n 8,8 miljoen euro. Dat is geen uitzonderlijk bedrag in het grillige patroon van budgetten voor kortlopende subsidies. En al zeker niet het laagste.

Wel werd er tijdelijk afgeweken van de manier waarop kortlopende subsidies werden verdeeld. Bij tabellen 1 en 2 leggen we de uitzonderlijke situatie van de meerjarige beurzen en projectsubsidies voor organisaties in 2020 uit. En we spreken ons hier natuurlijk niet uit over de toenmalige besparing op de werkingssubsidies.

3.4 Verdeling van toegekende bedragen

De totale bedragen aan kortlopende subsidies stijgen tussen 2006 en 2022. Dat zegt op zich niks over hoe die worden verdeeld. Worden er veel kleine bedragen uitgekeerd? Of eerder een beperkter aantal grote bedragen? Hier focussen we op beurzen en projectsubsidies.

Grafiek 5: distributie van toegekende bedragen aan beurzen Kunstendecreet (2006-2022)

Voor de beurzen vind je het antwoord in grafiek 5. Elke beursaanvraag die subsidie ontving tussen 2006 en 2022, is geordend volgens de grootte van het ontvangen bedrag.

In de eerste staaf (links in de grafiek) bevinden zich goedgekeurde dossiers met een bedrag tot 3.000 euro. In de tweede staaf gaat het over dossiers die tussen 3.000 en 6.000 euro kregen. In de derde over dossiers van 6.000 tot 9.000 euro enzoverder. Elke staaf vertegenwoordigt dus een interval van 3.000 euro. 

Hoe hoger de staaf, hoe meer goedgekeurde aanvragen in die categorie vallen. De oranje lijn volgt de hoogte van de staven en maakt het hele patroon (de ‘distributie’) duidelijk. 

De meeste beurzen hebben een bedrag tussen 9.000 en 12.000 euro. Het gemiddelde voor die hele periode ligt rond 9.700 euro en valt ook in dat interval. De meeste goedgekeurde beurzen tussen 2006 en 2022 kregen dus een subsidie in de buurt van het gemiddelde bedrag. 

Kijk nu links en rechts van de staaf van 9.000-12.000 euro. Links (vooral in de categorieën 3.000-6.000 en 6.000-9.000 euro) ligt de lijn duidelijk hoger dan rechts (de staaf van 12.000 tot 15.000 euro en de volgende liggen fors lager). Met andere woorden: er werden vaker relatief lage bedragen (onder het gemiddelde) dan relatief hoge bedragen (boven het gemiddelde) uitgedeeld.

De lijn heeft rechts nog een lange ‘staart’. Er werden dus uitzonderlijk hoge beursbedragen toegekend, al gebeurde dat eerder zelden.

Vanaf 2020 zijn beursbedragen geformatteerd (zie de omschrijving van subsidielijnen). Dat heeft een effect op wat je ziet. In de laatste drie jaren werden vooral beurzen van 10.000 euro toegekend. Filter je de dossiers uit die laatste jaren uit de gegevens, dan wordt de staaf met dossiers tussen 6.000 en 9.000 euro de hoogste. Het gemiddelde zakt naar ca. 9.400 euro. Vanaf 2020 worden er dus vaker hogere beursbedragen uitgekeerd dan ervoor.

Grafiek 6: distributie van toegekende bedragen aan projectsubsidies Kunstendecreet (2006-2021)

Grafiek 6 toont de distributie van toegekende bedragen aan projectsubsidies tussen 2006 en 2022. De opzet is dezelfde als bij grafiek 5. Alleen heb je hier meer dossiers en zijn de onderlinge verschillen in bedragen veel groter dan bij de beurzen. Ter illustratie: het hoogste beursbedrag ligt rond 50.000 euro, de hoogste projectsubsidie rond 850.000 euro – een zeer uitzonderlijk geval weliswaar.

Elke staaf geeft een interval van 5.000 euro weer. De eerste staaf toont het aantal dossiers met een projectsubsidie tot 5.000 euro, de tweede het aantal met een bedrag tussen 5.000 en 10.000, enzovoort. De lijn volgt de hoogte van de staven. 

Het patroon ziet er anders uit dan bij de beurzen in grafiek 5. Het merendeel van goedgekeurde aanvragen voor projectsubsidies tussen 2006 en 2022 kreeg een bedrag onder de 5.000 euro. De volgende staven liggen trapsgewijs lager. De lijn van projectsubsidies heeft daarna een lange ‘staart’ van uitzonderlijk hoge bedragen. 

Ook anders dan bij de beurzen: de gemiddelde projectsubsidie ligt rond 21.000 euro (en valt in de vijfde staaf). De overgrote meerderheid van de toegekende projectsubsidies ligt veel lager dan het gemiddelde: 68% (!) van de goedgekeurde aanvragen tussen 2006-2022. Er zijn dus veel kleine bedragen aan projectsubsidies uitgedeeld. 

Dit betekent ook dat het gemiddelde bedrag eigenlijk weinig zegt over de manier waarop projectsubsidies werden toegekend.

In voorgaande grafieken en tabellen zag je al dat de cijfers evolueerden doorheen de onderzochte jaren. Zie je ook een verschil in de distributie van beursbedragen en projectsubsidies doorheen de tijd? In grafieken 7 en 8 maken we een onderscheid tussen grofweg de eerste helft (2006-2013) en de tweede helft (2014-2022).

Grafiek 7: distributie van toegekende bedragen aan beurzen Kunstendecreet, 2006-2013 (grijze lijn) vergeleken met 2014-2022 (oranje lijn)

Grafiek 8: distributie van toegekende bedragen aan projectsubsidies Kunstendecreet, 2006-2013 (grijze lijn) vergeleken met 2014-2022 (blauwe lijn). (Exclusief dossiers met bedragen vanaf 200.000 euro.)

In grafiek 7 is er duidelijk verschil tussen beide periodes. Tussen 2006-2013 (de grijze lijn) liggen de meeste beursbedragen in de categorieën 3.000-6.000 euro en 6.000-9.000 euro. Bedragen vanaf 9.000 euro komen beduidend minder voor tussen 2006 en 2013.

Tussen 2014 en 2022 (de oranje lijn) worden er vooral beursbedragen tussen 9.000 en 12.000 euro toegekend. In die periode kom je ook meer dossiers tegen met bedragen tussen 12.000 en 18.000 euro. In de ‘staart’ zie je de oranje lijn nog opveren bij enkele categorieën van hogere bedragen.

In vergelijking met de grijze lijn is de oranje lijn dus naar hogere bedragen verschoven. Met andere woorden: in 2014-2022 worden er relatief hogere beursbedragen toegekend dan in 2006-2013. 

De eerder vermelde formattering van beurzen vanaf 2020 speelt hier natuurlijk een rol. Maar zelfs als je die jaren eruit filtert, zie je een verschuiving naar meer hogere beursbedragen. 

Belangrijk om hier in het achterhoofd te houden: het aantal goedgekeurde beurzen stijgt in 2014-2022 (rond de 1.400) ten opzichte van 2006-2013 (rond de 900; zie ook grafiek 2).

Wat met de projectsubsidies? Om alles beter leesbaar te maken, filteren we in grafiek 8 de dossiers met heel hoge bedragen (vanaf 200.000 euro) weg.

Grafiek 8 vertelt je dat tussen 2006 en 2013 heel vaak kleine bedragen werden toegekend. De piek van de grijze lijn ligt bij de kleinste categorie, van bedragen onder de 5.000 euro. Bij de hogere bedragen gaat het steil naar beneden. 

Het patroon in 2014-2022 (de blauwe lijn) ziet er anders uit. Ten eerste werden er tussen 2014-2022 veel minder aanvragen goedgekeurd (ca. 700 minder dan in 2006-2013; zie ook tabel 1 en grafiek 2). Het zijn vooral de laagste bedragen (< 5.000 euro) die beduidend minder worden toegekend. Hier ligt de blauwe lijn veel lager dan de grijze. 

De blauwe lijn heeft een piek in bedragen tussen 5.000 en 10.000 euro. En bij de bedragen vanaf 25.000 ligt deze hoger dan de grijze. Ondanks het feit dat er minder aanvragen in totaal zijn goedgekeurd. Er is dus een duidelijke shift naar het toekennen van hogere bedragen aan projectsubsidies.

Die verschuiving blijft overeind als je de stijging van de levensduurte in rekening brengt. Zelfs met een correctie volgens de consumptieprijzenindex, zie je dat er in de latere jaren vaker hogere bedragen aan beurzen en projectsubsidies worden uitgekeerd.

3.5 Gevraagde bedragen

Het bedrag dat wordt toegekend valt niet per se samen met het bedrag dat men initieel aanvraagt.

Verschillende zaken kunnen gebeuren tussen vraag en besluit:

  • Beoordelingscommissies kunnen adviseren om de aanvraag geen geld te geven – een negatief advies dus. Bij een positief advies kan men een aangepast bedrag voorstellen. 
  • Daarna velt de minister van Cultuur het eindoordeel over het toe te kennen bedrag. Dat kan dan ook weer afwijken van de geadviseerde bedragen. De minister kan beslissen – bv. uit budgettaire overwegingen – om positief geadviseerde dossiers niet te honoreren. Of om bijkomend af te wijken van de geadviseerde bedragen. 

(Noot: bovenstaande geldt niet voor de tegemoetkomingen of voor de residentiebeurzen vanaf 2022. Zoals eerder uitgelegd, ligt de beslissing hier bij de administratie en niet bij de minister.)

De adviezen worden apart behandeld in de volgende sectie. Hier behandelen we de vraagzijde en de relatie tussen vraag en besluit.

Van het merendeel van de aanvragen is het gevraagde subsidiebedrag bekend. Van een beperkt deel – zo’n 7% van alle dossiers in 2006-2022 – weten we het niet. 

Enerzijds heeft dat te maken met procedures. Bij bepaalde subsidielijnen is het zelf formuleren van een bedrag geen onderdeel van de aanvraag. Dat is zo bij de aanduidingen van buitenlandse presentatieplekken en residenties en bij de residentietoelagen van het Kunstendecreet van 2013. 

Daarom vind je die subsidielijnen niet terug in tabel 4. (Het bedrag bij de residentiebeurzen in 2022 gaat over aanvragen die de procedures van het Kunstendecreet van 2021 volgen.)

Anderzijds gaat het waarschijnlijk over lacunes in de gegevens. Bij de meeste subsidielijnen is dat relatief beperkt. Behalve bij de ontwikkelingsgerichte beurzen tussen 2006 en 2009. Daarom worden de ontwikkelingsgerichte beurzen voor die jaren weggelaten uit tabel 4. 

Daarnaast zijn er een 70-tal aanvragen waarbij het gevraagde bedrag lager ligt dan wat uiteindelijk werd toegekend. Bij de meeste van deze dossiers gaat het om een verschil van enkele duizenden euro’s. We kunnen niet achterhalen of dit fouten in de gegevens zijn, dan wel gegronde beslissingen om af te wijken van het gevraagde bedrag.

Tabel 4 vertelt je dat er tussen 2006 en 2022 ongeveer 456 miljoen euro aan kortlopende subsidies werden aangevraagd (dat is inclusief de aanvragen die uiteindelijk werden afgekeurd). Dat is meer dan drie keer zoveel dan dat er in die zeventien jaar werd toegekend (zie tabel 3).

Tabel 4: gevraagde bedragen aan kortlopende subsidies Kunstendecreet (2006-2022), geordend per soort subsidie en per jaar

Grafiek 9 geeft de gevraagde bedragen per type weer.

Grafiek 9: Aangevraagde subsidiebedragen voor beurzen, projecten en tegemoetkomingen (2006-2022), per jaar

Omwille van de lacunes bij de ontwikkelingsgerichte beurzen, geven we de gevraagde beursbedragen (oranje lijn) tussen 2006 en 2009 niet weer.

Grafiek 9 met de aangevraagde bedragen lijkt in bepaalde opzichten op grafiek 4 met de toegekende bedragen. Zij het dat de bedragen in grafiek 9 wel veel hoger liggen.

De verhoudingen tussen projectsubsidies (blauwe lijn), beurzen (oranje lijn) en tegemoetkomingen (groene lijn) zijn grofweg gelijkaardig. Het grootste bedrag wordt aangevraagd in het kader van projectdossiers. 

Er zijn ook gelijkenissen in het patroon van de lijnen (en de streepjeslijnen die de algemene trends weergeven). Over de hele periode bekeken, zie je een stijging in het totaalbedrag aan aangevraagde beurzen en projectsubsidies. Bij de tegemoetkomingen is die vraag stabieler (maar ook veel kleiner).

Bij de projectsubsidies zie je zowel in grafiek 9 als grafiek 4 piekmomenten in 2009 en 2013. De beslissingen volgen vaak het patroon van de vraag van de kunstensector. Zij het met de belangrijke bedenking dat de toegekende bedragen veel lager liggen dan de gevraagde.

Een ander voorbeeld: door de coronacrisis nam de vraag naar tussenkomsten af. In grafiek 9 zie je dat de groene lijn daalt in 2020 en 2021 (zie ook grafiek 1). In 2021 besloot minister Jambon daarom een deel van het initieel begrote budget voor tussenkomsten toe te voegen aan het budget voor beurzen en projecten (D’Hose 2021).

De wisselwerking tussen vraag en besluit – m.a.w. tussen de vraag van de sector en de keuzes van het beleid – kan ook in omgekeerde richting.

Bijvoorbeeld: een daling in het aantal goedgekeurde dossiers en toegekende bedragen die in het volgende jaar een ontradend effect heeft op aanvragers. Daarin ligt een hypothese voor het dieptepunt in de vraag naar projectsubsidies en beurzen in 2011 (zie zowel grafiek 9 als 1). Dat volgt immers op een daling in het honoreren van aanvragen in 2010 (zie grafieken 2 en 4).

Aankondigingen van het beleid kunnen de vraag ook aanzwengelen. Zoals een oproep om meer aan te vragen voor een bepaalde subsidielijn of een mededeling dat er extra budget beschikbaar zal zijn. 

Soms is er een duidelijk contrast tussen vraag en besluit. Zo is 2016 het jaar waarin het grootste bedrag aan projectsubsidies werd aangevraagd (bijna 30 miljoen euro). Dat heeft waarschijnlijk te maken met de mogelijkheid om meerjarige projectsubsidies aan te vragen – die in 2016 geïntroduceerd werd. Grafiek 4 toont evenwel geen piek in het toegekende bedrag aan subsidies. 

Tot zover de verklaringen van en hypotheses over de verhoudingen tussen vraag en besluit per jaar. In wat volgt, focussen we op enkele bredere trends over de jaren heen.

Tabel 5 geeft de verhouding weer tussen het totale gevraagde bedrag (inclusief afgekeurde aanvragen) en het totale toegekende bedrag. We nemen de eerste acht jaren samen (2006-2013) en de laatste negen (2014-2022). Zo kan je vergelijken tussen de eerste en de tweede helft van de onderzochte periode.

Dossiers zonder gevraagd bedrag zijn weggefilterd. Daardoor vallen alle aanduidingen buitenlandse presentatieplekken en residenties en de residentietoelagen uit het vorige Kunstendecreet weg (daarbij werd nooit een gevraagd bedrag opgegeven). Ook een groot deel van de beurzen tussen 2006 en 2009 ontbreekt, omwille van de eerder vermelde datalacunes.

Tabel 5: verhoudingen tussen de totale gevraagde subsidiebedragen en de totale toegekende subsidiebedragen (2006-2013 en 2014-2022) (exclusief dossiers waarin gevraagd bedrag ontbreekt)

2006-20132014-2022
Beurzen34%30%
Projectsubsidies26%28%
Tegemoetkomingen30%42%

Bij de beurzen (34% tegenover 30%) zijn de verhoudingen weinig veranderd. Ook bij de projectsubsidies is dat het geval (26% tegenover 28%). Ook opvallend: de beurzen en projectsubsidies verschillen onderling niet veel van elkaar.

Bij de tegemoetkomingen ligt dat anders. In vergelijking met 2006-2013 wordt in 2014-2022 een groter deel van het gevraagde bedrag effectief toegekend (30% tegenover 42%). Dat is tegelijk een hoger percentage dan bij de beurzen en de projectsubsidies in die jaren.

De verklaring kan je niet herleiden tot een verminderde vraag tijdens de coronajaren 2020 en 2021. De achterliggende gegevens leren dat de verhoudingen al vanaf 2014 schommelen tussen de 30% en de 50% per jaar.

Grafiek 10: verhoudingen tussen de gevraagde en toegekende subsidiebedragen van goedgekeurde aanvragen (2006-2022), per jaar

Grafiek 10 vertelt je iets helemaal anders: als een aanvraag wordt goedgekeurd, hoeveel krijgt deze dan van het gevraagde bedrag? 

Afgekeurde, ingetrokken en onontvankelijke aanvragen zijn hier niet meegeteld, evenals dossiers waarbij het gevraagde bedrag ontbreekt. De focus ligt op de dossiers die een subsidiebedrag kregen toegekend.

Hier loont het om de verhoudingen toch per jaar te bekijken. Je ziet immers een duidelijke opwaartse trend van links naar rechts. Er is dus een evolutie naar het toekennen van een zeer groot deel van het gevraagde subsidiebedrag. 

In de beginjaren van het Kunstendecreet kregen goedgekeurde aanvragen nog ca. een derde tot de helft van het gevraagde bedrag. Na 2016 liggen de percentages steevast nabij of boven de 75%.

De laatste jaren krijgen goedgekeurde aanvragen voor projectsubsidies zowat 90% van hun vraagbedrag (blauwe lijn). Bij de beurzen (oranje lijn) ligt dat zelfs op of zeer dicht bij de 100% – een gevolg van de formattering van de voornaamste soorten beurzen. 

Wat betreft de tegemoetkomingen: grafiek 3 toont dat aanvragen voor tegemoetkomingen verhoudingsgewijs vaker worden goedgekeurd dan bij projectsubsidies en beurzen. Tabel 5 laat zien dat het totale goedgekeurde bedrag aan tegemoetkomingen dichter bij de totale vraag ligt dan bij projectsubsidies en beurzen. In grafiek 10 zijn de rollen omgedraaid. De groene lijn van de tegemoetkomingen ligt lager dan de lijnen van de projectsubsidies en de beurzen. Goedgekeurde aanvragen voor tegemoetkomingen krijgen dus een lager aandeel van hun vraagbedrag uitgekeerd.

Grafieken 11 en 12 brengen wat meer reliëf aan in de vaststellingen over beurzen en projectsubsidies. Deze grafieken geven telkens het aantal goedgekeurde dossiers weer:

  • Blauw: het percentage dossiers dat hun gevraagde bedrag kreeg toegekend.
  • Grijs: het aandeel van dossiers die niet kregen wat ze vroegen, maar waarbij het wel over driekwart of meer van het gevraagde bedrag gaat.
  • Oranje: het percentage dossiers dat minder dan driekwart van hun gevraagde bedrag kreeg.

Zo krijg je zicht op hoe vaak en in welke mate het vraagbedrag werd ‘gecorrigeerd’. De periodes 2006-2013 en 2014-2022 worden opnieuw vergeleken. 

Werden weggefilterd: dossiers waarbij het gevraagde bedrag ontbreekt. Evenmin inbegrepen: dossiers waarbij het toegekende bedrag hoger ligt dan het gevraagde. (Bij die laatste gaat het telkens over 1% of minder van de onderzochte dossiers.)

Grafiek 11: Aantal goedgekeurde beurzen volgens de verhouding tussen het toegekend en het gevraagde bedrag (2006-2013 en 2014-2022) (exclusief dossiers waarin gevraagd bedrag ontbreekt en dossiers waarbij het toegekende bedrag hoger is van het gevraagde.)

Grafiek 11 zet de boodschap van grafiek 10 kracht bij. Er is een duidelijke tendens naar het vollediger honoreren van het gevraagde bedrag onder goedgekeurde beurzen. 

Tussen 2006 en 2013 kreeg 41% van alle goedgekeurde beurzen 100% van het vraagbedrag toegekend. Tussen 2014 en 2022 is dat 76%. Zoals gezegd: de formattering van de beurzen speelt hier een rol. Maar de trend kan je daar niet helemaal tot herleiden.

Wat in 2014-2022 beduidend minder voorkomt zijn dossiers met een toegekend bedrag dat afwijkt van het gevraagde bedrag. Zowel de grijze als de oranje categorie zijn gekrompen ten opzichte van 2006-2013.

Grafiek 12: Aantal goedgekeurde projectsubsidies volgens de verhouding tussen het toegekend en het gevraagde bedrag (2006-2013 en 2014-2022) (exclusief dossiers waarin gevraagd bedrag ontbreekt en dossiers waarbij het toegekende bedrag hoger is van het gevraagde.)

Bij de projectsubsidies in grafiek 12 ziet de situatie er anders uit (we introduceren een extra categorie om dat duidelijk te maken):

  • Het oranje aandeel is opvallend groot in 2006-2013. Bij bijna 60% van alle goedgekeurde projectdossiers werd sterk afgeweken van het gevraagde bedrag (i.e.: minder dan driekwart toegekend). 
  • Die situatie is omgekeerd in 2014-2022: bij ca. 60% van de goedgekeurde projectdossiers wordt weinig tot niet afgeweken van het gevraagde bedrag. Zowel het blauwe (toegekende = 100% van gevraagde bedrag) als het groenblauwe (toegekende = 90 à 99% van gevraagde bedrag) zijn sterk gegroeid.
  • Ook het grijze aandeel (toegekende = 75 à 89% van gevraagde bedrag) is groter in 2014-2022 dan in 2006-2013

Bij de projectsubsidies wijkt het toegekende bedrag veel vaker af van het gevraagde bedrag dan bij de beurzen. Maar toch stel je ook hier vast dat het vraagbedrag van goedgekeurde dossiers vollediger wordt gehonoreerd. 

3.6 Verdeling van gevraagde bedragen

Tot slot bekijken we de distributie van de gevraagde bedragen. Hoeveel keer worden kleine dan wel grote bedragen aangevraagd? En verandert dat doorheen de tijd?

Grafiek 13 geeft de verdeling weer van gevraagde beursbedragen. Daarbij gaan we op dezelfde manier tewerk als bij grafiek 7. We willen immers twee vragen beantwoorden:

  • Is het ‘aanvraaggedrag’ veranderd over de onderzochte periode heen? 
  • Hoe verhoudt de distributie van gevraagde bedragen zich tot die van toegekende bedragen? 

Daarom wordt een onderscheid gemaakt tussen beursaanvragen uit 2006-2013 (grijze lijn) en uit 2014-2022 (oranje lijn). Hoe hoger de lijn, hoe meer aanvragen binnen een bepaalde categorie van vraagbedragen. Dat gaat van links naar rechts over 0 tot 3.000 euro, 3.000 tot 6.000 euro, 6.000 tot 9.000 euro – en zo schuift het telkens 3.000 euro op.

Beursaanvragen zonder gevraagd bedrag zijn weggelaten. Er ontbreken dus o.a. veel ontwikkelingsgerichte beurzen uit de jaren 2006-2009 (cf. de uitleg over datalacunes). Naast de toename van beursaanvragen in 2014-2022 is dat een reden waarom de grijze lijn beduidend lager ligt dan de oranje lijn.

In 2006-2013 ligt de piek van beursaanvragen in de categorie van 6.000 tot 9.000 euro. In 2014-2022 is de piek duidelijk verschoven naar 9.000 tot 12.000 euro. In recente jaren vraagt men dus vaker hogere beursbedragen aan dan vroeger

Die vaststelling wordt onderstreept als je naar de relatief hoge vraagbedragen kijkt. Bij de bedragen boven 12.000 euro komt de oranje lijn steevast uit boven de grijze. 

De oranje lijn komt ook verder naar rechts uit, in de hoogste bedragscategorieën. Een aantal dossiers met zeer hoge vraagbedragen (> 81.000 euro) wordt niet weergegeven (om de leesbaarheid van de grafiek te garanderen). Maar deze dossiers dateren allen ook uit recentere jaren.

Opnieuw speelt de formattering van beursbedragen vanaf 2020 een rol. Het vraagbedrag valt dan samen met het bedrag. Maar in de periode vóór de formattering (2014-2019) is de piek ook al verschoven naar 9.000-12.000 euro.

Grafiek 13: distributie van gevraagde bedragen aan beurzen Kunstendecreet, 2006-2013 (grijze lijn) vergeleken met 2014-2022 (oranje lijn) (exclusief aanvragen waarbij gevraagd bedrag ontbreekt of met een gevraagd bedrag van meer dan 81.000 euro)

Nu de vergelijking met de distributie van toegekende beursbedragen. Hoe verhoudt het patroon van de vraag in grafiek 13 zich tot het patroon van het besluit in grafiek 7?

Bij die vergelijking moet je rekening houden met twee fenomenen:

  • Het aantal goedgekeurde beursaanvragen (grafiek 7) ligt veel lager dan het totale aantal beursaanvragen (grafiek 13). Het merendeel van de aanvragen in grafiek 13 kreeg geen subsidie. Dus zijn ze niet vertegenwoordigd in grafiek 7. De lijnen in grafiek 7 liggen daarom lager dan in grafiek 13.
  • Het vraagbedrag valt niet per se samen met het toegekende bedrag. Een aanvraag die zich in grafiek 13 in de categorie 6.000-9.000 euro (vraagbedrag) bevindt, kan zich in grafiek 7 bevinden in de categorie 3.000-6.000 euro (toegekend bedrag). M.a.w: het toegekende bedrag ligt meer dan eens lager dan het gevraagde bedrag (zie grafiek 11).

Vooral het laatste fenomeen maakt vergelijken tussen vraag en besluit moeilijk

Je ziet bijvoorbeeld dat de pieken van de grijze en de oranje lijn in grafiek 13 in dezelfde categorieën vallen als de pieken van de lijnen in grafiek 7. Voor 2006-2013 is dat 6.000-9.000 euro. Voor 2014-2022 is dat 9.000-12.000 euro. Dat wil niet noodzakelijk zeggen dat het patroon van het besluit het patroon van de vraag is gevolgd.

Je moet immers weten hoeveel goedgekeurde beursaanvragen een ‘correctie’ naar beneden kregen op hun gevraagde bedrag. Daarvoor moeten we de gegevens van grafiek 11 erbij halen. 

Die tonen aan dat de meerderheid van de goedgekeurde beursaanvragen in 2006-2013 zo’n correctie naar beneden onderging. Dat is ook zo bij de aanvragen uit die periode met een toegekende subsidie van 6.000 tot 9.000 euro. Uit de achterliggende gegevens (niet weergegeven in een grafiek) blijken de meeste (55%) van die dossiers een hoger vraagbedrag te hebben. 

Onder de goedgekeurde beurzen uit 2006-2013 met relatief hoge vraagbedragen (vooral vanaf 12.000 euro en meer) is het zeldzaam dat men krijgt wat men vraagt. Het toegekende bedrag bedraagt bij die dossiers meestal 75% of minder van het gevraagde bedrag.

Heel anders is de situatie in 2014-2022. Een overgrote meerderheid (90%) van de beursaanvragen die een bedrag tussen 9.000 en 12.000 euro kregen, hadden dat bedrag ook aangevraagd. Zelfs wanneer je de jaren van formattering (2020-2022) eruit filtert blijft die vaststelling overeind (dan gaat het over 68% van de dossiers in die categorie).

De trend om toe te kennen wat men vraagt, vinden we evenzeer bij de grotere beurzen. Goedgekeurde beurzen uit 2014-2022 met relatief hoge vraagbedragen (> 12.000 euro) krijgen vaker dan vroeger hun vraag toegekend. 

Kortom: in 2014-2022 vraagt men hogere bedragen aan dan in 2006-2013 en is het beleid vaker bereid om die vraag te honoreren. Zelfs wanneer men aanzienlijke bedragen aanvraagt.

Grafiek 14: distributie van gevraagde bedragen aan projectsubsidies Kunstendecreet, 2006-2013 (grijze lijn) vergeleken met 2014-2022 (blauwe lijn) (exclusief aanvragen waarbij gevraagd bedrag ontbreekt of met een gevraagd bedrag van meer dan 500.000 euro)

Grafiek 14 geeft de distributie van gevraagde bedragen aan projectsubsidies weer. De grijze lijn zijn de aanvragen in 2006-2013, de blauwe lijn de aanvragen in 2014-2022. Van links naar rechts heb je de dossiers met een gevraagd bedrag tussen 0 en 5.000 euro, vervolgens 5.000-10.000 euro, dan 10.000-15.000 euro – en zo telkens 5.000 euro meer.

Een beperkt aantal dossiers met zeer hoge vraagbedragen (> 500.000 euro) werd uit de grafiek gelaten. Dat om de leesbaarheid van de patronen te verbeteren. Die dossiers komen overigens zowel uit 2006-2013 als uit 2014-2022.

De grijze lijn piekt in de categorie van de laagste bedragen (0-5.000 euro). Ook in de categorie van 5.000-10.000 euro zie je een groot aantal projectaanvragen. Vanaf hogere bedragen gaat de grijze lijn steil naar beneden.

De blauwe lijn piekt duidelijk bij gevraagde bedragen tussen 5.000 en 10.000 euro. In 2014-2022 werd er verhoudingsgewijs meer in deze categorie van bedragen aangevraagd dan in 2006-2013.

De blauwe lijn komt vanaf 10.000 euro hoger uit dan de grijze lijn. Er zijn tussen 2014-2022 meer projectdossiers in deze hogere bedragscategorieën dan in 2006-2013 (en dat in absolute cijfers en niet alleen verhoudingsgewijs). Dat is des te opmerkelijker als je weet dat in deze periode het aantal projectaanvragen daalt (zie grafiek 1).

Je ziet dus een verschuiving in 2014-2022 naar het vaker aanvragen van hogere bedragen aan projectsubsidies.

Vergelijk nu de grijze lijn in grafiek 14 (vraag) met die in grafiek 8 (besluit). De ‘knik’ bij de categorie van 5.000-10.000 euro in grafiek 14 zie je niet in grafiek 8. Tussen 2006 en 2013 is er een trend om vooral heel lage projectbedragen toe te kennen (onder de 5.000 euro). Een trend die ingaat tegen de vraag

Dat wordt bevestigd in de achterliggende gegevens (niet gevisualiseerd): het merendeel (60%) van de dossiers onder 5.000 euro kreeg eigenlijk 75% of minder van wat ze initieel aanvraagden. Dat komt quasi overeen met het beeld van alle aanvragen in 2006-2013 in grafiek 12.

Het verhaal van de achterliggende gegevens over de projectsubsidies uit 2014-2022 is ook conform met grafiek 12. Bij de piek  van goedgekeurde dossiers (tussen 5.000 en 10.000 euro) in grafiek 8 gaat het vooral over dossiers waarvan het toegekende bedrag dicht bij het gevraagde bedrag blijft. In meer dan de helft van de gevallen bedraagt het besluit 90 à 100% van de vraag.

Zoals bij de beurzen kan je concluderen dat in 2014-2022 de hogere vraag ook vaker wordt gevolgd in het besluit. Zij het dat er bij de projectsubsidies wel meer correcties naar beneden gebeuren op de vraagbedragen.

Er zijn nog parallellen met de beurzen.

In verband met de projectaanvragen tussen 2006 en 2013 stellen we vast: onder dossiers met een relatief hoog vraagbedrag gebeurden er verhoudingsgewijs vaker correcties naar beneden. Met enige overdrijving kan je stellen dat een hoge projectsubsidie aanvragen tussen 2006 en 2013 een groter risico inhield om minder te krijgen dan gewild.

Dat is veranderd in 2014-2022. Onder zowat alle projectdossiers – zowel die met lage als die met hoge vraagbedragen – zie je de trend om een bedrag toe te kennen dat dichter ligt bij het vraagbedrag. Het ‘risico’ uit 2006-2013 – dat je hoge vraagbedrag naar beneden wordt gecorrigeerd – is niet meer zo prominent aanwezig in 2014-2022.

3.7 Conclusie over aanvragen en bedragen

Hier zijn de voornaamste inzichten van voorgaande alinea’s samengevat.

De aantallen aanvragen en de bedragen verschillen soms sterk tussen jaren onderling. Zowel als je kijkt naar wat aangevraagd wordt als naar wat besloten wordt. Dat neemt niet weg dat je enkele brede tendensen kan ontwaren.

Bij de beurzen ontwaar je een beeld van stijging tussen 2006 en 2022: in het totale aantal aanvragen (maal drie als je begin en einde vergelijkt), in het aantal goedgekeurde aanvragen (maal twee), in het totale gevraagde subsidiebedrag (meer dan een verdubbeling) en in het totale subsidiebedrag dat wordt toegekend (een verdrievoudiging).

Een ander beeld bij de projectsubsidies. Zowel het totale aantal aanvragen als het aantal goedgekeurde aanvragen liggen in recente jaren duidelijker lager dan in het begin van het Kunstendecreet. Wat betreft het totale gevraagde bedrag en het totale toegekende bedrag: die liggen duidelijk hoger in recente jaren. De verhouding tussen beide bedragen schommelt  van jaar tot jaar wel meer dan bij de beurzen.

Zowel bij beurzen als bij projectsubsidies zie je dat er tussen 2006 en 2022 heel veel kleine bedragen zijn uitgekeerd. In recente jaren is er wel een verschuiving naar het vaker toekennen van hogere bedragen aan beurzen en projectsubsidies. In beide gevallen krijgen goedgekeurde aanvragen vaker een groter deel van hun gevraagde bedrag dan vroeger het geval was.

Kortom

  • Bij de beurzen stijgt zowel de vraag als de subsidiëring. De uitgekeerde beurzen zijn groter en liggen dichter bij hun initiële vraag dan vroeger.
  • Er zijn minder projectaanvragen en ook minder die worden goedgekeurd. Deze vragen wel meer subsidies aan en krijgen er ook effectief meer dan vroeger. De hoogte van het totale toegekende bedrag volgt minder consequent de vraag dan bij de beurzen. Er is een evolutie naar het beter honoreren van een beperkter aantal projectaanvragen. 

Let wel: het totale toegekende bedrag aan projectsubsidies (70 à 80% van alle kortlopende subsidies) ligt altijd hoger dan dat van de beurzen. Het aantal beursaanvragen stijgt in de laatste jaren boven het aantal projectaanvragen. Qua aantal goedgekeurde aanvragen liggen de beurzen en projectsubsidies wel dicht bij elkaar op het einde van de onderzochte periode.

Wat betreft tegemoetkomingen: hier gaat het over beperkte bedragen. Hetzelfde geldt voor de gevraagde bedragen aan tegemoetkomingen. Het totale aantal (goedgekeurde) aanvragen ligt lager dan in het begin van het Kunstendecreet. Ook hier zie je een tendens naar het toekennen van een groter deel van het gevraagde bedrag. Maar die is niet zo prominent als bij de beurzen en projecten. Na een dip tijdens coronajaren 2020-2021 komen de cijfers van tegemoetkomingen weer op het niveau van daarvoor.

Tot slot merk je dat er rond 2016 een aantal zaken gelijktijdig veranderen. Vanaf dat jaar begint het aantal (goedgekeurde) beursaanvragen te stijgen. Het totale aantal projectaanvragen is tegen dan al in dalende lijn en zal niet meer boven het niveau van voor 2016 komen. Het is het jaar waarin het minste aantal projectaanvragen wordt goedgekeurd. Ook dat aantal ligt na 2016 consequent lager dan voordien. Voor dat jaar werd ca. de helft van de projectaanvragen goedgekeurd. Daarna beginnen het totale aantal en het aantal goedgekeurde projectaanvragen verder uit elkaar te liggen – tot 2022.

Er werden al een aantal potentiële verklaringen voor deze fenomenen aangeraakt. 2016 is tevens het jaar waarin het grondig hervormde Kunstendecreet van 2013 in werking trad. Heel wat oudere subsidielijnen stopten (vooral bij de projectsubsidies) en nieuwe traden in werking (zie de omschrijving van subsidielijnen en ook tabel 1). Meerjarige projectsubsidies en beurzen waren nu ook mogelijk. Het is niet onwaarschijnlijk dat al die nieuwe procedures een impact hadden op het gedrag van aanvragers én beleidsmakers.

4. Adviezen

Tussen aanvraag en toekenning van subsidies ligt nog de stap van beoordeling

Zoals bij andere beleidsinstrumenten voor cultuur (en in lijn met het Cultuurpact van 1973), is er in de procedures een rol weggelegd voor adviesorganen. De minister van Cultuur velt het eindoordeel, maar wordt geacht rekening te houden met hun adviezen

Wie het advies formuleert en wat het juist inhoudt: die zaken verschillen naargelang de subsidielijn en de geldende procedures. En die zijn door de jaren heen ook veranderd.

Dat maakt het moeilijker dan bij voorgaande secties om uitspraken over de hele onderzochte periode te doen. Bovendien zijn er belangrijke lacunes in de data over adviezen over kortlopende subsidies. In veel gevallen lijken die lacunes los te staan van de (veranderende) procedures. Het is niet duidelijk welke redenen er dan wel spelen.

Een van de meest prangende kennisnoden over de advies- en beoordelingsprocedures gaat over de rol van deze procedures in het proces tussen vraag en besluit. Als het uiteindelijke besluit van de minister afwijkt van de oorspronkelijke subsidievraag, aan wat ligt dat dan? Aan het besluit van de minister, aan de advisering, of aan beide? Zijn daar brede tendensen in te zien?

In veel gevallen bevat het advies een samenvattend oordeel (bv. “positief” of “negatief”) en een geadviseerd subsidiebedrag. Die twee elementen belichten we voor de beurzen en de projectsubsidies apart. De (weinige) ingetrokken en onontvankelijke aanvragen worden consequent weggefilterd (daar hebben we immers geen beoordeling van) .

4.1 Advisering van beurzen

Bij de meeste beurzen brengen beoordelingscommissies artistieke adviezen uit. Die adviezen doen een uitspraak over de (artistieke) kwaliteit van de dossiers en over hoe die dossiers beantwoorden aan de beoordelingscriteria. 

De beoordelingscommissies van het Kunstendecreet zijn wisselend samengesteld. Momenteel komen de leden uit een vaste pool van experten. Die hebben expertise over het professionele kunstenveld in Vlaanderen en Brussel en zijn meestal zelf actief in een deelsector van dat veld. Artistiek advies is dus een vorm van peerbeoordeling.

Grafiek 15: beursaanvragen volgens advies van beoordelingscommissies en subsidiebesluit (2014-2022)

De data over adviezen van beoordelingscommissies over beurzen zijn quasi volledig voor de periode 2014-2022

Grafiek 15 geeft voor die jaren het aandeel van positief en negatief geadviseerde beurzen weer. Binnen elk aandeel is ook een onderscheid gemaakt tussen de aanvragen die wel en niet een subsidie kregen.

De residentietoelagen en -beurzen zijn hier niet meegerekend, aangezien beoordelingscommissies geen rol spelen in die procedures. En door de datalacunes is het lastig om de jaren voor 2014 op te nemen in de grafiek.

In de negen geanalyseerde jaren vallen drie dingen op: 

  1. Het aandeel van positief geadviseerde beursaanvragen stijgt tot 50% en meer (het donkerblauwe + het groenblauwe aandeel). In 2022 krijgen verhoudingsgewijs meer beurzen een positief advies van de beoordelingscommissies dan in 2014.
  2. Het aandeel stijgt van beursaanvragen die ondanks een positief advies toch geen subsidie krijgen (het donkerblauwe aandeel). In 2014 zijn er nauwelijks beursaanvragen in die categorie. Vanaf 2019 gaat het steevast over een kwart tot een derde van de beursaanvragen.
  3. Negatief geadviseerde dossiers krijgen zeer zelden toch een subsidie. Die zie je in het oranje aandeel. Het gaat over een handvol aanvragen in 2017 en 2018. Deze zeldzame beslissingen kaderden in de bijkomende inspanningen die minister Gatz wilde doen voor kunstenaars in Limburg.

Tussen 2016 en de eerste ronde van 2022 gaven de beoordelingscommissies ook een specifieker advies: ‘volstrekt onvoldoende’, ‘nipt onvoldoende’ (negatieve beoordelingen), ‘voldoende’, ‘goed’ en ‘zeer goed’ (positieve beoordelingen). De achterliggende gegevens van grafiek 15 reveleren het volgende: 

  • Tussen 2016 en 2018 zijn de positief beoordeelde aanvragen zonder subsidie allemaal dossiers die van de beoordelaars een ‘voldoende’ kregen. Vanaf 2019 duiken daartussen dossiers op die ‘goed’ als specifiek advies kregen. In 2019 en 2020 zijn er zelfs een handvol ‘zeer goede’ aanvragen die geen subsidie krijgen. 
  • Bij de aanvragen met een positief subsidiebesluit zie je dan weer het aandeel van ‘goede’ dossiers dalen. In 2020-2021 krijgen alleen nog beursaanvragen met een beoordeling ‘zeer goed’ een subsidiebedrag. 

Sinds de tweede ronde van 2022 is een nieuw beoordelingssysteem in zwang. Dat is meteen de laatste subsidieronde waarop we zicht hebben. Dossiers krijgen nu als advies ‘negatief’, ‘positief binnen budget’ of ‘positief buiten budget’. In tegenstelling tot vroeger moeten beoordelingscommissies expliciet rekening houden met op voorhand vastgelegde budgetten. De gegevens over deze ronde zijn echter nog niet bruikbaar voor een analyse.

Van bijna alle beursaanvragen tussen 2014 en 2022 is ook bekend welk bedrag de beoordelingscommissies adviseerden. Als het advies negatief is, is dat bedrag 0 euro. Een positief advies gaat gepaard met een concreet adviesbedrag.

Hoe verhoudt het geadviseerde bedrag zich tot wat gevraagd wordt

  • Het totale bedrag geadviseerd door beoordelingscommissies begint doorheen 2014-2022 dichter bij het totale gevraagde bedrag te liggen. Tussen 2014 en 2018 is het geadviseerde bedrag ongeveer een derde tot 45% van het gevraagde. Tussen 2019 en 2022 ligt die verhouding tussen de 50 à 70%. Dat is logisch: er krijgen verhoudingsgewijs meer beursaanvragen een positief advies.
  • Positief beoordeelde beursaanvragen: hoeveel krijgen die van het bedrag dat ze vragen? In 2014 krijgen deze aanvragen gemiddeld 80% van hun vraag geadviseerd. Dat percentage stijgt stelselmatig in de volgende jaren. Door de formattering van beursbedragen in 2020 valt het adviesbedrag zelfs 100% samen met het vraagbedrag. In 2022 beginnen vraag en advies weer (licht) van elkaar af te wijken. Dat komt omdat een beoordelingscommissie kan oordelen dat een aanvraag voor een beurs bewezen talent moet gehonoreerd worden als beurs voor opkomend talent (en dus voor een lager beursbedrag). Dat gebeurde in 2022 slechts bij vier aanvragen.

Hoe verhoudt het geadviseerde bedrag zich tot wat wordt toegekend?

  • Tussen 2014 en 2022 evolueert de verhouding tussen het totale geadviseerde bedrag en het totale besloten bedrag van ca. 80% naar ca. 50%. De omgekeerde beweging van de verhouding tussen advies- en vraagbedrag dus. 
  • Die verandering komt door het stijgende aantal positief geadviseerde dossiers dat toch geen subsidie krijgt. Immers: beurzen met een positief advies en een positief subsidiebesluit krijgen quasi altijd hun adviesbedrag toegekend. En de bedragen van negatief beoordeelde dossiers met een positief besluit veranderen haast niks aan de verhoudingen.
  • Nog iets over de beursaanvragen met een positief advies en een positief besluit.  Zoals bij positief geadviseerde aanvragen in het algemeen, evolueert het geadviseerde bedrag in de richting van het gevraagde. Dus: bij deze groep dossiers komen vraag en besluit ook dichter bij elkaar.

Ondanks de lacunes, laten de data ons toch toe iets te zeggen over de periode vóór 2014. Hoewel gegevens over een samenvattend oordeel meestal ontbreken, heeft het merendeel van de beurzen tussen 2007 en 2012 een adviesbedrag gekregen. Als dat 0 euro is, kan je ervan uitgaan dat de beoordelingscommissie een negatief advies gaf. En omgekeerd. Voor 2006 en 2013 zijn ook deze data ontoereikend.

  • Tussen 2007 en 2012 ligt het aandeel van positief geadviseerde beursaanvragen tussen een derde tot 45% per jaar. In sommige jaren krijgt een deel daarvan uiteindelijk geen subsidies. Maar het aandeel van die laatste groep is altijd kleiner dan van gelijkaardige gevallen in grafiek 15.
  • Wat in 2007-2012 wel vaker gebeurde: negatief geadviseerde dossiers die toch worden opgevist. We hebben weet van van zo’n 70-tal dossiers in 2007, 2008 en 2009.
  • De verhouding berekenen tussen de geadviseerde en de gevraagde bedragen is lastig. Er zijn in 2007-2009 namelijk veel lacunes in de data over gevraagde bedragen (zie boven). Alleen voor 2010-2012 lukt dat:
    • In die jaren is het totale geadviseerde bedrag ongeveer een kwart tot een derde van het totale gevraagde bedrag. Dat ligt dus lager dan wat je vindt in 2014-2022.
    • In 2010-2012 krijgen positief beoordeelde dossiers twee derde tot 80% van hun gevraagde bedrag geadviseerd. Dat is lager dan de percentages in de recentste jaren.
  • De verhouding berekenen tussen het geadviseerde en het toegekende bedrag is makkelijker. 
    • Tussen 2007 en 2012 liggen het totale geadviseerde en totale toegekende bedrag (zeer) dicht bij elkaar. Ook dat is anders dan in 2014-2022. Dat houdt verband met het geringere aantal dossiers dat ondanks een positief advies toch geen subsidie krijgt. 
    • Positief geadviseerde aanvragen met een positief besluit krijgen een subsidie die quasi samenvalt met hun geadviseerde bedrag. Hierin verschilt de periode 2007-2012 niet van 2014-2022.
    • De gegevens over de verhouding tussen het gevraagde en het toegekende bedrag bevestigen een eerdere vaststelling: bij beursaanvragen met een positief advies en een positief besluit komen vraag en besluit dichter bij elkaar te liggen in de laatste jaren.

4.2 Advisering van projectsubsidies

De beoordelingscommissies brengen ook adviezen uit over aanvragen voor projectsubsidies. De artistiek-inhoudelijke beoordeling wordt hier wel voorzien van een zakelijke insteek. Klopt het financiële plaatje van de aanvraag en het project? Ambtenaren van het Departement Cultuur van de Vlaamse overheid formuleren de zakelijke insteek en geven die door aan de beoordelingscommissies.

In wat volgt, focussen we op de adviezen van de beoordelingscommissies. Daarin wordt met zowel het inhoudelijke als het zakelijke rekening gehouden. (Tot 2018 werd in veel gevallen nog een apart zakelijk advies geformuleerd door de ambtenaren. Deze laten we hier buiten beschouwing.)

Ook bij de projectsubsidies zijn de gegevens vrij volledig voor de periode 2014-2022. In eerdere jaren zijn er te veel datalacunes. Aanduidingen van buitenlandse presentatieplekken en residenties zijn weggefilterd. Daar spelen adviezen namelijk geen rol.

Grafiek 16: aanvragen van projectsubsidies volgens advies van beoordelingscommissies en subsidiebesluit (2014-2022)

Wat opvalt:

  • In elk van de onderzochte jaren krijgt meer dan de helft van de aanvragen een positief advies (het groenblauwe + donkerblauwe aandeel). Dat aandeel wordt groter door de jaren heen. In 2020 en 2021 wordt zelfs drie vierde van alle projectaanvragen positief geadviseerd. In 2022 ligt die verhouding terug iets lager, op ca. 60%.
  • Het aandeel van dossiers met positief advies maar toch geen subsidie (donkerblauw) wordt aanzienlijk groter vanaf 2016. Tot en met 2021 vallen 30 tot 40% van de projectaanvragen in deze categorie. Grofweg kan je zeggen dat in 2016-2021 de helft van de positief beoordeelde projectdossiers geen subsidie krijgt. In 2022 ligt het aandeel van dit soort dossiers alweer veel lager.

De vergelijking met de beursaanvragen in grafiek 15 is leerrijk:

  • Projectaanvragen krijgen verhoudingsgewijs vaker dan beursaanvragen een positief advies.
  • De stijging van het aandeel van dossiers met een positief advies maar zonder subsidie (donkerblauw) zet vroeger in bij de projectsubsidies dan bij de beurzen.
  • Tussen 2016 en 2021 heeft de helft of meer van alle projectdossiers zonder subsidie (lichtgrijze + donkerblauwe aandeel) een positief advies gekregen. Dergelijke verhoudingen zie je bij de beursaanvragen alleen in de jaren 2020 en 2021.
  • Negatief geadviseerde dossiers die toch een subsidie krijgen (oranje) komen iets vaker voor bij de projectsubsidies. Het gaat wel nog steeds over een vrij klein aantal dossiers. Net als bij de beurzen komen ze na 2018 niet meer voor.

Wat vertellen de achterliggende gegevens over de specifieke adviezen?

  • Vanaf 2016 zie je al ‘goede’ en ‘zeer goede’ dossiers opduiken tussen de projectaanvragen die geen subsidie kregen. 
  • Als een projectaanvraag een subsidie krijgt, is dat in de overgrote meerderheid van de gevallen een dossier met als advies ‘zeer goed’.

Het voorgaande slaat op de periode tussen 2016 en de eerste ronde van 2022. Zoals bij de beurzen is er daarna een ander beoordelingssysteem van toepassing. De gegevens die we daarover hebben, zijn ontoereikend voor analyse.

Datalacunes bemoeilijken ook de analyse van geadviseerde bedragen. In verschillende jaren ontbreekt het bedrag bij een vierde tot een derde van alle aanvragen voor projectsubsidies. Dat is zowel het geval voor als na 2014. Nog grotere lacunes zijn er (opnieuw) in 2006 en 2013. Met uitzondering van die jaren, proberen we zoveel mogelijk te reconstrueren:

  • Aan de hand van het adviesbedrag kunnen we nagaan hoeveel dossiers een positief dan wel een negatief advies kregen. Het aandeel van positief geadviseerde projectaanvragen ligt in de jaren tussen 2007-2012 lager dan in de jaren na 2014. 
    • Wat ook lager ligt in die vroege jaren: het aandeel van positief geadviseerde dossiers die toch geen subsidie krijgen.
    • Met uitzondering van 2007 ligt ook in die vroege jaren het aandeel van positief geadviseerde projectaanvragen hoger dan het aandeel van positief geadviseerde beursaanvragen.
  • In de vroege jaren van het Kunstendecreet is het geadviseerde bedrag voor projectsubsidies ongeveer een kwart van wat aangevraagd werd. Die verhouding wijzigt in latere jaren: dan schommelt het geadviseerde bedrag tussen 40 à 55% van het gevraagde bedrag.
  • Projectaanvragen met een positief advies: hoeveel krijgen die geadviseerd van hun gevraagde bedrag? In de vroege jaren is de verhouding tussen beide bedragen grosso modo tussen de 50 en 75%. In latere jaren krijgen projectdossiers met een positief advies steevast 80 à 90% van hun vraagbedrag geadviseerd. 
  • Wat met de verhouding tussen het geadviseerde en toegekende bedrag
    • Hier moet je goed rekening houden met de projectdossiers die ondanks een negatief advies toch subsidie kregen. (Bij de beurzen hebben deze dossiers een beperkte invloed op het totaalplaatje.) In sommige jaren krijgen negatief geadviseerde dossiers een aanzienlijk deel – ca. 10% of meer – van het totale toegekende subsidiebedrag. Dat is in 2007, 2008 en 2009 het geval. In latere jaren hebben die dossiers minder impact op het budget, behalve in 2017. Na 2018 komen ze niet meer voor.
    • Het geadviseerde bedrag wijkt door de tijd heen steeds meer af van het toegekende bedrag. Zelfs als je rekening houdt met de impact van negatief geadviseerde dossiers met subsidies, zie je een duidelijke verandering.
    • In de vroegste jaren van het Kunstendecreet is het toegekende bedrag (excl. de negatief geadviseerde) zo’n 80 à 85% van het geadviseerde. 
    • Tussen 2016 en 2021 ligt dat percentage rond 50%. Met andere woorden: er wordt slechts de helft toegekend van wat wordt geadviseerd. Dit is een gevolg van de positief geadviseerde dossiers die toch geen subsidie krijgen. (Zelfs in 2017 wegen deze dossiers meer door in het verschil tussen advies en besluit dan de negatief geadviseerde met een subsidie.)
    • Er zit wel wat variatie in de percentages naargelang het jaar. Het opmerkelijkste verschil vind je in 2022: daar is de verhouding tussen geadviseerd en toegekend vergelijkbaar met de beginjaren van het Kunstendecreet (ca. 80%; opnieuw excl. de negatief geadviseerde aanvragen). Toekomstige analyses moeten uitwijzen of hier een trendbreuk is ingezet met de periode 2016-2021. 
  • En wat met de positief geadviseerde projectaanvragen met een positief subsidiebesluit
    • Daar zie je een ander beeld. De verhouding tussen het geadviseerde en het toegekende bedrag verandert hier weinig tussen 2007 en 2022. Vanaf het begin liggen beide bedragen dicht bij elkaar.
    • Wat wel verandert: de verhouding tussen het toegekende en gevraagde bedrag van positief geadviseerde aanvragen met een positief besluit. Deze volgen de bredere trend waarbij vraag en advies dichter bij elkaar komen te liggen. Bijgevolg: het gevraagde, het geadviseerde en het toegekende subsidiebedrag komen hier alle drie naar elkaar toe. 
    • Grafiek 17 vat de vaststellingen over positief geadviseerde projectaanvragen met een positief subsidiebesluit samen in één beeld. 

Grafiek 17: Projectaanvragen met een positief advies en een positief subsidiebesluit: evolutie van de verhoudingen tussen het geadviseerde en toegekende bedrag (blauw), tussen het gevraagde en het geadviseerde bedrag (oranje) en tussen het gevraagde en toegekende bedrag (grijs) (2007-2022). (Exclusief dossiers met ontbrekende bedragen.)

Let wel: bovenstaande cijfers verwijzen naar de dossiers waarvan het geadviseerde bedrag bekend is. Als de datalacunes in bepaalde jaren worden verholpen, kunnen die verhoudingen nog veranderen.

4.3 Conclusie over adviezen

Bovenstaande vaststellingen bieden voer voor speculatie: is de manier waarop beoordelaars te werk gaan veranderd? Of worden er de laatste jaren meer kwaliteitsvolle aanvragen ingediend? Reageren de beoordelingscommissies op een beleid dat selectiever te werk gaat in het toekennen van subsidies? Of is het omgekeerde aan de gang? Of een combinatie van factoren?

Bij ontstentenis van verder onderzoek kan je deze hypotheses niet bevestigen of ontkrachten. Wel kunnen we alles op een rijtje zetten. Dat levert al een interessant verhaal op:

  • Projectaanvragen krijgen verhoudingsgewijs vaker een positief advies dan het geval is bij beursaanvragen – zowel vroeger als in recente jaren.
  • In recente jaren krijgen er relatief meer beurs- en projectaanvragen een positief advies dan in de beginjaren van het Kunstendecreet. 
  • Die positief beoordeelde aanvragen krijgen een subsidiebedrag geadviseerd dat in recente jaren dichter komt te liggen bij hun vraagbedrag. 
  • Door deze twee trends komt het totale geadviseerde bedrag door de jaren heen dichter bij het totale gevraagde bedrag te liggen.
  • Het aandeel van positief geadviseerde beurs- en projectaanvragen dat toch geen subsidie krijgt, stijgt opvallend in de latere jaren van de onderzochte periode. 
  • Vanaf 2016 krijgt de helft of meer van alle projectaanvragen met een positief advies geen subsidie. Daaronder vind je aanvragen die volgens de beoordelingscommissie ‘goed’ of zelfs ‘zeer goed’ waren.
  • Bij de beurzen liggen die verhoudingen lager, tot 2019-2020. In die jaren duiken er ‘zeer goede’ beursaanvragen op in de groep die geen subsidie kreeg. 
  • Bij zowel beurzen als projectsubsidies zie je dat gaandeweg alleen nog aanvragen met het advies ‘zeer goed’ een subsidie krijgen. De zogenaamde ‘projectenparadox’ (Hesters, Janssens en Leenknegt 2018) heeft zich dus voortgezet. D.w.z.: bij de ronde werkingssubsidies 2017-2022 werden organisaties gehonoreerd die ‘goed’ of ‘voldoende’ als advies hadden (Kunstenpunt 2016). Daarmee krijg je de indruk dat de kwaliteitsdrempel voor kortlopende subsidies paradoxaal hoger ligt dan voor werkingssubsidies.
  • Door dit groeiende spagaat tussen advies en besluit komen het totale geadviseerde bedrag en het totale toegekende bedrag verder uit elkaar te liggen door de onderzochte periode heen.
  • Als positief geadviseerde beurs- en projectaanvragen wel een subsidie krijgen, dan ligt het toegekende bedrag (zeer) dicht bij het adviesbedrag. Dat is zowat een constante over de hele onderzochte periode. 
  • Wat wel verandert bij de aanvragen met positief advies en positief besluit: het gevraagde en het toegekende subsidiebedrag komen dichter bij elkaar.
  • Een beperkt aantal negatief geadviseerde beurs- en projectaanvragen tussen 2006-2022 krijgt desondanks een subsidie. Dergelijke gevallen kwamen vaker voor in de eerste helft van de onderzochte periode. Vanaf 2019 komen ze (voorlopig) niet meer voor.

Met deze vaststellingen kan je de deelconclusie van de vorige sectie aanvullen:

  • De vraag en het advies zijn naar elkaar toegegroeid. Het besluit heeft zich verder van die twee verwijderd. Dat uit zich het sterkst in de toename van positief geadviseerde aanvragen die toch geen subsidie krijgen. Dat geeft een beeld van verhoogde selectiviteit.
  • Bij de projectsubsidies tekenen die tendensen zich sterk af vanaf 2016. Herinner je uit de vorige sectie dat er in de daaropvolgende jaren consequent minder projectaanvragen worden goedgekeurd.
  • Bij de beurzen zet deze evolutie zich door met vertraging. Daar speelt wellicht de sterke toename in aanvragen en goedgekeurde dossiers. En dat laatste hangt waarschijnlijk samen met het feit dat het bij de beursbedragen om lagere bedragen gaat dan bij projectsubsidies. In het kader van budgettaire beleidskeuzes is het niet onlogisch dat het beleid sneller gaat schrappen in het beperktere aantal projectaanvragen met een groot vraag- en adviesbedrag.
  • Bij de dossiers met een positief (in de meeste gevallen: zeer goed) advies én een positief besluit zijn vraag, advies en besluit net meer naar elkaar toegegroeid. Wie de hogere selectiedrempels haalt, wordt beter beloond dan vroeger – i.e.: krijgt een subsidiebedrag dat dichtbij of volledig op het vraagbedrag ligt. Dat houdt verband met de verschuiving die je ziet naar het vaker toekennen van hogere subsidiebedragen.
  • Negatief geadviseerde dossiers met subsidies verdwijnen gaandeweg: dat past evenzeer in de evolutie naar meer selectiviteit – die daarmee ook consequenter wordt toegepast.

Tot slot nog een bijgedachte bij wat we schreven in De projectenparadox

In de afsluitende reflectie van die studie is een pleidooi te lezen om voldoende instroom van nieuw talent te verzekeren. Voldoende middelen voor kortlopende subsidies zouden de drempels voor instroom verlagen (Hesters, Janssens en Leenknegt 2018, 385-386). 

Nu hebben we zicht op enkele jaren extra. Door de jaarlijkse schommelingen in budget heen, zien we een over het algemeen een toename van budgetten voor beurzen en projecten. De jaren met de hoogste budgetten voor kortlopende subsidies bevinden zich zelfs aan het einde van de onderzochte periode. Tegelijk zijn dat de jaren waarin de hogere selectiviteit en bijbehorende ‘projectenparadox’ zich gewoon doorzetten. 

Dit resoneert met de beleidsvisies in de jaren in kwestie. Minister Sven Gatz verkoos in zijn Strategische Visienota Kunsten (2015, 43-44) “duidelijke keuzes”. Eerder dan “het beschikbare geld zo dun mogelijk te spreiden”, moest ingezet worden op “adequate financiering van kunstenaars, organisaties en projecten”.

Die visie werd voortgezet onder minister Jan Jambon. In de Beleidsnota Cultuur 2019-2024 ligt de nadruk op “selectiever kiezen”. Dat moet tegelijk “leiden tot een betere ondersteuning” (2019, 26). In de komende jaren gaat er een groter bedrag naar de kortlopende subsidies, als gevolg van de oormerking. De vraag is hoe dat budget zal verdeeld worden: gespreid over meer kunstenaars en organisaties? Of net meer geconcentreerd in een selectie van dossiers?

In wat volgt bekijken we het profiel van de aanvragers. Ook daar zullen we proberen het beeld uit De projectenparadox aan te vullen en scherper te stellen: hoe ‘nieuw’ zijn de mensen die kortlopende subsidies aanvragen en krijgen?

5. Profiel van de aanvragers

De data van de Vlaamse overheid over subsidiedossiers kunnen ons een aantal zaken vertellen over wie de aanvraag doet en wat de kenmerken van die persoon of organisatie zijn (ervaring met subsidies of niet, leeftijd, geslacht, adres enzovoort).

5.1 Aantal aanvragers

Eerst stilstaan bij het aantal aanvragers. In totaal tellen we 8.069 verschillende aanvragers over de hele periode 2006-2022. Sommige van die aanvragers deden in die periode (soms in hetzelfde jaar) meerdere aanvragen. 

Zoals bij het aantal aanvragen, kunnen die cijfers van jaar tot jaar schommelen. Tabel 6 neemt het aantal unieke aanvragers en het aantal aanvragen samen voor de periodes 2006-2013 (acht jaar) en 2014-2022 (negen jaar). Beurzen, projectsubsidies en tegemoetkomingen tellen we samen.

Tabel 6: gemiddeld aantal unieke aanvragers en aanvragen voor kortlopende subsidies Kunstendecreet, 2006-2013 en 2014-2022 vergeleken

2006-20132014-2022verschil
Gemiddeld aantal unieke aanvragers per jaar9791.192213
Gemiddeld aantal aanvragen per jaar1.4431.53289

Beide aantallen stijgen in recente jaren. Maar het aantal unieke aanvragers is sterker gestegen, met een gemiddeld verschil van 213 meer per jaar in 2014-2022 dan in 2006-2013. Meer daarover hieronder.

5.2 Organisaties en individuele aanvragers

Sommige kortlopende subsidies (bv. alle soorten beurzen) zijn alleen voor individuele personen bedoeld. Andere zijn dat alleen voor (kunsten)organisaties (zoals de creatieopdrachten). En nog andere kunnen door beide worden aangevraagd (zoals de tegemoetkomingen vanaf 2022; voor details zie de omschrijving van subsidielijnen). 

Met ‘individuele aanvragers’ verwijzen we hier naar mensen die in eigen naam een aanvraag indienen. Hierbij tellen we ook de eenmanszaken (door de aard van de gegevens kunnen we die niet afzonderen). Met andere woorden: het gaat altijd over natuurlijke personen.

Met ‘organisaties’ verwijzen we hier naar organisaties met rechtspersoonlijkheid. Van ca. 60% van de organisaties kennen we ook het specifieke type van rechtsvorm. In de meerderheid (85%) van de bekende gevallen gaat het over een vzw. Vennootschappen (vooral BVBA’s, BV’s en NV’s) vertegenwoordigen 11%. Overheden (gemeenten in de eerste plaats) en organisaties die daar nauw mee verbonden zijn (autonome gemeentebedrijven, openbare instellingen) staan in voor 2% van de organisaties waarvan de rechtsvorm bekend is.

Grafiek 18 toont het aantal unieke aanvragers per jaar, met onderscheid tussen individuele aanvragers (oranje lijn) en organisaties (blauwe lijn). Beurzen, projectsubsidies en tegemoetkomingen zijn opnieuw samengeteld.

Grafiek 18: aantal individuen (oranje) en aantal organisaties (blauw) dat een aanvraag indiende voor kortlopende subsidies Kunstendecreet (2006-2022), per jaar

Voor 2016 lagen de aantallen organisaties en individuele aanvragers gemiddeld genomen dichter bij elkaar. Organisaties zijn in die jaren bijna altijd in de meerderheid. Na 2016 komen  individuele aanvragers veruit het meest voor. Het aantal organisaties daalt licht in de latere jaren. De stijging van het aantal unieke aanvragers in recente jaren (tabel 6) komt dus op conto van de individuen. 

De link is snel gelegd met de evolutie van het aantal aanvragen in tabel 1 en grafiek 1. Na 2016 steeg ook het aantal beursaanvragen sterk. Gelijktijdig was er een (lichte) daling in het aantal aanvragen voor projectsubsidies. Beurzen worden alleen door individuen aangevraagd en projectsubsidies worden voornamelijk door organisaties aangevraagd.

De achterliggende gegevens laten wel zien dat binnen de projectaanvragen het aantal individuele aanvragers ook stijgt. De ‘individualisering’ van het aanvragen is dus niet beperkt tot een toegenomen vraag naar beurzen. (Onder de tegemoetkomingen blijven de verhoudingen tussen individuen en organisaties vrij stabiel.)

Laat ons de vergelijking verder zetten. We zetten het aantal unieke individuele aanvragers af tegen het aantal aanvragen dat ze indienden per jaar. 

Eenzelfde aanvrager kan voor alle duidelijkheid meerdere aanvragen voor kortlopende subsidies doen per jaar – voor verschillende steunsoorten, voor verschillende subsidielijnen en/of tijdens verschillende indienmomenten. (Ook al zijn er binnen bepaalde subsidielijnen beperkingen op het aantal aanvragen (zoals de beurzen voor opkomend of bewezen talent vanaf 2022 of de tussenkomsten vanaf 2018) of het aantal toekenningen (zoals de residentiebeurzen vanaf 2022) per (kalender)jaar.) 

Wat blijkt nu? In bijna elk onderzocht jaar kom je uit op een ratio van 1,2 à 1,3 aanvragen per individuele aanvrager.

Bij de organisaties ligt deze ratio in bijna elk jaar (iets) hoger. In de eerste jaren van het Kunstendecreet komt het op ongeveer twee aanvragen per organisatie per jaar. Vanaf 2009 ligt het tussen de 1,4 en 1,5 aanvragen per organisatie per jaar. Sinds 2016 ligt deze ratio rond 1,3.

Daarmee heb je een verklaring voor wat je zag in tabel 6. Het totale aantal aanvragen stijgt in recente jaren niet zo sterk als het aantal unieke aanvragers. Dat komt dus vooral omdat het aantal aanvragen per organisatie per jaar lager ligt (van 2 naar 1,3). Organisaties dienen per jaar minder frequent aanvragen in.

Hoeveel organisaties en individuele aanvragers krijgen effectief kortlopende subsidies? 

Grafiek 19: aantal individuen (oranje) en aantal organisaties (blauw) dat kortlopende subsidies Kunstendecreet kreeg (2006-2022), per jaar

Zoals in grafiek 18, halen de individuen rond 2016 de organisaties in. Maar in grafiek 19 stijgt het aantal individuele subsidieontvangers zeker niet zo sterk na dat jaar. Dat is niet onverwacht: in grafieken 2 en 3 zag je al dat de aantallen goedgekeurde beurzen ook niet zo fel stijgen als het totale aantal beursaanvragen. 

In die groeiende groep van individuele subsidieontvangers zitten door de jaren heen ook meer individuen die projectsubsidies ontvangen. 

Zoals bij de vorige sectie valt op hoe dit in de lijn ligt van de heersende beleidsvisies. Minister Sven Gatz kondigde in zijn Strategische Visienota Kunsten aan om in te zetten op beurzen en projectsubsidies voor individuele kunstenaars (2015, 32). Minister Jan Jambon riep in zijn Visienota de individuele kunstenaar uit tot “hoeksteen van het landschap”. Hij zette nadrukkelijk in op de ondersteuning van de ontwikkeling van het werk, de carrière en de artistieke visie van individuele kunstenaar (2020, 12).

Grafiek 20: aandeel (%) van het toegekende bedrag aan kortlopende subsidies dat ging naar individuen (oranje) en organisaties (blauw) (2006-2022), per jaar

Grafiek 20 voegt nog een bladzijde toe aan het verhaal van individualisering. De grafiek verwijst naar het toegekende bedrag aan kortlopende subsidies (beurzen + projectsubsidies + tegemoetkomingen). Het aandeel is gemarkeerd dat naar organisaties (blauw) en individuen (oranje) gaat.

In de eerste jaren ligt het oranje aandeel onder een kwart van de toegekende middelen. Vanaf 2010 stijgt het en ligt het ongeveer tussen 25% en een derde. De reden blijkt uit de achterliggende gegevens: een toename aan projectsubsidies die naar individuen gaat. Hoogstwaarschijnlijk houdt dat verband met het wegvallen van de beperkingen voor individuele aanvragers actief in podiumkunsten of muziek (zie het overzicht van subsidielijnen). 

Sinds 2016 ligt het aandeel van individuele subsidieontvangers steevast boven een derde van het totale subsidiebedrag. Dat is een effect van de toename in goedgekeurde beurzen en toegekende beursbedragen.

In coronajaar 2020 gingen er zelfs uitzonderlijk meer kortlopende subsidies naar individuen dan naar organisaties. In een nieuwsbericht (DCJM 2020a) gaf de Vlaamse overheid aan “in het bijzonder de individuele kunstenaar te [willen] steunen”. 

In 2021 en 2022 ligt dat aandeel iets lager, maar nog steeds dichter bij de helft van de toegekende middelen dan vroeger.

5.3 Aanvragers en begunstigden

Bij de overgrote meerderheid van de dossiers voor kortlopende subsidies is de aanvrager ook officieel definancieel begunstigde’ van de subsidie. Conform de regelgeving, kunnen die twee verschillen van elkaar.

De subsidie dient altijd voor de ontwikkeling of voor het project van de aanvrager. Maar deze hoeft het geld niet rechtstreeks te krijgen. In bepaalde gevallen is het bijvoorbeeld voordelig voor een aanvrager om zich te laten uitbetalen als tijdelijke werknemer in loondienst van een organisatie. De organisatie kan dan als financieel begunstigde van het subsidiedossier – en dus als een ‘derdebetaler’ – optreden.

Voor 2009 vind je geen dossiers waarbij de aanvrager verschilt van de financieel begunstigde. In de jaren daarna schommelt hun aandeel tussen 2% en 5% van alle aanvragen voor kortlopende subsidies (tussen de 30 à 70 dossiers per jaar). Vanaf 2013 is dat 6% à 9% (90 à 160 dossiers per jaar), een lichte stijging dus. Het betreft vooral aanvragen voor projectsubsidies.

In 90% van de gevallen waarin aanvrager en begunstigde verschillen, is de aanvrager een individu

In bijna alle gevallen – of de aanvrager nu een individu of een organisatie is – is de financieel begunstigde een organisatie

Onder die financieel begunstigden tref je verschillende profielen aan. Gezelschappen, managementbureaus, werkplaatsen en residentieplekken, kunstenaarscollectieven, kleine ondernemingen rond één kunstenaar, productieplatformen, kunstencentra, …: kunstenorganisaties met en zonder werkingssubsidies zijn goed vertegenwoordigd.

Bij kleine organisaties met werkingssubsidies zoals Hiros, de kunstenwerkplaats van GC De Pianofabriek, Caravan Productions en WP Zimmer tel je de meeste aanvragen. Onder de ‘derdebetalers’ vind je soms ook publiekrechtelijke instellingen zoals autonome gemeentebedrijven en diensten van lokale overheden. 

De lichte stijging in het aantal dossiers met een individu als aanvrager en een organisatie (in veel gevallen een met werkingssubsidies) als financieel begunstigde past bij de trend van individualisering. We doen hier evenwel geen uitspraken over een causaal verband tussen beide (is de stijging in het aantal dossiers met derdebetalers een oorzaak van het grotere aantal individuele aanvragers of omgekeerd?). 

Feit is wel dat de trends in grafieken 18, 19 en 20 niet strikt gelijktijdig zijn met wat we in deze sectie schetsen. En de stijging in het aantal aanvragen waarbij de aanvrager verschilt van de financieel begunstigde is niet zo sterk als de stijging in het aantal aanvragen van individuen.

Wat met aanvragen waarbij de aanvrager en de financieel begunstigde een organisatie zijn, maar waarbij het eigenlijk over het werk van een individu gaat? Bijvoorbeeld: een onderneming rond het werk van één kunstenaar die zowel aanvrager als begunstigde is bij een projectsubsidie of tussenkomst. Of een kunstenorganisatie die een projectsubsidie aanvraagt om te gebruiken voor een residentie die ze organiseert voor één of meerdere kunstenaars. Of een gesubsidieerde creatieopdracht, aangevraagd door en uitbetaald aan een kunstenorganisatie, maar die grotendeels gaat naar een creërende kunstenaar.

In de administratieve data staan deze aanvragen geboekstaafd als komende van een organisatie, terwijl de subsidie in feite een individueel oeuvre dient. (Zulke aanvragen zijn voor alle duidelijkheid conform met de procedures.)

In theorie is het mogelijk dat deze praktijk een rol speelt in het beeld van individualisering. M.a.w.: een deel van de aanvragen door en voor individuen zouden in de vroege jaren van het Kunstendecreet kunnen ‘verdoken’ zitten onder de aanvragen door en voor organisaties. In dit scenario was er mogelijk vroeger ook een grote individuele vraag, maar kwam die gewoon niet tot uiting in de administratieve registratie van aanvragen. 

Zijn individuele (beurs)aanvragen gaandeweg aantrekkelijker bevonden omwille van de lagere planlast? Begonnen bepaalde kunstenorganisaties hun diensten aan individuele kunstenaars gaandeweg ‘af te schuiven’, waardoor de kunstenaars in kwestie nu vaker een aanvraag (en het financiële risico) zelf moeten dragen? Het zijn hypotheses die het verhaal van individualisering van nuances kunnen voorzien.

Het punt is dat deze analyse net de administratieve registratie van aanvragen als bron gebruikt. We kunnen de ‘verdoken’ individuele aanvragen dus niet uit de aanvragen van organisaties halen en bovenvermelde hypotheses niet testen. Daarvoor zou verder onderzoek nodig zijn dat ook andere bronnen aansnijdt (bv. begrotingen en rapporteringen) en dat ook breder kijkt dan de aanvragers van kortlopende subsidies.

5.4 Ervaring met kortlopende subsidies

Krijgt nieuw talent voldoende kansen op projectsubsidies of beurzen? Het is een bezorgdheid die al vaker geuit is (zie bv. Hesters, Janssens en Leenknegt 2018, 385-386) en die samenhangt met het idee van kortlopende subsidies als ondersteuning van de groei van nieuw artistiek talent (zie bv. de toelichting bij het Voorstel van decreet uit 2004, 27).

‘Nieuw’ kan je op verschillende manieren interpreteren. 

Vaak wordt het gelijkgesteld met de leeftijd van een kunstenaar of een kunstwerker, waarbij ‘nieuw’ synoniem is voor ‘jong’. In veel gevallen zullen nieuwkomers in de professionele kunstensector ook relatief jong zijn. Bijvoorbeeld jonge twintigers die net afgestudeerd zijn van een kunsthogeschool. Maar deze interpretatie dreigt natuurlijk nieuwkomers van oudere leeftijd uit te sluiten. De leeftijd van (individuele) aanvragers behandelen we verderop.

‘Nieuw’ kan ook verwijzen naar weinig ervaring in de professionele kunstensector. ‘Ervaring’ is op zijn beurt ook meervoudig te interpreteren: kennis over het reilen en zeilen van de sector, een uitgebreid artistiek portfolio, jaren aan knowhow over het opzetten van projecten, veelvuldig je werk hebben getoond, over een netwerk beschikken, weten waar en bij wie je je licht moet opsteken, ervaring met professionele samenwerkingen enz. 

Allemaal factoren die niet zomaar af te leiden zijn uit de administratieve gegevens van een subsidieaanvraag. 

Waar de dossiergegevens wel een zicht op kunnen bieden is ervaring met het aanvragen en het krijgen van subsidies. Dat belichten de volgende grafieken. 

Daarin focussen we op de ervaring van de aanvrager met kortlopende subsidies in het Kunstendecreet. We belichten hier niet de ervaring met oudere decreten (zoals het Podiumkunstendecreet, het Muziekdecreet of de Predecretale regelgeving voor de beeldende kunstsector) of met andere subsidies (bijvoorbeeld via het Amateurkunstendecreet of van lokale overheden). De wisselwerking met de werkingssubsidies via het Kunstendecreet wordt apart behandeld.

Een andere beperking is dat we alleen kunnen uitgaan van de naam en het identificatienummer van de aanvrager. Zo is het mogelijk dat een individuele aanvrager al ‘subsidie-ervaring’ opdeed bij een organisatie. Maar individuele aanvrager en organisatie zullen onder een andere naam en ID in de administratieve data zijn opgenomen, waardoor we de link niet automatisch kunnen maken.

Om de bijsluiter af te ronden: de grafieken bieden beschrijvende statistieken. Ze zeggen in principe niks over de slaagkansen van mensen met veel of weinig subsidie-ervaring. Zoals geduid in de inleiding, zouden daarvoor tal van factoren in beschouwing moeten worden gebracht. In het onderzoek van Julia Peters naar de ondersteuning van beeldend kunstenaars gebeurde dat bijvoorbeeld wel.

Aanvragers volgens hun subsidie-ervaring

We vertrekken van de groep van iets meer dan 8.000 verschillende aanvragers van kortlopende subsidies tussen 2006 en 2022.

We delen ze op volgens het aantal aanvragen die elkeen indiende voor kortlopende subsidies (beurzen + projectsubsidies + tegemoetkomingen) gedurende die zeventien jaar:

  • De helft (49%, of zo’n 3.900) van alle aanvragers diende slechts één aanvraag in. 
  • De andere helft (51% of zo’n 4.100 verschillende aanvragers) deed dus meerdere aanvragen
    • Splits je die groep nog eens op dan zie je: 18% van alle aanvragers diende twee aanvragen in, 10% deed er drie. Een aanzienlijke groep van 23% deed vier aanvragen of meer tussen 2006 en 2022.
    • Een kwart van alle aanvragers (27%; grofweg de helft van 51% of 2.100) deed meerdere aanvragen dat binnen dezelfde steunsoort (ofwel beurzen, ofwel projectsubsidies, ofwel tegemoetkomingen) 
    • Een ander kwart (24% van alle aanvragers, afgerond zo’n 1.900) vroeg dus aan voor verschillende steunsoorten

Zoom even in op die laatste groep van 1.900 aanvragers. Zo’n 350 hiervan deden zowel een aanvraag voor een beurs, een projectsubsidie en een tegemoetkoming in de onderzochte periode. De meesten (ca. 1.550) beperkten zich echter tot twee steunsoorten:

  • Wat het vaakst (770, ca. de helft van 1.550) voorkomt zijn aanvragers die ooit een of meerdere projectsubsidies en een of meer tegemoetkomingen aanvroegen. 
  • De combinatie beurzen en tegemoetkomingen komt het minst voor: zo’n 260 (17% van 1.550) aanvragers deden dit tussen 2006 en 2022.
  • Ca. 530 aanvragers (34% van 1.550) vroegen een of meerdere projectsubsidies en een of meer beurzen aan.

Wat als je de cijfers voor elke steunsoort apart bekijkt? Bij de beurzen gaat dat dan over zo’n 3.000 verschillende aanvragers tussen 2006-2022. Bij de projectsubsidies zijn dat ca. 4.500 aanvragers. Bij de tegemoetkomingen gaat het over ca. 2.900 aanvragers.

Die berekening levert weinig verschil op met wat je hierboven las:

  • Ongeveer de helft (53%) van alle beursaanvragers deed maar één beursaanvraag tussen 2006 en 2022. 
  • Hetzelfde beeld bij de projectsubsidies: 55% deed maar één aanvraag voor projectsubsidies. 
  • Bij de tegemoetkomingen ligt het wel hoger: 61% van de aanvragers deed slechts één aanvraag binnen deze steunvorm. 

De helft van de individuen en organisaties die beurzen of projectsubsidies aanvroegen tussen 2006 en 2022 deed dat dus maar één keer.

Wat met de goedgekeurde aanvragen? Hoeveel van de ca. 8.000 verschillende aanvragers tussen 2006-2022 hadden effectief succes bij hun aanvraag?

  • Ongeveer de helft (46%) van alle aanvragers zag nooit een aanvraag goedgekeurd
  • 54% van alle aanvragers kreeg dus minstens één keer een kortlopende subsidie:
    • Splits je deze groep op, dan zie je: 29% van alle aanvragers kreeg tussen 2006 en 2022 één keer een kortlopende subsidie toegekend. 10% zag twee aanvragen goedgekeurd, 5% had drie goedgekeurde aanvragen. 11% heeft vier of meer goedgekeurde aanvragen.
    • Niet iedere aanvrager heeft hetzelfde traject doorgemaakt. Sommigen vroegen één keer aan en zagen die aanvraag meteen goedgekeurd. Anderen hebben al vier of vijf onsuccesvolle aanvragen ingediend vooraleer ze een subsidie kregen.

Een opsplitsing per steunsoort leert het volgende:

  • 56% van de 3.000 beursaanvragers kreeg geen beurs tussen 2006-2022.
  • 51% van de 4.500 aanvragers van projectsubsidies zag hun vraag nooit gehonoreerd.
  • De tegemoetkomingen wijken af: slechts een derde (32%) van de 2.900 aanvragers kreeg nooit een tegemoetkoming. Aanvragers van tegemoetkomingen waren dus vaker succesvol in hun opzet dan aanvragers van beurzen of projectsubsidies. Dat ligt in het verlengde van wat je bij grafiek 3 zag.

Kortom: ongeveer de helft van de individuen en organisaties die beurzen of projectsubsidies aanvroegen tussen 2006 en 2022 kreeg ook minstens één keer een subsidie toegekend.

Hierboven (bij ‘Organisaties en individuele aanvragers’) las je al over het gemiddeld aantal aanvragen per jaar door individuele aanvragers en organisaties. Hier diepen we dat tot slot nog even uit. We delen de aanvragers op volgens het aantal aanvragen dat ze per jaar doen. De focus ligt op beurzen en projectsubsidies:

  • De overgrote meerderheid van de aanvragers van beurzen doet maar één beursaanvraag per jaar (het varieert van 83% tot 97% per jaar). 
  • De groep van aanvragers die twee of meer beursaanvragen per jaar doet is wel consistent groter vanaf 2016. In 2006-2015 dienen 3 à 8% van de aanvragers per jaar meerdere beursaanvragen in. In 2016 ligt dat aandeel tussen de 13 à 17%.
  • De overgrote meerderheid van de aanvragers van projectsubsidies doet maar één projectaanvraag per jaar (het varieert van 75% tot 93% per jaar).
  • De groep van aanvragers die twee of meer projectaanvragen per jaar doet, ligt tussen de 13% en 19%. Op uitzondering van 2006-2007 (een kwart van alle aanvragers in die jaren) en 2022 (7%) is hun aandeel vrij stabiel doorheen de onderzochte periode.

Beurzen en subsidie-ervaring

Speelt subsidie-ervaring nu een rol in de concrete praktijk van subsidies aanvragen en krijgen?

Bv.: hoeveel aanvragen werden ingediend door individuen en organisaties voor wie het de eerste keer is? Vragen zij andere bedragen aan dan zij wel al subsidie-ervaring hebben? Verschilt hun aandeel in het aantal goedgekeurde aanvragen? En welk deel van de subsidies krijgen ze? Veranderen die verhoudingen doorheen de tijd?

We verschuiven de focus dus van het aantal aanvragers naar het aantal (goedgekeurde) aanvragen en de hoogte van de bedragen

Eerst behandelen we de beurzen apart, daarna de projectsubsidies. 

Grafiek 21: beurzen: aandeel van aanvragen van aanvragers met geen voorafgaande ervaring (oranje), aanvragers met één of meerdere afgekeurde aanvragen (grijs) en aanvragers met één of meerdere goedgekeurde aanvragen (blauw) (2006-2022), per jaar

Voor elk van onderzochte jaren hebben we geturfd hoeveel (goedgekeurde) aanvragen de aanvrager vóór dat bewuste jaar had ingediend. Daaruit leiden we drie categorieën van aanvragen af:

  • van aanvragers voor wie de eerste beursaanvraag is (oranje)
  • van aanvragers die al één of meerdere beursaanvragen deden, maar nog nooit een beurs kregen (grijs)
  • van aanvragers die al één of meerdere beurzen toegekend kregen (blauw)

De vaststellingen over grafiek 21:

  • Na 2006 bevindt het oranje aandeel van aanvragers zonder ervaring zich tussen de 40 à 50% (in 2009 en 2011 ligt het uitzonderlijk lager, op 38% en 37%). 
    • Ter herinnering: ‘zonder ervaring’ wil zeggen dat ze geen beursaanvragen deden voorafgaand aan het jaar in kwestie. 
    • In hun eerste jaar kunnen ze dus meerdere beursaanvragen indienen (tijdens verschillende rondes en/of voor verschillende soorten van beurzen). Dat gebeurt echter weinig. Negen op tien aanvragers zonder voorafgaande ervaring diende in hun eerste jaar slechts één aanvraag in. 
    • 2006 buiten beschouwing gelaten, blijft het oranje aandeel vrij stabiel. In 2022 ligt het percentage dicht bij dat van 2007.
  • Jaarlijks heeft 50 à 60% van de aanvragers eerder al één of meerdere beursaanvragen ingediend (het blauwe + het grijze aandeel). Deze verhoudingen blijven vrij stabiel door de tijd heen.
  • Aanvragers die vroeger al één of meerdere beurzen kregen (blauw) staan jaarlijks in voor grofweg een derde van alle aanvragen.
    • ‘Goedgekeurd’ is hier inclusief stopgezette beurzen.
    • Ongeveer de helft van deze groep van aanvragers heeft twee of meer goedgekeurde beurzen gehad in het verleden.
    • Het blauwe aandeel wordt een beetje kleiner door de jaren heen. Zeker als je vergelijkt met de jaren 2009-2011, waarin het uitzonderlijk boven de 40% van alle aanvragen uitkomt.
  • Het grijze aandeel zijn aanvragen van aanvragers met een of meerdere beursaanvragen op de teller, maar die nog nooit een beurs kregen.
    • Eerdere beursaanvragen werden afgekeurd, ingetrokken en/of onontvankelijk verklaard. (Herinner je uit tabel 1 dat de twee laatste beperkt zijn in aantal.)
    • Er is een lichte stijging van het grijze aandeel: tussen 2007 en 2019 schommelt het grijze aandeel tussen 12% en 21%. In de laatste drie onderzochte jaren ligt het iets hoger (23% à 28%).
    • Tel deze groep (grijze aandeel) samen met de aanvragers die voor het eerst een beursaanvraag indienen (oranje aandeel) en je ziet dat per jaar 50 à 60% van de aanvragen komt van aanvragers die nog nooit een beurs kregen.

Grafiek 21 toont weinig uitgesproken trends. De verhoudingen veranderen niet veel.

Dat is des te opmerkelijker als je weet dat het absolute aantal beursaanvragen in die periode verdrievoudigd is (grafiek 1). 

Die stijging is dus niet eenduidig toe te schrijven aan kunstenaars die al beursaanvragen deden en/of beurzen kregen dan wel aan aanvragers voor wie het de eerste keer was. Het absolute aantal beursaanvragen van elke groep groeide.

Grafiek 22: beurzen: aandeel van goedgekeurde aanvragen van aanvragers met geen voorafgaande ervaring (oranje), aanvragers met één of meerdere afgekeurde aanvragen (grijs) en aanvragers met één of meerdere goedgekeurde aanvragen (blauw) (2006-2022), per jaar

Op naar de goedgekeurde beursaanvragen. Grafiek 22 toont de verhoudingen tussen de drie categorieën van subsidie-ervaring. 

In vergelijking met grafiek 21 is het blauwe aandeel hier groter. In grafiek 22 ligt het in de meeste jaren dichter bij 50%. Aanvragers die al beurzen kregen zijn dus beter vertegenwoordigd onder de goedgekeurde beursaanvragen dan onder het totaal van aanvragen.

Het oranje en het grijze aandeel zijn daarentegen kleiner:

  • In grafiek 21 is het oranje aandeel tussen de 40 à 50%, in grafiek 22 is dit eerder tussen de 30 à 40%. 
  • Het grijze aandeel ligt meestal tussen de 5 à 20%, terwijl dat in grafiek 21 zo’n 12 à 28% is. 
  • Aanvragers die nog nooit een beurs kregen (oranje + grijze aandeel), zijn dus minder vertegenwoordigd onder de goedgekeurde beursaanvragen.

Over de jaren heen beschouwd, zijn de verhoudingen tussen de categorieën niet veel veranderd. Er is hoogstens een lichte stijging van het grijze aandeel en een lichte daling van het blauwe aandeel.

De groei in het aantal goedgekeurde beurzen (zie grafiek 2) is dus ook niet duidelijk toe te schrijven aan aanvragers met meer dan wel minder subsidie-ervaring.

Wat dan met de subsidiebedragen? Vragen kunstenaars andere beursbedragen naargelang hun subsidie-ervaring? 

Grafiek 23: distributie van gevraagde bedragen aan beurzen (2006-2022): vergelijking tussen aanvragen van aanvragers met geen voorafgaande ervaring (oranje), aanvragers met één of meerdere afgekeurde aanvragen (grijs) en aanvragers met één of meerdere goedgekeurde aanvragen (blauw). (Exclusief dossiers waarbij het gevraagd bedrag ontbreekt en dossiers met bedragen vanaf 81.000 euro.)

Grafiek 23 biedt het antwoord. Je ziet de distributie van de gevraagde bedragen aan beurzen. 

De beursaanvragen zijn verdeeld volgens de hoogte van het gevraagde bedrag. Helemaal links is de categorie van aanvragen tot 3.000 euro, daarna die van aanvragen tussen 3.000 en 6.000 euro, dan 6.000 tot 9.000 euro enzovoort.

Hoe hoger de lijn, hoe meer aanvragen in een bepaalde categorie van vraagbedrag vallen. Elke lijn verwijst naar het aantal aanvragen van aanvragers volgens subsidie-ervaring: eerste keer (oranje), ervaring met onsuccesvolle aanvragen (grijs) en ervaring met succesvolle aanvragen (blauw). 

Om de vergelijking makkelijker te maken, is het absolute aantal aanvragen naar percentages omgezet (100% = het totale aantal aanvragen van elke groep afzonderlijk). 

Aanvragen met zeer hoge vraagbedragen (81.000 euro en meer) filteren we weg om het beeld bevattelijk te houden (zulke aanvragen komen trouwens zeer weinig voor). Ook dossiers met ontbrekende vraagbedragen zijn weggelaten.

Twee zaken vallen op in grafiek 23:

  • De oranje en de grijze lijnen volgen zowat hetzelfde patroon. M.a.w.: aanvragers zonder subsidie-ervaring (oranje) en aanvragers die beursaanvragen deden maar nog geen kregen (grijs) vragen gelijkaardige beursbedragen aan. De meeste in de categorie van 9.000 tot 12.000 euro. Ook lagere categorieën van bedragen worden relatief vaak aangevraagd.
  • De blauwe lijn piekt ook tussen 9.000 en 12.000 euro. Maar deze komt niet zo hoog uit in de categorieën van lage bedragen. Vanaf 12.000 euro ligt de blauwe lijn bijna altijd hoger dan de oranje en de grijze lijn. Aanvragers die al beurzen kregen, vragen dus vaker hogere beursbedragen aan. 

Je merkt dus een verschil in de gevraagde bedragen naargelang subsidie-ervaring. Is dat ook zo bij de toegekende beursbedragen? Hoeveel krijgt elke groep van de koek?

Grafiek 24: toegekende bedrag aan beurzen: aandeel van aanvragers met geen voorafgaande ervaring (oranje), aanvragers met één of meerdere afgekeurde aanvragen (grijs) en aanvragers met één of meerdere goedgekeurde aanvragen (blauw) (2006-2022), per jaar

Grafiek 24 geeft het totale toegekende bedrag aan beurzen per jaar weer. Je ziet hoeveel van dat totale bedrag ging naar aanvragen volgens een van de drie categorieën van subsidie-ervaring.

Op het eerste zicht zie je veel gelijkenissen met het beeld van de goedgekeurde beursaanvragen in grafiek 22. De verschillen tussen grafieken 24 en 22 zijn subtiel:

  • Het blauwe aandeel is in de meeste jaren groter in grafiek 24. Het ligt dichter bij (of zelfs op) 50% in vergelijking met grafiek 22. In elk jaar gaat dus de helft van alle beursbedragen naar aanvragers die in het verleden al één of meerdere beurzen kregen.
  • Herinner dat het blauwe aandeel in het aantal goedgekeurde beursaanvragen licht daalde. Bij de toegekende beursbedragen blijft het stabieler over de onderzochte periode.
  • Denk nu terug aan grafiek 23: aanvragers die al beurzen kregen, vragen vaker hogere bedragen aan. 
  • Je weet al uit grafieken 10 en 11: goedgekeurde beursaanvragen krijgen vaker dan vroeger 100% van het bedrag dat ze aanvroegen. De achterliggende gegevens van grafiek 24 (niet gevisualiseerd) bevestigen dat die algemene trend ook plaatsvond onder de groep van aanvragers die al beurzen kregen.
  • Dus: het doorgaans grotere beursbedrag dat deze groep aanvraagt, wordt in recente jaren ook beter gehonoreerd
  • M.a.w.: er zijn verhoudingsgewijs minder goedgekeurde beursaanvragen van aanvragers die al beurzen krijgen, maar die aanvragen krijgen meer toegekend van de grote bedragen die ze vragen.
  • Het grijze aandeel in grafiek 24 is quasi even groot als in grafiek 22. Het aandeel van het beursbedrag dat gaat naar aanvragers met een of meerdere onsuccesvolle beursaanvragen achter de rug stijgt dan ook. 
  • Dat betekent dat grofweg twee derde van het totale bedrag aan beurzen gaat naar aanvragers die al een of meerdere aanvragen achter de rug hebben (het blauwe + het grijze aandeel).
  • Het oranje aandeel in grafiek 24 ligt lager dan in grafiek 22. Het daalt bovendien ook licht doorheen de tijd. In absolute cijfers wordt er wel een groter totaalbedrag aan beurzen uitgekeerd dan vroeger (grafiek 4; de vaststelling geldt zowel voor alle aanvragen als voor de aanvragen van first-timers). Maar verhoudingsgewijs gaat er een kleiner deel van het totaal naar first-timers dan vroeger.

Projectsubsidies en subsidie-ervaring 

Nu dezelfde oefening voor de projectsubsidies. Grafiek 25 geeft het aandeel van de drie categorieën van subsidie-ervaring weer in het totale aantal aanvragen voor projectsubsidies.

Grafiek 25: projectsubsidies: aandeel van aanvragen van aanvragers met geen voorafgaande ervaring (oranje), aanvragers met één of meerdere afgekeurde aanvragen (grijs) en aanvragers met één of meerdere goedgekeurde aanvragen (blauw) (2006-2022), per jaar

We maken bij de analyse van grafiek 25 meteen de vergelijking met de beursaanvragen in grafiek 21:

  • In grafiek 25 zie je dat het oranje aandeel van projectaanvragen van kunstenaars en organisaties zonder subsidie-ervaring meestal schommelt tussen 40% en 50%. 
    • In de meeste jaren ligt het oranje aandeel wel lager dan bij de beursaanvragen in grafiek 21: eerder in de buurt van 40% dan van 50%. 
    • In grafiek 25 is er bovendien een lichte daling in het oranje aandeel van links naar rechts (alvast tot voor 2022).
    • In 2020 en 2021 ligt dit aandeel het laagst: 35 à 36%. In 2022 komt plots weer de helft van de projectaanvragen van first-timers. Mogelijk hebben bepaalde kunstenaars en organisaties gewacht met hun eerste projectaanvraag tot na de coronabeperkingen?
  • Het blauwe aandeel – aanvragen van aanvragers die al eens projectsubsidies kregen – bevindt zich in de meeste jaren tussen de 40% en 50%.
    • Dat is groter dan bij de beursaanvragen (in grafiek 21 ligt het rond een derde). Onder de projectaanvragen zijn aanvragers die al projectsubsidies kregen dus beter vertegenwoordigd.
    • Het blauwe aandeel blijft vrij stabiel over de onderzochte periode (althans tot 2022).
  • Het grijze aandeel – dossiers van aanvragers die al aanvroegen, maar nog nooit projectsubsidies kregen – bevindt zich tussen de 10% en 20%.
    • Daarmee is het kleiner dan bij de beursaanvragen in grafiek 21.
    • In grafiek 25 wordt het grijze aandeel wel iets groter door de tijd heen.

Grafiek 26: projectsubsidies: aandeel van goedgekeurde aanvragen van aanvragers met geen voorafgaande ervaring (oranje), aanvragers met één of meerdere afgekeurde aanvragen (grijs) en aanvragers met één of meerdere goedgekeurde aanvragen (blauw) (2006-2022), per jaar

Grafiek 26 geeft de goedgekeurde aanvragen voor projectsubsidies weer. Die vertellen je een ander verhaal dan grafiek 25:

  • Goedgekeurde aanvragen van aanvragers die ooit al projectsubsidies kregen (blauw), zijn goed voor 45 à 60% van het totaal. 
    • Dat is duidelijk groter dan het blauwe aandeel in grafiek 25 (daar is het 40 à 50%)
    • In grafiek 26 stijgt het blauwe aandeel in de eerste helft van de onderzochte periode. In recentere jaren blijft het stabiel boven de helft van alle goedgekeurde aanvragen voor projectsubsidies (of toch tot 2022).
  • Het oranje en grijze aandeel zijn in grafiek 26 verhoudingsgewijs kleiner dan in grafiek 25.
    • Hoewel het grijze aandeel (6% tot 18%) kleiner is in grafiek 26, zie je dat het wel groeit vanaf 2016.
    • Aanvragers zonder enige subsidie-ervaring (oranje) vertegenwoordigen in de vroege jaren ica. 50% van alle goedgekeurde projectaanvragen. Vanaf 2010 is dat eerder een derde. Vanaf 2016 ligt het oranje aandeel jaarlijks rond 25%. Met uitzondering van 2022 zie je een daling van het aandeel goedgekeurde projectaanvragen van first-timers
    • De daling van het oranje aandeel is met andere woorden gelijktijdig met een groei van respectievelijk het blauwe en het grijze aandeel. 

De vergelijking met de goedgekeurde beursaanvragen in grafiek 22 is leerrijk:

  • Ook in grafiek 26 zijn aanvragers die ooit al kregen (blauw) het best vertegenwoordigd
  • Hun aandeel onder de goedgekeurde projectsubsidies is wel groter (doorgaans meer dan de helft) dan in grafiek 22.
  • In zowel grafiek 22 als grafiek 26 groeit het aandeel van de grijze categorie (één of meerdere onsuccesvolle aanvragen achter de rug).
  • Het aandeel van aanvragers die een eerste keer een projectsubsidie aanvragen daalt duidelijk (oranje, grafiek 26). Het aandeel van aanvragers die hun eerste beurs  aanvragen is veel constanter (grafiek 22, oranje).

De stijging van het aandeel van aanvragers met onsuccesvolle aanvragen achter de rug zie je in grafieken 21, 22, 25 én 26. In recente jaren vragen ze verhoudingsgewijs vaker aan en krijgen ze verhoudingsgewijs vaker een subsidie toegekend. 

Meermaals aanvragen – of dat nu succesvol is of niet – lijkt dus meer te lonen dan vroeger. 

Hier ligt een interessante piste voor verder onderzoek. Ligt de verklaring voor het stijgende grijze aandeel effectief in het aanvraagproces zelf? Is ervaring met aanvragen indienen (m.a.w. het aanvraagproces als leerproces) belangrijker geworden? Wat is de rol van bijvoorbeeld administratieve drempels voor aanvragen? Is er een verband met de afname in projectaanvragen van first-timers (zie grafieken 25 en 26)?

Grafiek 27: distributie van gevraagde bedragen aan projectsubsidies (2006-2022): vergelijking tussen aanvragen van aanvragers met geen voorafgaande ervaring (oranje), aanvragers met één of meerdere afgekeurde aanvragen (grijs) en aanvragers met één of meerdere goedgekeurde aanvragen (blauw). (Exclusief dossiers met bedragen vanaf 200.000 euro en dossiers waarbij het gevraagde bedrag ontbreekt.)

Verschilt het ‘aanvraaggedrag’ naargelang de ervaring met projectsubsidies? Grafiek 27 geeft de distributie van gevraagde bedragen aan projectsubsidies weer. 

Helemaal links in grafiek 27 zie je de categorie tot 5.000 euro, dan de categorie van 5.000 tot 10.000 euro, dan 10.000-15.000 euro enzovoort. 

De lijnen geven opnieuw de aantallen aanvragen weer in percentages (100% = het totale aantal aanvragen van elk van de drie groepen afzonderlijk). Hoe hoger de lijn, hoe meer projectaanvragen in een categorie van vraagbedragen. 

Aanvragen met zeer hoge vraagbedragen (200.000 euro en meer) filteren we weg om het beeld overzichtelijk te houden.

De vaststellingen:

  • De oranje lijn piekt duidelijk bij de laagste bedragen (tot 5.000 euro en vooral 5.000 tot 10.000 euro). Bij de categorieën van hogere bedragen liggen de aantallen aanvragen van first-timers beduidend lager.
  • Hier lijkt het patroon van de grijze lijn op dat van de blauwe. 
  • Bedragen onder 10.000 euro worden ook veel aangevraagd door kunstenaars en organisaties die al projectaanvragen deden. De piek ligt zoals bij de oranje lijn in de categorie 5.000-10.000 euro.
  • Maar: het patroon van de grijze en de blauwe lijn is ‘afgevlakter’ dan dat van de oranje. De concentratie in de lagere vraagbedragen is niet zo uitgesproken als bij de oranje lijn. Bij de hogere bedragen komen de grijze en blauwe lijnen ook uit boven de oranje lijn. 
  • Merk wel op dat de grijze lijn bij de vraagbedragen tussen 5.000 en 25.000 euro hoger ligt dan de blauwe lijn. Aanvragers met onsuccesvolle projectaanvragen achter de rug vragen frequenter deze bedragen aan dan zij die wel al projectsubsidies kregen. 
  • Bij de hoogste vraagbedragen (vanaf 85.000 euro) komt de blauwe lijn wel steevast uit boven de grijze lijn. 

Vergelijk dit nu de gevraagde beursbedragen in grafiek 23:

  • Aanvragers die al subsidie kregen in het verleden (blauw) vragen vaker hogere beurzen of projectsubsidies aan dan aanvragers die nog nooit een subsidie kregen (oranje en grijs). Daarin lijken grafieken 23 en 27 op elkaar.
  • Aanvragers met alleen onsuccesvolle projectaanvragen op hun conto (grijs, grafiek 27) vragen gelijkaardige bedragen aan als aanvragers die al projectsubsidies kregen (blauw, grafiek 27). 
  • Dat terwijl aanvragers met alleen onsuccesvolle beursaanvragen op hun conto (grijs, grafiek 23) gelijkaardige bedragen aanvragen als zij die nog nooit een beursaanvraag deden (oranje, grafiek 23).

Speelt reputatie een andere rol bij beurzen dan bij projectsubsidies? 

Bij de beoordeling van een beursaanvraag wordt het hele oeuvre van kunstenaar expliciet in beschouwing genomen (zie o.a. art. 24 van het Kunstendecreet van 2004; art. 17 en 20 van het decreet van 2013; art. 27, 30 en 38 van het decreet van 2021). Het is aannemelijk dat een afgekeurde beursaanvraag voor een kunstenaar overkomt als een negatieve evaluatie van diens oeuvre. En omgekeerd: een goedgekeurde beursaanvraag als huldiging van de kwaliteit van een oeuvre.

Kunstenaars met succesvolle beursaanvragen achter de rug weten dus dat hun peers hun oeuvre goed vinden. Hun talent is “bewezen”, om een woord uit het huidige Kunstendecreet te gebruiken. Voor hen is de drempel om hogere bedragen aan te vragen wellicht kleiner dan voor zij die al een negatief oordeel over hun oeuvre kregen. Die laatsten hun talent is immers nog niet genoeg “bewezen”. 

Die dynamiek verschilt van de projectsubsidies. Daar ligt in de beoordelingscriteria de nadruk op eigenschappen van het project zelf: de inhoudelijke kwaliteit, de zakelijke aanpak, de realiteitszin en fairness van de begroting, de samenwerkingsverbanden rond het project enz. (zie bv. art. 29 en 32 van het Kunstendecreet van 2004; art. 22 en 23 van het decreet van 2013; art. 33 en 47 van het decreet van 2021).

Een afgekeurde projectaanvraag staat dus niet gelijk aan een negatief oordeel over een heel oeuvre. Een project remediëren is eenvoudiger dan een heel oeuvre heroriënteren.  

De remediëring van een project kan bovendien het gevraagde bedrag omhoog stuwen. Een afgekeurd project had mogelijk geen realistische of faire begroting (en daarmee te weinig geld ingecalculeerd). 

Let wel: onder de aantallen beursaanvragen (grafiek 21) is het aandeel van de grijze categorie groter dan onder de aantallen projectaanvragen (grafiek 25). De drempel om – na afgekeurde aanvragen – toch nog een beursaanvraag in te dienen is ogenschijnlijk lager dan bij de projectsubsidies. Terwijl de drempel om dan hogere bedragen aan te vragen net hoger lijkt te liggen bij de beurzen.

Bijkomend (kwalitatief) onderzoek naar de impact van afgekeurde aanvragen op het gedrag van aanvragers kan deze hypotheses onder de loep nemen.

Grafiek 28: toegekende bedrag aan projectsubsidies: aandeel van aanvragers met geen voorafgaande ervaring (oranje), aanvragers met één of meerdere afgekeurde aanvragen (grijs) en aanvragers met één of meerdere goedgekeurde aanvragen (blauw) (2006-2022), per jaar

Tot slot grafiek 28. Hoe liggen de verhoudingen in het toegekende bedrag aan projectsubsidies? 

  • Het blauwe aandeel is in grafiek 28 opvallend groot. Na 2007 wordt 50% tot twee derde van het bedrag aan projectsubsidies toegekend aan aanvragers die in het verleden al projectsubsidies kregen. Sinds 2016 is dat eerder twee derde tot 75% van het toegekende bedrag (met uitzondering van 2022).
    • De stijging van het blauwe aandeel in de vroege jaren van het Kunstendecreet is parallel met wat je ziet in grafiek 26 (de goedgekeurde projectaanvragen). 
    • Leg de link met grafiek 27 (de gevraagde projectbedragen): aanvragers die al projectsubsidies kregen, vragen vaker hogere bedragen aan. De stijging in goedgekeurde aanvragen ging dus gepaard met een stijgend aandeel in het toegekende projectbedrag.
    • In recente jaren zie je die parallelle stijging niet. Tegelijk weet je uit grafieken 10 en 12 dat in recente jaren het toegekende bedrag aan projectsubsidies dichter komt te liggen bij het gevraagde bedrag. De achterliggende gegevens van grafiek 28 (niet gevisualiseerd) bevestigen dat die algemene trend ook plaatsvond onder de groep van aanvragers die al projectsubsidies kregen.
    • Ergo: het aantal goedgekeurde projectaanvragen van aanvragers die al projectsubsidies kregen blijft stabiel in recente jaren. Maar hun hoge vraagbedragen worden vollediger gehonoreerd.
    • Vollediger honoreren van vraagbedragen is ook aan de orde bij de beurzen. Maar aangezien het blauwe aandeel in goedgekeurde beurzen licht daalt (grafiek 22), zie je niet dezelfde trend onder de toegekende beursbedragen (hun aandeel blijft stabiel in grafiek 24).
  • Het oranje aandeel in grafiek 28 wordt kleiner na 2016 (met 2022 als uitzondering).
    • Dat zie je ook bij de goedgekeurde projectaanvragen in grafiek 26. 
    • Beide trends zijn met elkaar verbonden: minder goedgekeurde aanvragen van first-timers leiden rechtstreeks tot een veel kleiner aandeel van deze groep in toegekende projectsubsidies. 
    • Immers: de trend om het gevraagde bedrag vollediger te honoreren (grafieken 10 en 12) geldt ook voor die groep van aanvragers voor wie het de eerste keer is. Dat vertellen de achterliggende gegevens ons. Maar die groep vraagt nu eenmaal kleinere bedragen aan (grafiek 27).
    • Bij zowel de projectsubsidies als de beurzen daalt het aandeel van first-timers in het totale uitgekeerde bedrag (vergelijk grafiek 24 met 28). Maar toch is de situatie anders. In absolute cijfers stijgt het bedrag aan beurzen dat gaat naar aanvragers voor wie het de eerste keer is (zie de uitleg bij grafiek 24). Het concrete bedrag aan projectsubsidies dat naar first-timers gaat blijft quasi stabiel (dat wijzen de achterliggende gegevens van grafiek 28 uit).
  • Het grijze aandeel is min of meer hetzelfde in grafieken 28 en 26. Het wordt in beide grafieken een beetje groter vanaf 2016. Vanaf dan gaan er verhoudingsgewijs iets meer projectsubsidies naar aanvragers met een of meerdere onsuccesvolle projectaanvragen achter de rug. Die trend is enigszins vergelijkbaar met wat je las over de beurzen (grafiek 24).

5.5 Leeftijd van individuele aanvragers

‘Nieuw talent’ kan je ook interpreteren als ‘jong talent’. Leeftijd als indicator dus. 

Individuele aanvragers moeten bij een aanvraag voor kortlopende subsidies hun rijksregisternummer (of hun BIS-nummer) vermelden. Daaruit kan je de leeftijd van de persoon afleiden.

Dat kunnen we niet doen als de aanvrager een organisatie is. We hebben geen gegevens over de mensen achter de kunstenorganisatie (de data vermelden dan een ondernemingsnummer). De data over leeftijden zijn alleen beschikbaar als de aanvrager een natuurlijk persoon is. Bovendien ontbreken soms de gegevens over leeftijden van natuurlijke personen. 

Dat alles maakt dat we gegevens kunnen analyseren van 95% van alle beursaanvragen (zo’n 6.700) en 26% van alle projectaanvragen (zo’n 2.900, vooral projectsubsidies voor individuele kunstenaars) tussen 2006 en 2022. Onder de goedgekeurde aanvragen zijn de verhoudingen zowat dezelfde.

Op welke leeftijd vraagt men nu beurzen of projectsubsidies aan? En vooral: op welke leeftijd krijgt men die?

(Goedgekeurde) aanvragen volgens leeftijd

Grafiek 29 geeft het aantal aanvragen weer naargelang de leeftijd van de aanvrager. Het gaat specifiek over de leeftijd in het jaar waarin de beslissing over de beurs of projectsubsidie wordt genomen. (Strikt genomen is dat dus niet de leeftijd op moment van aanvraag.) Alle zeventien onderzochte jaren tussen 2006 en 2022 zijn samengenomen.

De oranje lijn verwijst naar beursaanvragen, de blauwe naar projectaanvragen. Hoe hoger de lijn, hoe vaker een aanvrager die leeftijd had. Omdat de onderzochte aantallen tussen beurzen en projectsubsidies ver uit elkaar liggen (ca. 3.800 aanvragen verschil), zijn de cijfers omgezet naar percentages. Dat maakt het vergelijken veel gemakkelijker. In absolute cijfers zou de blauwe lijn lager liggen dan de oranje lijn.  

Grafiek 29: aantal aanvragen (% van totaal) volgens de leeftijd van de aanvrager (2006-2022), voor beurzen (oranje) en projectsubsidies (blauw)

De jongste (14 jaar) aanvragers vind je bij de beurzen. We tellen maar een paar minderjarige aanvragers. Het gaat over klassieke muzikanten die beurzen aanvragen (de dossiers in kwestie werden afgekeurd). 

Los van die uitzonderingen, zie je dat bij zowel beurzen als projectsubsidies de aanvragen op gang komen bij de jonge twintigers. In beide gevallen gaat het aantal aanvragen sterk omhoog bij de mid-twintigers. Eind twintigers en vooral dertigers zijn het best vertegenwoordigd onder de onderzochte beurs- en projectaanvragen.

Bij de oranje lijn van de beurzen ligt de piek duidelijk bij begin dertig. Bij oudere aanvragers liggen de aantallen stelselmatig kleiner. De vraag naar beurzen verdwijnt evenwel niet. Ook bij oudere profielen is er een duidelijke vraag naar ondersteuning voor hun artistieke ontwikkeling. De oudste aanvrager (82 jaar) vind je trouwens bij de beurzen.

De blauwe lijn van de projectsubsidies is gelijkmatiger verdeeld tussen de leeftijd van 27 en 40. Verhoudingsgewijs ligt de blauwe lijn hoger dan de oranje lijn vanaf de leeftijd van eind dertig. Projectsubsidies worden dus relatief vaker dan beurzen aangevraagd vanaf die leeftijd. 

Het profiel van de beursaanvrager is dus doorgaans iets jonger dan dat van de projectaanvrager.

Maar wat met de aanvragen die effectief een subsidie krijgen? In grafieken 30 en 31 zetten we de totale aantallen aanvragen af tegen de aantallen goedgekeurde aanvragen. Omdat de laatstgenoemde lager liggen en we de patronen zo goed mogelijk willen vergelijken, is alles naar percentages omgezet.

Is er een duidelijk verschil in leeftijd tussen wie vraagt en wie krijgt?

Grafiek 30: aantal aanvragen (% van totaal) volgens leeftijd van de aanvrager (2006-2022), goedgekeurde beursaanvragen (oranje) versus alle beursaanvragen (grijs)

Grafiek 31: aantal aanvragen (% van totaal) volgens leeftijd van de aanvrager (2006-2022), goedgekeurde projectaanvragen (blauw) versus alle projectaanvragen (grijs) 

Blijkbaar niet. Bij zowel de beurzen (grafiek 30) als de projectsubsidies (grafiek 31) liggen de leeftijdsverhoudingen van mensen met goedgekeurde dossiers dicht bij die van aanvragers in het algemeen. Het besluit ligt in het verlengde van de vraag. 

Je ziet bijvoorbeeld niet dat oudere aanvragers relatief meer goedgekeurde aanvragen hebben. In beide grafieken ligt het aantal goedgekeurde dossiers verhoudingsgewijs zelfs iets hoger bij de eind-twintigers en de (jonge) dertigers. Bij de twintigers zie je bovendien geen opvallende afwijking tussen de lijnen van de goedgekeurde aantallen en van de totale aantallen.

Je kan de aantallen goedgekeurde dossiers ook samennemen in bredere leeftijdsgroepen:

  • De helft van alle goedgekeurde beursaanvragen zijn afkomstig van dertigers. Twintigers vertegenwoordigen ongeveer een kwart. Veertigers, vijftigers en oudere leeftijdsgroepen zijn elk veel minder vertegenwoordigd. Neem je alle 40+’ers samen, dan kom je aan een kwart van de aanvragen. 
  • Bij de individuele projectsubsidies is 43% van de goedgekeurde aanvragen van een dertiger, 20% van een twintiger en 37% van een 40+’er.

Los van eventuele verschillen tussen specifieke rondes, is dat beeld vrij constant tussen 2006 en 2022. Er zijn geen noemenswaardige verschillen als je de eerste helft met de tweede helft van de onderzochte periode vergelijkt.

Een belangrijke noot: de grafieken geven strikt genomen niet de ‘slaagkans’ weer. Zoals we eerder opmerkten, zou dat onderzoek vergen dat tal van andere factoren in rekening brengt. 

Grafieken 30 en 31 schetsen maar een deeltje van de context waarin een aanvraag gebeurt. We weten bijvoorbeeld niet welke ervaring of welke professionele verbintenissen de aanvrager kan voorleggen, of er hulp is geweest bij het opmaken van de aanvraag, wie er meer drempels ervaart dan anderen bij het opmaken van een aanvraag enz.

Wat we wel weten is de subsidie-ervaring. Een aantal van de inzichten uit voorgaande sectie kan je combineren met de inzichten over de leeftijd van individuele aanvragers. 

Leeftijd en subsidie-ervaring

Hoe oud is een individuele aanvrager als die de eerste aanvraag doet? 

  • Zowel bij beurzen als projectsubsidies zijn dat vooral mensen in hun dertiger jaren. 40% van zij die voor de eerste keer een beursaanvraag indienen, bevindt zich in die leeftijdscategorie. Bij de projectsubsidies is dat 37% (althans van de individuele aanvragers).
  • De eerste projectaanvraag gebeurt wel vaker op een latere leeftijd dan de eerste beursaanvraag. 37% van hen die voor de eerste keer een projectsubsidie aanvragen is veertig jaar of ouder. 26% is een twintiger. 
  • Bij de beurzen zijn die verhoudingen omgekeerd: 35% van hen die voor de eerste keer een beurs aanvragen is een twintiger (of in bepaalde zeer uitzonderlijke gevallen een tiener). 25% is dan weer een 40+’er.

De verhoudingen veranderen niet veel als je kijkt naar naar het moment waarop men voor de eerste keer een beurs of een projectsubsidie krijgt

  • Onder zij die beurzen krijgen, is 32% een twintiger, 45% een dertiger en 23% een 40+’er. 
  • Onder zij die projectsubsidies krijgen, is 26% een twintiger, 40% een dertiger en 34% een 40+’er.

Onder de groep die voor de eerste keer aanvraagt, zit er natuurlijk variatie

Voor velen blijft het bij die ene keer. Eerder las je al dat ongeveer de helft van alle beursaanvragers tussen 2006 en 2022 slechts één keer een aanvraag deed. 

Bij de aanvragers van projectsubsidies is dat ook ongeveer de helft. Dat is wel inclusief organisaties die aanvragen. Filter je die weg en je ziet dat 63% van alle individuele aanvragers van projectsubsidies dat slechts één keer deed.

Dat betekent dat ongeveer de helft van alle beursaanvragers na de eerste keer nog minstens één keer een beursaanvraag doet. 

Onder de individuele projectaanvragers dient 37% meermaals in. Op welk punt in hun leven doen ze dat?

De vraag is vooral relevant in het kader van de beurzen. Met het Kunstendecreet van 23 april 2021 kunnen beleidsmakers nu een limiet instellen op het aantal keer dat een kunstenaar een beurs aanvraagt in diens loopbaan (art. 25, 28 en 35). Die limiet is vooralsnog niet opgelegd, maar een toekomstig Besluit van de Vlaamse Regering kan daar in theorie verandering in brengen. 

In die context is het interessant om uit te zoeken of er een patroon zit in de vraag op verschillende momenten van een loopbaan. 

Als je voor elke loopbaan apart de momenten van een beursaanvraag visualiseert, krijg je een complex plaatje. Bij sommigen liggen er jaren tussen de eerste en de tweede aanvraag. Bij andere gebeurt het relatief snel achter elkaar. Sommigen beginnen er aan in hun twintiger jaren, anderen debuteren na hun veertigste. (Vergelijk met de tijdlijn in De Wit en Ruette 2021, waarin voor een sample van beeldend kunstenaars het moment van het krijgen van een beurs wordt weergegeven.)

Om een patroon in die complexiteit te vinden, neemt grafiek 32 al die loopbanen samen. De ‘eenmalige’ aanvragers zijn weggelaten. Het gaat dus alleen over kunstenaars die meerdere beursaanvragen deden. 

Hoe oud waren die op het moment van hun eerste, tweede en eventueel derde, vierde en vijfde aanvraag? (Voor de leesbaarheid van de grafiek laten we de momenten van de zesde, zevende, achtste enz. aanvraag weg.)

Het aandeel van twintigers (oranje), dertigers (grijs) en veertigplussers (blauw) is telkens weergegeven.

Grafiek 32: meermaals beurzen aanvragen: op welke leeftijd gebeurt de eerste, tweede en eventueel derde, vierde of vijfde aanvraag? (2006-2022). (Exclusief aanvragers die slechts eenmaal indienden en exclusief momenten van zesde, zevende, achtste enz. aanvraag.)

Wat leert grafiek 32 je over kunstenaars die meermaals in hun loopbaan een beurs aanvragen?

  • Als dertigers zijn ze het actiefst in beurzen aanvragen: bij de eerste, tweede en eventueel derde, vierde en vijfde aanvraag is het grijze aandeel het grootst. Het is ook groter dan het blauwe aandeel van de veertigplussers. 
  • Het oranje aandeel van twintigers komt in elke staaf terug. Er zijn dus kunstenaars die als twintiger zeer actief zijn in beurzen aanvragen. Sommigen zijn voor hun dertigste al toe aan hun vijfde aanvraag. Het oranje aandeel daalt (logischerwijze) wel naarmate het aantal beursaanvragen zich opstapelt. 
  • Het blauwe aandeel van de veertigplussers maakt de omgekeerde beweging. 
  • Maar toch gebeuren de derde, vierde en vijfde aanvraag vaker door dertigers.

Grafiek 33: meermaals beurzen aanvragen: op welke leeftijd gebeurt de eerste, tweede en eventueel derde, vierde of vijfde aanvraag? (Exclusief aanvragers die slechts eenmaal indienden en exclusief leeftijden van zesde, zevende, achtste enz. aanvraag.)

Grafiek 33 geeft hetzelfde weer als grafiek 32, maar dan in absolute cijfers en uitgesplitst per leeftijd.

De grijze lijn geeft het aantal aanvragers weer op de leeftijd van hun eerste aanvraag. De blauwe lijn geeft het aantal weer op de leeftijd van de tweede aanvraag, de gele op de leeftijd van derde aanvraag, de rode op de leeftijd van de vierde aanvraag en de groene op die van de vijfde aanvraag. Hoe hoger de lijn, hoe meer aanvragers deze leeftijd hebben.

De meeste kunstenaars die meermaals beursaanvragen doen, beginnen eraan op 28-jarige leeftijd. De piek van de tweede aanvraag ligt bij de 29- en 32-jarigen. Die van de derde aanvraag bij de 30- en 33–jarigen. Die van de vierde aanvraag bij de 31- en 35-jarigen. En die van de vijfde aanvraag bij de 32- en 33-jarigen. 

Voor de volledigheid: kunstenaars die maar één keer een beurs aanvragen, doen dat het vaakst tussen hun 27e en 30e. De eerste en enige beursaanvraag piekt dus rond dezelfde leeftijd als bij zij die meermaals aanvragen.

De piekmomenten zijn dus tussen de leeftijd van eind-twintig en mid-dertig. Opeenvolgende beursaanvragen zijn vaak geconcentreerd in een vrij kort tijdsbestek van de kunstenaarsloopbaan.

Grafiek 33 verrijkt bovendien ons begrip van grafiek 29. De piek in het totale aantal beursaanvragen in grafiek 29 (oranje lijn) valt namelijk ook in die leeftijdscategorieën. Nu weten we dat het hier niet alleen over kunstenaars gaat die slechts één keer een beursaanvraag indienen. De piek komt ook op het conto van zij die een tweede, derde, vierde en vijfde aanvraag doen.

Let wel: niet alle loopbanen passen in dit stramien. In grafiek 32 zie je dat een vijfde van de kunstenaars op moment van de eerste van meerdere aanvragen veertig jaar of ouder is. Onder de kunstenaars die hun tweede aanvraag indienen, is een vierde veertigplus. In grafiek 33 lopen de grijze en blauwe lijn gewoon door. 

Een niet te verwaarlozen deel van de kunstenaars debuteert dus met beursaanvragen na hun veertigste. Dat geeft aan hoe de nood aan (meerdere) beurzen ook onder die oudere leeftijden aanwezig is.

Wat dan met kunstenaars die meermaals een beurs krijgen

Grafiek 34: meermaals beurzen krijgen: op welke leeftijd krijgt men de eerste, tweede en eventueel derde, vierde of vijfde beurs? (2006-2022). (Exclusief aanvragers die geen of slechts één beurs kregen en exclusief momenten van zesde, zevende, achtste enz. beurs.)

Het beeld van grafiek 34 wijkt weinig af van wat je zag in grafiek 32. (Het gaat in absolute cijfers wel over minder kunstenaars: ca. 500 tegenover ca. 1.400.) 

Kunstenaars die meermaals een beurs krijgen, krijgen die meestal in hun dertiger jaren (grijze aandeel). Het valt op dat de dertigers sterker vertegenwoordigd zijn in grafiek 34 dan in grafiek 32. Het aandeel van twintigers (oranje) en veertigplussers (blauw) is dan weer iets kleiner.

Dat ligt in het verlengde van het algemene beeld van de leeftijd waarop men het vaakst beurzen krijgt (grafiek 30). Ook in dat algemene beeld (dat is inclusief zij die maar één keer een beurs kregen in hun loopbaan) zie je dat dertigers verhoudingsgewijs iets meer vertegenwoordigd zijn onder zij die beurzen krijgen dan onder zij die beurzen aanvragen.

Over naar de individuen die meermaals een projectsubsidie aanvragen. In absolute aantallen gaat het hier over ca. 600 verschillende aanvragers – veel minder mensen dan bij zij die meermaals beurzen aanvragen. Opnieuw: organisaties laten we hier buiten beschouwing. 

Enkele vaststellingen (niet in een grafiek weergegeven):

  • De eerste van meerdere projectaanvragen gebeurt vaker op latere leeftijd dan bij de beursaanvragen. Het aandeel van veertigplussers (34%) die een eerste keer aanvragen, ligt dicht bij dat van de dertigers (38%). Dat is in het verlengde van wat je al eerder las over de leeftijd van de eerste projectaanvraag. Het leunt ook aan bij het algemene beeld dat projectaanvragers doorgaans iets ouder zijn dan beursaanvragers.
  • Ook bij de tweede en eventueel derde en vierde projectaanvraag ligt het aandeel van dertigers en veertigers telkens dicht bij elkaar. In tegenstelling tot de beursaanvragen is men zelden in de twintig op het moment van de tweede, derde of vierde projectaanvraag.
  • De vijfde en eventueel verdere projectaanvraag gebeurt doorgaans na de leeftijd van veertig. Bij de vijfde, zesde, zevende, achtste, enz. aanvraag is meer dan de helft van de aanvragers een veertigplusser. Dat wijkt duidelijk af van het patroon van de beursaanvragen: daar is bij de vijfde en verdere aanvraag (meer dan) de helft van de aanvragers een dertiger.

Dit suggereert dat projectaanvragen worden gespreid over een langer tijdsbestek van een loopbaan dan het geval is bij de beursaanvragen. 

Grafiek 35 wijst ook in die richting. (De leeftijden van de eventuele zesde, zevende, achtste, enz. aanvraag zijn hier opnieuw weggelaten in functie van de leesbaarheid.) De piekmomenten hier liggen tussen de leeftijd van eind-twintig en begin-veertig.

Grafiek 35: meermaals individuele projectsubsidies aanvragen: op welke leeftijd gebeurt de eerste, tweede en eventueel derde, vierde of vijfde aanvraag? (Exclusief aanvragers die slechts eenmaal indienden en organisaties, exclusief leeftijden van zesde, zevende, achtste enz. aanvraag.)

Voor de volledigheid: individuen die slechts één projectaanvraag doen in hun loopbaan, doen dat het vaakst op hun 28e, hun 32e en hun 38e. Dat komt grotendeels overeen met de groep die wel meermaals projecten aanvraagt (grafiek 35 toont dat de eerste aanvraag bij hen op 28, 32 of 35 ligt).

De groep van individuen die meermaals een projectsubsidie krijgen in hun loopbaan is nog beperkter in omvang (ze worden hier ook niet in een grafiek gevisualiseerd). 240 individuele aanvragers kregen twee of meer keer een projectsubsidie gehonoreerd. 

De leeftijdsverhoudingen op het moment van eerste, tweede en derde projectdossier wijken weinig af van die in de groep die meermaals aanvraagt. 

Op het moment dat een vierde, vijfde of latere projectsubsidie wordt binnengehaald, is men meestal de veertig voorbij. Hier spreken we wel over een nog beperkter aantal mensen. Ter illustratie: 30 individuele aanvragers kregen ooit een vijfde projectsubsidie in hun loopbaan, zes kregen ooit een zesde projectsubsidie.

Deze cijfers onderschrijven vooral het beeld dat projectsubsidies over een langere periode van de loopbaan worden gespreid dan beurzen.

Subsidiebedragen volgens leeftijd

Wat dan met de toegekende subsidiebedragen?

Qua aantallen goedgekeurde aanvragen zijn – zowel bij beurzen als individuele projectsubsidies – de leeftijdsverhoudingen vrij stabiel doorheen de onderzochte periode 2006-2022. 

Die stabiliteit in leeftijdsverhoudingen zie je ook in het bedrag aan toegekende beurzen. Tabel 7 vergelijkt het totale bedrag aan beurzen van 2006-2013 met dat van 2014-2022. In beide periodes is het aandeel van 20’ers, 30’ers en 40+’ers quasi hetzelfde.

Zowel vroeger als nu gaat de helft van het beursbudget naar dertigers.

Tabel 7: Aandeel van 20’ers, 30’ers en 40+’ers in het totale bedrag aan toegekende beurzen, 2006-2013 vergeleken met 2014-2022

Beurzen2006-20132014-2022
20’ers19%18%
30’ers49%49%
40+’ers32%34%

Onder de individuele projectsubsidies is er iets anders aan de hand (tabel 8). 

In 2014-2022 gaat er een groter deel van het budget naar 30’ers (50%) dan in 2006-2013 (41%). Het aandeel van 20’ers krimpt: van 22% in 2006-2013 naar 13% in 2014-2022. Het aandeel van 40+’ers blijft hetzelfde (37%).

Tabel 8: Aandeel van 20’ers, 30’ers en 40+’ers in het totale bedrag aan toegekende individuele projectsubsidies, 2006-2013 vergeleken met 2014-2022

Individuele projectsubsidies2006-20132014-2022
20’ers22%13%
30’ers41%50%
40+’ers37%37%

We analyseerden de distributie van toegekende bedragen aan individuele projectsubsidies per leeftijdscategorie (grafiek 36). Om de vergelijking makkelijker te maken, zijn de absolute aantallen omgezet naar percentages. (De 20’ers zijn immers met minder aanvragen vertegenwoordigd, dus in realiteit ligt de oranje lijn in grafiek 36 lager dan de grijze en de blauwe.)

Grafiek 36: distributie van toegekende bedragen aan individuele projectsubsidies Kunstendecreet: 2006-2013 vergeleken met 2014-2022. Met onderscheid tussen bedragen toegekend aan 20’ers (oranje), 30’ers (grijs) en 40+’ers (blauw).

De voornaamste vaststellingen:

  • In de periode 2006-2013 lijken de patronen van 20’ers (oranje lijn), 30’ers (grijze lijn) en 40+’ers (blauwe lijn) grosso op elkaar. De meerderheid in elke leeftijdsgroep krijgt een projectsubsidie onder de 5.000 euro. De tweede vaakst voorkomende bedragscategorie is 5.000-10.000 euro.
  • Dat ligt in het verlengde van wat je al zag in grafiek 8. Daar zijn wel de projectsubsidies voor organisaties bij gerekend. In grafiek 36 gaat het alleen over projectsubsidies aan individuen.
  • In 2014-2022 wijkt de oranje lijn van de 20’ers af van de grijze van de 30’ers en de blauwe van de 40+’ers. Onder de 20’ers worden er verhoudingsgewijs vaker lage projectbedragen (<10.000 euro) toegekend dan bij de 30’ers en 40+’ers.
  • Let wel: in 2014-2022 piekt de bedragscategorie 5.000-10.000 euro in elke leeftijdsgroep. De meerderheid van zowel 20’ers, 30’ers als 40+’ers krijgt een projectsubsidie van die grootteorde. 
  • En voor elke leeftijdsgroep stel je vast dat dit hoger ligt dan in 2006-2013 (wanneer de meerderheid een projectsubsidie onder de 5.000 euro krijgt).
  • In 2014-2022 hebben de grijze lijn van de 30’ers en de blauwe lijn van 40+’ers een ‘afgevlakter’ patroon dan de oranje lijn. Binnen elk van deze leeftijdgroepen zijn de hogere bedragscategorieën (>20.000 euro en vooral >45.000 euro) beter vertegenwoordigd. Zowel in vergelijking met de 20’ers van 2014-2022 als in vergelijking met de 30’ers en 40+’ers van 2006-2013.

De situatie in 2014-2022 hangt samen met hoe er wordt aangevraagd. De distributie van gevraagde projectbedragen per leeftijdsgroep wijst in die richting (niet weergegeven in een grafiek). In 2014-2022 vragen 30’ers en 40+’ers vaker dan 20’ers hoge bedragen aan (>20.000 euro). Dat is een gelijkenis met de distributie van toegekende bedragen in grafiek 36. 

5.6 Geslacht van individuele aanvragers

Naast leeftijd, wordt in rijksregister- en BIS-nummers ook een juridisch geslacht gecodeerd. Je kan dus nagaan of individuele aanvragers bij de overheid geboekstaafd staan als man of als vrouw. 

Deze gegevens bieden dus een gedeeltelijke blik op de genderverhoudingen onder de mensen die kortlopende subsidies aanvragen en krijgen:

  • de data hanteren een binaire indeling (man of vrouw) en zeggen niks over intersekse personen
  • evenmin zeggen deze gegevens iets over de genderidentiteit en de genderexpressie van aanvragers
  • als de aanvrager een organisatie is, hebben we geen informatie over de (toegewezen) kenmerken van de personen achter deze organisaties

Ondanks hun onvolledige scope zijn deze data wel een eerste stap om een belangrijk kennishiaat te dichten. Onderzoek naar gender- en geslachtsverhoudingen onder aanvragers van kortlopende subsidies in het Kunstendecreet ontbrak tot nu toe volledig.

We hebben data over het juridisch geslacht bij 99% van alle beursaanvragen en bij 27% van alle projectaanvragen. Onder de goedgekeurde beurs- en projectaanvragen zijn de verhoudingen gelijkaardig.

Beurzen volgens geslacht

Grafiek 37 geeft het aandeel (telkens in percentages) van vrouwen in de beurzen weer:

  • De grijze lijn staat voor het aandeel van aanvragen van vrouwen in het totale aantal beursaanvragen
  • De blauwe lijn staat voor het aandeel van aanvragen van vrouwen in het aantal goedgekeurde beursaanvragen
  • De oranje lijn geeft weer hoeveel van het totale toegekende bedrag aan beurzen gaat naar goedgekeurde aanvragen van vrouwen.

De percentages van aanvragen van mannen worden hier niet weergegeven. Gezien de binaire indeling van juridisch geslacht, is dat aandeel telkens 100% minus het aandeel van aanvragen van vrouwen.

Grafiek 37: aandeel van vrouwen (juridisch geslacht) in het totale aantal beursaanvragen (grijs), het aantal goedgekeurde beursaanvragen (blauw) en het totale toegekende bedrag aan beurzen (oranje), per jaar (2006-2022)

De drie lijnen in grafiek 37 stijgen doorheen de tijd:

  • In de beginjaren van het Kunstendecreet was slechts een derde van de (goedgekeurde) beursaanvragen afkomstig van een vrouw. Een derde van het totale beursbedrag ging naar dossiers van vrouwen.
  • Daarna stijgen zowel de grijze, blauwe als oranje lijn, maar blijven ze alle drie nog jarenlang onder de 50%.
  • Pas rond 2018 komen de verhoudingen dicht bij fifty-fifty.

Herinner je je dat rond 2018 het totale aantal (goedgekeurde) beursaanvragen stijgt (grafieken 1 en 2). Aanvragen van zowel mannen als vrouwen zijn in absolute cijfers sterk gestegen. Alleen stegen die van vrouwen iets sterker, waardoor de verhoudingen gelijk zijn gekomen.

Over de hele periode 2006-2022 kan je stellen: een stijgend aandeel van vrouwen aan de vraagzijde (de grijze lijn) is gepaard gegaan met een stijgend aandeel in de toegekende beurzen (de blauwe en oranje lijn).

Toch willen we de aandacht vestigen op enkele verschillen tussen de drie lijnen in grafiek 37:

  • Tussen 2006 en 2017 komt de grijze lijn systematisch boven de blauwe lijn uit (met uitzondering van 2010). Met andere woorden: er werden verhoudingsgewijs meer aanvragen van vrouwen ingediend dan dat er werden goedgekeurd.
  • Tussen 2018 en 2022 is het omgekeerde waar. De blauwe lijn ligt dan boven de grijze lijn. Het aandeel van dossiers van vrouwen in wat wordt goedgekeurd ligt hoger dan in wat wordt ingediend.
  • De oranje lijn bevindt zich in de meeste jaren onder de blauwe lijn. Het aandeel van vrouwen in het totale beursbedrag ligt dus doorgaans onder hun aandeel in het aantal goedgekeurde beurzen.

Grafiek 37 suggereert dat vrouwen systematisch kleinere beursbedragen krijgen dan mannen. De oranje lijn ligt bijna altijd onder de blauwe. De distributie van beursbedragen verheldert hier een en ander. 

Kijk daarvoor naar grafiek 38. De blauwe lijn geeft het aantal goedgekeurde beurzen weer van vrouwen, de grijze lijn het aantal goedgekeurde beurzen van mannen. Hoe hoger de lijn, hoe meer beurzen in een bepaalde categorie van gevraagde bedragen. Van links naar rechts heb je de beurzen van 0 tot 3.000 euro, 3.000 tot 6.000 euro, van 6.000 tot 9.000 euro enzovoort. Om de visualisatie aanschouwelijk te houden zijn een beperkt aantal dossiers met uitzonderlijk hoge vraagbedragen (> 54.000 euro) niet in de grafiek weergegeven.

Grafiek 38 maakt voorts een onderscheid tussen de periodes 2006-2013 (boven) en 2014-2022 (onder). Zo kunnen we rekening houden met het effect van het stijgend aantal (goedgekeurde) beursaanvragen van vrouwen.

Grafiek 38: distributie van toegekende beursbedragen, met onderscheid tussen dossiers van vrouwen (juridisch geslacht, blauw) en van mannen (grijs) (2006-2013 en 2014-2022) 

Grafiek 38 laat je een genuanceerd beeld zien. 

In de eerste helft van de onderzochte periode (2006-2013) komt de grijze lijn overal boven de blauwe uit. Dat komt om wat hierboven werd beschreven: er zijn dan meer (goedgekeurde) aanvragen van mannen dan van vrouwen.

De patronen van de blauwe en de grijze lijn zijn relevanter. En die patronen wijken niet zoveel af van elkaar. Zowel mannen als vrouwen krijgen in deze periode vooral beurzen tussen 3.000 en 6.000 euro en tussen 6.000 en 9.000 euro aan. In die bedragscategorieën pieken zowel de blauwe als de grijze lijn.

Vrouwen krijgen in deze periode dus niet stelselmatig kleinere bedragen dan mannen. Je ziet zelfs dat mannen verhoudingsgewijs vaker een beursbedrag tussen 3.000 en 6.000 euro krijgen. 

In de tweede helft van de onderzochte periode (2014-2022) worden er vaker hogere beursbedragen toegekend (zie ook grafiek 7). De piek is verschoven naar beursbedragen tussen 9.000 en 12.000 euro. En dat geldt zowel voor mannen als vrouwen. Vrouwen krijgen dus net zoals mannen vaker dan vroeger hogere beursbedragen .

Maar kijk naar de laagste bedragscategorieën (links: 0 tot 3.000, 3.000 tot 6.000 en 6.000 tot 9.000 euro). Daar komt de blauwe lijn uit boven de grijze. Vrouwen krijgen in 2014-2022 vaker dan mannen kleine beursbedragen toegekend

Bij de hoogste bedragscategorieën (>12.000 euro) ligt de blauwe lijn net op of net onder de grijze lijn. Dossiers van mannen zijn iets beter vertegenwoordigd onder de hoge beursbedragen.

Vragen vrouwen dan vaker kleine beursbedragen aan? We analyseerden de distributie van gevraagde beursbedragen in 2014-2022 (niet weergegeven in een grafiek). Daaruit blijkt het volgende:

  • Onder de beursaanvragen voor minder dan 9.000 euro zijn er meer aanvragen van vrouwen dan van mannen. Vrouwen vragen dus vaker dan mannen relatief lage beursbedragen aan. 
  • Maar: de meerderheid van beursaanvragen van vrouwen heeft wel een vraagbedrag tussen 9.000 en 12.000 euro. Dat geldt eveneens voor de meerderheid van beursaanvragen van mannen.
  • Ook een gelijkenis: zowel vrouwen als mannen vragen vaker hogere beursbedragen aan dan in de beginjaren van het Kunstendecreet.
  • Onder de beursaanvragen voor meer dan 12.000 euro zijn er meer aanvragen van mannen dan van vrouwen. Mannen vragen dus vaker dan vrouwen relatief hoge beursbedragen aan. 

Projectsubsidies volgens geslacht

Grafiek 40 geeft de verhoudingen tussen de juridische geslachten weer onder de projectsubsidies voor individuen

De lijnen geven opnieuw het aandeel van dossiers van vrouwen weer. De grijze lijn verwijst naar het totale aantal projectaanvragen van individuen, de blauwe naar het aantal goedgekeurde projectaanvragen van individuen en de oranje naar de totale bedragen aan projectsubsidies toegekend aan individuen.

Nogmaals: we hebben geen zicht op de geslachtsverhoudingen onder de mensen achter kunstenorganisaties die projectsubsidies aanvragen.

Grafiek 40: aandeel van vrouwen (juridisch geslacht) in het totale aantal aanvragen (grijs), het aantal goedgekeurde aanvragen (blauw) en het totale toegekende bedrag (oranje) van projectsubsidies voor individuen, per jaar (2006-2022)

Wat zie je bij de projectsubsidies voor individuen?

  • De drie lijnen stijgen doorheen de tijd.
  • In de beginjaren schommelt het aandeel van dossiers van vrouwen rond een derde tot een kwart, zowel wat betreft (goedgekeurde) projectaanvragen als toegekende projectsubsidies.
  • In 2016 verandert er iets. Dan gaat er ongeveer een even groot bedrag aan individuele projectsubsidies naar vrouwen als naar mannen. Met uitzondering van 2019, blijft de oranje lijn in de buurt van 50%.
  • De grijze en blauwe lijn stijgen ook, maar blijven onder de grens van 50% (met uitzondering van 2016). In het aantal (goedgekeurde) aanvragen voor individuele projectsubsidies blijft dus een overwicht aan dossiers van mannen.

Let op de verschillen tussen de lijnen

  • Vóór 2016 ligt de grijze lijn doorgaans boven de blauwe lijn. Er worden verhoudingsgewijs meer dossiers van vrouwen ingediend dan er worden goedgekeurd.
  • Vanaf 2016 komt de blauwe lijn consequent uit boven de grijze. Het aandeel van dossiers van vrouwen in wat wordt goedgekeurd ligt hoger dan wat wordt ingediend.
  • De blauwe en de oranje lijn kruisen elkaar meermaals. Maar vanaf 2014 komt de oranje doorgaans uit boven de blauwe (met uitzondering van 2019). Het aandeel van vrouwen in het totale bedrag aan individuele projectsubsidies ligt dan hoger dan hun aandeel in het aantal goedgekeurde dossiers.

Zoals gezegd kunnen we met de huidige gegevens niets zeggen over geslachts- of genderverhoudingen in de projectsubsidies voor organisaties. Zie je bij die ‘collectievere’ vormen van subsidie een groter aandeel van vrouwelijke aanvragers? Hoe verandert dat aandeel in de tijd? En hoe verhoudt zich dat dan tot de evolutie van de individuele projectsubsidies? Antwoorden zijn voer voor toekomstig onderzoek.

Grafiek 41 toont de distributie van de toegekende bedragen aan individuele projectsubsidies. Dat voor de eerste helft (2006-2013) en de laatste helft (2014-2022) van de onderzochte periode. 

Grafiek 40 suggereert immers dat er vanaf 2014 iets verandert in de manier waarop vrouwen individuele projectsubsidies krijgen toegekend. De oranje lijn komt dan consequent boven de blauwe uit; daarvoor was dat meestal omgekeerd.

Grafiek 41: distributie van toegekende bedragen van projectsubsidies voor individuen, met onderscheid tussen dossiers van vrouwen (juridisch geslacht, blauw) en van mannen (grijs) (2006-2013 en 2014-2022)

Vergelijk de blauwe lijn in 2006-2013 met die in 2014-2022:

  • Het aantal goedgekeurde dossiers van vrouwen in de laagste bedragscategorieën (0 tot 5.000 euro en 5.000 tot 10.000 euro) is kleiner geworden in de tweede helft.
  • Tegelijk komt de blauwe lijn hoger uit in de categorieën vanaf 10.000 euro dan in 2006-2013. 
  • Bovendien zie je dat er in 2014-2022 dossiers van vrouwen opduiken met bedragen boven 50.000 euro (in 2006-2016 is dat niet het geval). 

Kortom: er is een verschuiving gebeurd naar het vaker toekennen van hogere projectsubsidiebedragen aan vrouwen.

Vergelijk nu de blauwe en de grijze lijn van 2014-2022. Dossiers van mannen krijgen het vaakst een bedrag tussen 5.000 en 10.000 euro. De piek ligt duidelijk in deze bedragscategorieën. 

Dat terwijl de blauwe lijn een veel ‘afgevlakter’ patroon heeft: er is een evenwichtigere spreiding van de dossiers van vrouwen over verschillende bedragscategorieën. 

Bij de hogere bedragen (> 20.000 euro) komen de blauwe en de grijze lijn dicht bij elkaar. Meestal vallen de aantallen goedgekeurde dossiers van vrouwen hier samen met die van mannen. Of het aantal dossiers van vrouwen komt uit boven dat van mannen. 

Daarin ligt de verklaring voor wat je ziet gebeuren vanaf 2016 in grafiek 40. Nog steeds minder goedgekeurde dossiers van vrouwen dan van mannen. Maar toch een quasi even groot aandeel in de toegekende individuele projectsubsidies. 

Onder de mannen zie je in 2014-2022 verhoudingsgewijs meer kleine subsidie-enveloppes. Onder de vrouwen zie je verhoudingsgewijs meer hoge subsidie-enveloppes.

Merk ook op dat de patronen van de blauwe en van de grijze lijn in 2006-2013 veel meer op elkaar lijken dan het geval is in 2014-2022. De grijze lijn komt wel hoger uit dan de blauwe in 2006-2013, maar je ziet dat de pieken in dezelfde bedragscategorieën liggen (respectievelijk tussen 0 tot 5.000 euro, tussen 5.000 en 10.000 euro, tussen 10.000 en 15.000 euro enzovoort).

Dezelfde vraag komt bovendrijven als bij de beurzen. Vragen vrouwen vaker hogere individuele projectsubsidies aan dan vroeger? Ja, zo blijkt uit een analyse van de gevraagde subsidiebedragen (niet weergegeven in een grafiek):

  • Verhoudingsgewijs zijn er in 2014-2022 meer aanvragen van vrouwen in de hogere bedragscategorieën (> 20.000 euro) dan in 2006-2013.
  • In 2006-2013 lijkt het patroon van vrouwelijke aanvragers op dat van mannelijke aanvragers. In beide gevallen vraagt een duidelijke meerderheid lage projectsubsidiebedragen aan (< 10.000 euro). Dat is een parallel met de toegekende bedragen in grafiek 42.
  • In 2014-2022 wijkt het patroon van vrouwelijke aanvragers af van dat van mannelijke aanvragers. Verhoudingsgewijs vragen vrouwen dan vaker hogere subsidiebedragen (> 20.000 euro) aan dan mannen. 
  • We zeggen ‘verhoudingsgewijs’ omdat het aantal individuele projectaanvragen van mannen in absolute cijfers nog steeds hoger ligt dan dat van vrouwen, ook in 2014-2022. 
  • Mannen vragen in 2014-2022 eveneens vaker hogere bedragen aan dan in 2006-2013. Maar binnen de groep van mannelijke aanvragers zie je een sterkere tendens om lagere bedragen (< 20.000 euro en vooral < 10.000 euro) aan te vragen dan binnen de groep van vrouwelijke aanvragers.

5.7 Wisselwerking met werkingssubsidies

We staan ook stil bij de relatie tussen meerjarige en kortlopende subsidies via het Kunstendecreet.

En wat met organisaties die de twee types van Kunstendecreetsubsidies combineren? Dat laatste is door de procedures van het Kunstendecreet van 2021 sterk ingeperkt, maar hoe zit dat historisch gezien?

Combinatie van project- en werkingssubsidies

Sinds het begin van het Kunstendecreet golden er beperkingen op het combineren van projectmatige middelen en werkingssubsidies (zie de omschrijving van subsidielijnen). Die beperkingen veranderden door de tijd. 

Tot en met 2009 kon je als meerjarig gesubsidieerde kunstenorganisatie bijvoorbeeld creatieopdrachten of subsidies voor sociaal-artistieke en kunsteducatieve projecten aanvragen. Daarna was die mogelijkheid er alleen voor organisaties met werkingssubsidies tot 300.000 euro. Vanaf 2016 kon die groep de projectsubsidies voor organisaties ook voor andere doeleinden aanwenden. 

Het idee achter de beperkingen is dat de verschillende taken van een kunstenorganisatie volledig met de werkingssubsidies moeten worden ondersteund. Beleidsmakers wilden al van in het begin vermijden dat ze meerdere ‘enveloppen’ uit het Kunstendecreet tegelijk gebruiken (zie de toelichting bij het Voorstel van decreet uit 2004, 15). 

Dat is gekoppeld aan de vrees dat aanvragers met werkingssubsidies een te grote hap zouden nemen uit de middelen voor kortlopende subsidies (zie bv. de Princiepsnota uit 2020, 13). Dat ten koste van anderen.

Vanaf 2022 is de combinatie van werkingssubsidies en projectsubsidies voor kunstenorganisaties niet langer mogelijk. Alleen internationale presentatieprojecten (en tegemoetkomingen) zijn beschikbaar als je werkingssubsidies (tot 400.000 euro) hebt.

Maar hoeveel keer gebeurde de combinatie dan wel? En hoe groot was de ‘hap’ van organisaties met werkingssubsidies?

We tellen 345 momenten waarop een kunstenorganisatie in hetzelfde jaar werkingssubsidies én een vorm van projectsubsidies krijgt. Dat tussen 2006 en 2022. Dit zijn voor alle duidelijkheid projectsubsidies waarbij de organisatie zowel aanvrager als financieel begunstigde is.

Tussen 2006 en 2015 gaat het per jaar over zo’n 20 à 30 dossiers van de goedgekeurde projectsubsidies. Vanaf 2016 ligt dat aantal steevast lager: onder de 20 dossiers per jaar (met acht dossiers is dat in coronajaar 2020 het laagst).

Het gaat over 148 verschillende organisaties. Dat is meer dan een derde van alle organisaties die in de periode 2006-2022 ooit werkingssubsidies kregen. 

Tussen 2006 en 2021 – voor de intrede van de beperking dus – hebben kunstenorganisaties met werkingssubsidies zo’n 6,9 miljoen euro aan projectsubsidies gekregen. Dat is ca. 7% van het totale bedrag aan projectsubsidies dat in die hele periode werd toegekend.

Kijk naar tabel 9 voor de bedragen en het aandeel per jaar (inclusief 2022). 

Tabel 9: bedrag aan projectsubsidies dat gaat naar kunstenorganisaties die in hetzelfde jaar werkingssubsidies hebben (2006-2022), per jaar

Totale bedrag aan projectsubsidiesBedrag dat gaat naar organisaties met werkingssubsidiesAandeel dat gaat naar organisaties met werkingssubsidies
20064.132.668213.2205,2%
20074.247.778371.3508,7%
20084.691.730215.4704,6%
20095.635.180290.7275,2%
20103.290.018270.6908,2%
20114.069.119270.7776,7%
20124.250.349159.9803,8%
20137.962.565178.9742,2%
20146.573.590330.7705,0%
20155.323.178320.9046,0%
20165.290.4121.050.84519,9%
20177.964.035559.7007,0%
20189.269.893940.70010,1%
20196.647.251791.09011,9%
20206.404.882235.3543,7%
20217.845.921654.2728,3%
20228.575.61918.0000,2%

In sommige jaren gingen er meer projectsubsidies naar organisaties met werkingssubsidies dan in andere. Met uitzondering van 2016, 2018 en 2019, blijft dat steevast onder de 10% van alle projectsubsidies in dat jaar.

Vóór 2010 konden organisaties met 300.000 euro of meer werkingssubsidie nog combineren. In bijna de helft van de goedgekeurde aanvragen van organisaties die project- en werkingssubsidies combineren in 2006-2009 gaat het over zo’n organisatie. Het gebeurde relatief vaak. 

Het aandeel van die groep in de projectsubsidies tussen 2006-2009 komt ook in de buurt van dat van de organisaties met minder dan 300.000 euro werkingssubsidies (elk ongeveer 540.000 euro). Dat onthullen de achterliggende gegevens. In tabel 9 zie je dat er in 2010 en 2011 een gelijkaardig bedrag aan projectsubsidies ging naar organisaties met werkingssubsidies in vergelijking met voorgaande jaren. De kleinere organisaties sprongen dus in het gat dat de grotere hadden achtergelaten.

2016 is een uitschieter met ca. 20% van alle projectsubsidies die gaan naar organisaties die ook werkingssubsidies hebben. In absolute cijfers is het ook een groter bedrag dan in andere jaren (iets meer dan 1 mln. euro). Bedenk wel dat het totale bedrag lager ligt dan in de omringende jaren. 

Hierboven las je al dat dit niet komt door meer goedgekeurde dossiers. Integendeel: vanaf 2016 zijn er minder gehonoreerde aanvragen van organisaties met werkingssubsidies. De reden is eerder te zoeken bij een paar projecten die een relatief hoog subsidiebedrag kregen – dat is: van meer dan 100.000 euro elk. Ook in de jaren erna zijn er een paar projectdossiers van die grootteorde die de bedragen in tabel 9 naar boven stuwen.

In 2020 is het aandeel dan weer laag (3,7%). Dat heeft te maken met de beslissing van de minister om in de eerste ronde van dat jaar geen projectsubsidies toe te kennen aan organisaties met werkingssubsidies (zie ook tabel 3).

In 2022 was geen enkele combinatie met projectsubsidies meer mogelijk, afgezien van de internationale presentatieprojecten. Voor die nieuwe subsidielijn waren er ook nog niet zoveel (goedgekeurde) aanvragen (respectievelijk 31 en 13, zie tabel 1 en 2). Er werd dus ook nog niet zo veel geld toegekend – zowel inzake het totaal van internationale presentatieprojecten (ca. 245.000 euro, zie tabel 3) als wat het bedrag betreft dat naar organisaties met werkingssubsidies gaat (18.000 euro).

Projectsubsidies voor of na werkingssubsidies

De levensloop van een kunstenorganisatie wordt al eens voorgesteld als een evolutie van projectmatig werk – met doelstellingen en financiering op korte termijn – naar een structurele werking – met de blik op de langere termijn. Projectsubsidies en werkingssubsidies bieden in dit verhaal ondersteuning voor verschillende – opeenvolgende – ‘levensfases’ van een organisatie.

Ook wanneer een kunstenorganisatie haar werking wil of moet stoppen, is er een rol voor projectsubsidies weggelegd. Hier dienen ze dan als ondersteuning voor de ‘afbouw’ of ‘heroriëntering’ van de structureel gesubsidieerde werking. 

Bij de opmaak van het Kunstendecreet hadden beleidsmakers oog voor dit verhaal van projectsubsidies als ‘opstap’ (ook wel ‘instroom’) of ‘uitstap’ (of ‘uitstroom’) (zie bv. de toelichting bij het Voorstel van decreet uit 2004, 15). Ze voorzagen dat projectsubsidies expliciet voor deze doelen konden worden ingezet (zie bv. de toelichting bij het Voorstel van decreet uit 2013, 16).

Deze analyse bestudeert uitsluitend de subsidiestromen. We doen geen onderzoek naar de ontwikkelingsfases van kunstenorganisaties en over de rol van projectsubsidies daarin (zie wat dat betreft Van de Velde en Van Looy 2013). 

Evenmin hebben we een inkijk in de teksten die de motivaties en doelstellingen van projecten omschrijven. We kunnen dus niet verifiëren of een projectsubsidie expliciet bedoeld is voor de voorbereiding of afbouw van een gesubsidieerde werking.

We kunnen hoogstens zien op welk moment een organisatie projectsubsidies dan wel werkingssubsidies via het Kunstendecreet krijgt. Maar zelfs die simpele berekening levert interessante inzichten op. Hier nemen we de organisaties mee die in 2023 werkingssubsidies krijgen.

130 organisaties kregen eerst projectsubsidies en daarna werkingssubsidies. (We kunnen niet achterhalen of een organisatie ooit projectsubsidies kreeg via een oudere regelgeving dan het Kunstendecreet, zoals het Podiumkunstendecreet of het Muziekdecreet.) 130 is 30% van alle organisaties die tussen 2006 en 2023 werkingssubsidies kregen.

De instroom van deze groep van organisaties verschilt per ronde van werkingssubsidies. Bij de rondes van 2008 en 2017 gebeurde dat weinig (resp. 8 en 9 organisaties). In 2013 en 2015 (toen werden er ook tweejarige werkingssubsidies uitgedeeld) ligt dat aantal telkens boven de 20. In 2010 en 2023 ligt dat het hoogst: telkens 35. 

Bij de overgrote meerderheid kan je ervan uitgaan dat het relatief kleine organisaties zijn. Het bedrag aan werkingssubsidies staat niet gelijk aan de omzet van deze organisaties (er worden immers ook andere financieringsbronnen gebruikt, zie Leenknegt 2018). In veel gevallen zie je wel dat een relatief kleine werkingssubsidie samenhangt met een relatief kleine omzet. 114 van de 130 organisaties hebben tussen 2006 en 2023 altijd minder dan 400.000 euro aan werkingssubsidies per jaar gekregen. 

Er zit best wat variatie in het ‘parcours’ van projectsubsidies voorafgaand aan werkingssubsidie. 

Sommige organisaties krijgen meerdere jaren projectsubsidies, voor de ‘opstap’ naar werkingssubsidies. Bij andere is dat maar één jaar. 

Soms gaat het over een parcours waarin de jaren met projectsubsidies en werkingssubsidies elkaar nauw opvolgen. In andere gevallen zitten er ‘gaten’ van één of meerdere jaren in dat parcours. Omdat de aanvraag voor projectsubsidies niet werd goedgekeurd of omdat men simpelweg geen aanvraag deed. Er zijn wellicht ook andere manieren dan projectsubsidies waarop deze organisaties hun professionaliseringsproces financieren.

Wat ook voorkomt zijn organisaties die hun werkingssubsidies verliezen, daarna één of meerdere jaren projectsubsidies krijgen en in een later jaar terug in de werkingssubsidies stromen. ‘Herinstromers’ als het ware, die in de tussentijd opduiken in de projectsubsidies.

Die laatste kom je ook tegen in de groep van 70 organisaties die na hun werkingssubsidies nog projectsubsidies kregen. (Hier nemen we uitzonderlijk de eerste ronde van beurzen en projectsubsidies van 2023 erbij. Bedenk dat we op moment van schrijven geen gegevens over de tweede ronde hebben.)

Bij 49 organisaties gebeurt dat in het jaar volgend op hun laatste werkingssubsidies. Bij sommige blijft het bij dat ene jaar. Andere krijgen ook in latere jaren projectsubsidies toegekend. 

23 organisaties van de 70 duiken niet onmiddellijk op in de projectsubsidies. Na het stopzetten van hun werkingssubsidie duurt het één of meerdere jaren voor ze een projectsubsidie krijgen. (NB: er is overlap tussen deze en voorgaande groep, daarom is de optelsom niet exact 70.)

Opnieuw: we kunnen niet achterhalen wat deze organisaties met hun projectsubsidie juist beogen te doen: de organisatie meteen herdenken en reorganiseren, de werking geleidelijk uitfaseren, omschakelen naar een projectmatig bestaan, de werking met gewijzigde capaciteit toch enigszins voortzetten…

Wat de cijfers wel aantonen is dat het einde van een werkingssubsidie niet noodzakelijk het definitieve einde van een organisatie inluidt.

Tot slot staan we stil bij de 49 organisaties die projectsubsidies kregen in het jaar dat volgde op hun laatste werkingssubsidie. Tabel 10 geeft voor de relevante jaren weer wat het aandeel was die organisaties in het totale bedrag aan projectsubsidies. De cijfers liggen sterk uiteen.

Tabel 10: bedrag aan projectsubsidies dat gaat naar kunstenorganisaties die in het voorgaande jaar werkingssubsidies hadden

Totale bedrag aan projectsubsidiesBedrag dat gaat naar organisaties met in voorgaande jaar werkingssubsidiesAandeel dat gaat naar organisaties met in voorgaande jaar werkingssubsidies
20084.691.730299.0006%
20103.290.018188.1106%
20137.962.5651.530.30019%
20155.323.17840.0001%
20177.964.0351.296.00016%
2023 (ronde 1)5.453.808152.7013%

2013 valt op met 1,5 miljoen euro projectsubsidies (19% van het hele projectenbudget van dat jaar) die ging naar organisaties die net uit de werkingssubsidies stroomden. Hoewel het om zeventien verschillende organisaties gaat (meer dan in andere jaren), komt dat bedrag grotendeels op conto van één organisatie. Deze zag twee dossiers in 2013 gehonoreerd. Een daarvan kreeg het hoogste bedrag ooit aan projectsubsidies voor een enkele aanvraag (845.000 euro). Het gaat om een zeer uitzonderlijk geval.

In 2015 is er dan weer heel weinig naar uitstromende werkingen gegaan (40.000 euro, voor drie verschillende organisaties). 2013-2014 was dan ook een ronde met tweejarige werkingssubsidies. De uitstroom na die ronde betrof vooral (heel) kleine werkingen. 

In 2017 was er relatief veel uitstroom uit de werkingssubsidies. 49 organisaties met daarvoor werkingsmiddelen kregen geen positief gevolg op hun aanvraag (Kunstenpunt 2016). Dertien organisaties vinden we in dat jaar terug met projectsubsidies. Een daarvan krijgt een relatief hoge subsidie van ca. 450.000 euro. Los van dat ene dossier, krijgt de groep van uitstromende werkingen wel een gemiddeld hoger bedrag aan werkingssubsidies.

Dat ligt in het verlengde van de bredere tendens waarop grafiek 8 wees. In recente jaren zie je een verschuiving naar het vaker toekennen van relatief hogere bedragen. 

Idem voor de eerste ronde van 2023. Twee organisaties met in 2022 werkingssubsidies kregen toen projectsubsidies. Dat voor een bedrag dat na één ronde al groter is dan dat van 2015. En dat al in de buurt komt van dat 2010 (ca. 188.000 euro projectsubsidies voor acht uitstromende werkingen).

5.8 Adres van de aanvragers

Bij een aanvraag wordt een officieel adres opgegeven: de woonplaats, een vestigingsplaats of een correspondentieadres. Van waar komt de vraag en naar welke plaatsen gaan de kortlopende subsidies?

Een belangrijke noot: het officiële adres valt niet per se samen met de plek waar een kunstenaar of organisatie actief is. Uit eerder onderzoek weten we bijvoorbeeld dat (gesubsidieerde) kunstenorganisaties infrastructuur (kantoren, residentieplekken, opslagruimtes enz.) op verschillende adressen gebruiken. En die adressen liggen soms in verschillende gemeenten. Een ander voorbeeld zijn kunstenaars met een werkplek (zoals een atelier) die niet bij hun woonplaats ligt.

Eerst ordenen we de gegevens over het aantal aanvragen en de bedragen per provincie (inclusief het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of BHG). Twee zaken vallen hier meteen op:

  • De provincie Antwerpen, het BHG en Oost-Vlaanderen zijn sterk vertegenwoordigd in de dossiers:
    • Dit op vlak van zowel (goedgekeurde) aanvragen als (gevraagde) bedragen 
    • Hun respectieve aandelen liggen in de buurt van elkaar 
    • Samengeteld ligt hun aandeel altijd tussen twee derde en 85% 
    • Dit lijkt op het beeld bij de werkingssubsidies (zie ook Kunstenpunt 2016)
  • De verhoudingen tussen provincies veranderen nauwelijks door de onderzochte periode. Er zijn slechts verschuivingen van enkele procentpunten als je de eerste helft van de onderzochte periode vergelijkt met de laatste helft.

Bovenstaande geldt voor de beurzen, de projectsubsidies en de tegemoetkomingen. Tussen die types van ondersteuning merk je een paar verschillen. 

Het aandeel van het BHG is altijd groter bij de beurzen (30 à 40%) dan bij projectsubsidies en tegemoetkomingen (20 à 30%). Binnen dat aandeel valt een verschil op tussen vraag en besluit. Dossiers uit het BHG vertegenwoordigen 29% van alle beursaanvragen en 32% van het gevraagde beursbedrag. Bij de aantallen goedgekeurde beurzen en het toegekende beursbedrag is dat respectievelijk 35% en 39%. 

Het gezamenlijke aandeel van West-Vlaanderen, Vlaams-Brabant en Limburg ligt tussen de 10 à 20% van de geanalyseerde cijfers in 2006-2022. Het aandeel van die drie provincies is altijd groter bij de projectsubsidies dan bij de beurzen. Dat geldt voor het totale aantal aanvragen (14% bij beurzen versus 21% bij projectsubsidies), het aantal goedgekeurde aanvragen (10% vs. 19%), het gevraagde bedrag (14% vs. 19%) en het toegekende bedrag (10% vs. 17%).

Aanvragen voor kortlopende subsidies moeten een aantoonbare band hebben met de Vlaamse kunsten. De specifieke bepalingen verschillen naargelang de subsidielijn en zijn veranderd door de tijd. Voor de meerderheid van subsidielijnen tussen 2006-2022 geldt dat de aanvrager gevestigd moet zijn in Vlaanderen of Brussel. Uitzonderlijk wordt hiervan afgeweken. Maar ook in die gevallen moet de band van de aanvrager met de Vlaamse Gemeenschap worden bewezen. En de toegang tot subsidies met internationale doelstellingen (zoals de tegemoetkomingen) is meestal soepeler voor aanvragers van buiten Vlaanderen en Brussel.

Bijgevolg is het aandeel van aanvragers uit Wallonië en het buitenland vrij beperkt in de dossiers. Het ligt het hoogst bij de tegemoetkomingen: ca. 11 à 16% van de (goedgekeurde) aanvragen en (gevraagde) bedragen van tegemoetkomingen tussen 2006 en 2022. 

De officiële adressen kan je verfijnen tot op niveau van de gemeente. Bekeken vanuit deze bril, valt op dat kortlopende subsidies toch vooral in grootstedelijk gebied – de stad Antwerpen, Gent en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest – worden aangevraagd en toegekend. Hiermee is ook duidelijk dat het aandeel van Oost-Vlaanderen en van de Provincie Antwerpen vooral samenvalt met respectievelijk dat van Gent en van de Stad Antwerpen.

De elf centrumsteden buiten Gent en Antwerpen vertegenwoordigen samen 5 à 15% van de de (goedgekeurde) aanvragen en (gevraagde) bedragen van tegemoetkomingen tussen 2006 en 2022. 

Het spagaat tussen het grootstedelijk gebied en de rest wordt geïllustreerd door tabellen 11 en 12. Die vermelden de vijftien vaakst voorkomende gemeenten bij respectievelijk beurs- en projectaanvragen die goedgekeurd worden. 

Gent, de Stad Antwerpen en de Stad Brussel staan in beide tabellen afgetekend bovenaan. 

Bij de beurzen bestaat de top tien dan nog geheel uit gemeenten in het BHG (Sint-Gillis, Vorst, Schaarbeek, Anderlecht, Sint-Jans-Molenbeek, Elsene, Sint-Joost-ten-Node). Bij de projectsubsidies zijn de centrumsteden (vooral Leuven en Brugge) iets beter vertegenwoordigd.

We bekijken dit voor de aantallen goedgekeurde beurzen (tabel 11) en goedgekeurde projectsubsidies (tabel 12). De vijftien vaakst voorkomende gemeenten worden telkens vermeld.

Tabel 11: goedgekeurde beurzen: de 15 vaakst voorkomende gemeenten bij officieel adres van aanvrager (2006-2022)

Gemeenteaantal goedgekeurde beurzen (alle jaren samen)
Antwerpen (incl. districten)573
Gent431
Brussel (Stad)286
Sint-Gillis121
Vorst103
Schaarbeek83
Anderlecht66
Sint-Jans-Molenbeek62
Elsene61
Sint-Joost-ten-Node25
Ninove19
Leuven18
Mortsel18
Brugge17
Sint-Niklaas16

Tabel 12: goedgekeurde projectsubsidies: de 15 vaakst voorkomende gemeenten bij officieel adres van aanvrager (2006-2022)

Gemeenteaantal goedgekeurde projectsubsidies (alle jaren samen)
Antwerpen (incl. districten)948
Gent859
Brussel (Stad)445
Leuven223
Sint-Jans-Molenbeek125
Brugge116
Schaarbeek108
Vorst96
Sint-Gillis92
Elsene90
Mechelen79
Anderlecht64
Hasselt64
Kortrijk62
Sint-Niklaas57

5.9 Conclusie over het profiel van de aanvragers

Deze sectie is nog in opbouw. Later meer.

In voorgaande paragrafen kreeg je een beeld van wie kortlopende subsidies aanvraagt en krijgt.

Zo’n 8.000 verschillende aanvragers (individuen + organisaties) dienden tussen 2006 en 2022 dossier in voor kortlopende subsidies (beurzen + projectsubsidies + tegemoetkomingen). De helft van al die aanvragers deed dat slechts één keer.

Het aandeel van individuele aanvragers stijgt op alle vlakken. In de begindagen van het Kunstendecreet vertegenwoordigden ze nog een vijfde tot een kwart van het totale bedrag aan kortlopende subsidies. In recente jaren gaat 40% tot de helft van dat bedrag naar individuen.

Daalt licht doorheen de onderzochte periode: het aantal organisaties dat kortlopende subsidies aanvraagt en krijgt. Ze vragen bovendien minder frequent aan. In 2006-2008 diende een organisatie gemiddeld 2 keer per jaar in. In recente jaren is dat nog gemiddeld 1,3 per jaar (hetzelfde ratio als individuele aanvragers).

In de overgrote meerderheid van de dossiers is de aanvrager ook officieel de financieel begunstigde. Als die twee niet samenvallen, is het doorgaans een individu dat aanvraagt en een organisatie die als financieel begunstigde optreedt. Het aandeel van dit soort dossiers stijgt licht doorheen de onderzochte periode. In recente jaren gaat het over 6 à 9% van alle aanvragen.

Over de aanvragers van beurzen weten we het volgende:

  • Een kleine helft van alle beursaanvragers in 2006-2022 kreeg minstens één keer een beurs toegekend.
  • Deel je beurzen op volgens de subsidie-ervaring van de aanvrager (nooit een beurs aangevraagd; ooit aangevraagd maar nooit gekregen; of minstens één keer gekregen), dan zie je vrij stabiele verhoudingen doorheen 2006-2022. Ook al is het aantal beursaanvragen sterk gestegen in recente jaren.
    • Aanvragers zonder voorgaande ervaring vertegenwoordigen zo’n 40 à 50% van alle beursaanvragen. Hun aandeel in de goedgekeurde aanvragen en bedragen is eerder 30 à 40%.
    • Het omgekeerde is aan de hand bij aanvragers die al minstens één beurs kregen in het verleden. Ze vertegenwoordigen 30 à 40% van alle beursaanvragen, maar krijgen ongeveer de helft van het totale budget aan beurzen. Zij vragen vaker hogere beursbedragen aan dan aanvragers die nog nooit een beurs kregen.
  • Vooral eind twintigers en dertigers vragen én krijgen beurzen. Dat geldt voor de hele onderzochte periode. De eerste beursaanvraag gebeurt vaak op of rond de leeftijd van 28 jaar. De tweede, derde, vierde of vijfde beursaanvraag gebeurt vooral tussen de leeftijd van eind-20 en mid-30. De helft van het totale bedrag aan beurzen gaat naar dertigers. Ook de helft van alle goedgekeurde beurzen komen van dertigers.
  • Vanaf 2018 is de man-vrouwverhouding quasi gelijk (juridisch geslacht volgens het rijksregister). In de begindagen van het Kunstendecreet namen aanvragen van vrouwen slechts een derde in van de (goedgekeurde) beursaanvragen en het toegekende bedrag.

Over de aanvragers van projectsubsidies kan je deze conclusies trekken:

  • De helft van alle projectaanvragers kreeg minstens één keer projectsubsidies toegekend.
  • Deel je de projectsubsidies op volgens de subsidie-ervaring van de aanvrager (nooit een projectsubsidie aangevraagd; ooit aangevraagd maar nooit gekregen; of minstens één keer gekregen), dan valt het volgende op:
    • Beschouwd over de hele periode 2006-2022, daalt het aandeel van projectaanvragers zonder voorgaande ervaring. Zowel onder de (goedgekeurde) projectaanvragen als onder het toegekende budget.
    • Het grootste deel van het projectbudget gaat naar aanvragers die minstens één projectsubsidie kregen in het verleden. De hoogste percentages (twee derde tot 75%) tekenen we op na 2016. Dit hangt samen met de (algemene) trend om gevraagde bedragen vollediger te honoreren bij subsidiebeslissingen. Immers: de aanvragers die ooit al projectsubsidies kregen, vragen vaker hogere bedragen aan dan zij die nooit eerder aanvroegen.
    • Het aandeel van aanvragers met onsuccesvolle projectaanvragen achter de rug stijgt onder de aanvragen én onder de goedgekeurde dossiers. Dat zie je trouwens ook gebeuren bij de beurzen. Meermaals aanvragen lijkt meer te lonen dan vroeger.
  • Werkingssubsidies met projectsubsidies combineren was (onder bepaalde voorwaarden) mogelijk. Tot er in 2022 een verregaande beperking op werd ingevoerd. Het projectbudget dat ging naar organisaties met werkingssubsidies schommelde van jaar tot jaar. Meestal betrof het minder dan 10% van het totaal.
  • 30% van alle organisaties die ooit werkingssubsidies kregen hebben eerst een projectsubsidie gekregen. Het gaat hier vooral over kleine kunstenorganisaties.
  • 70 organisaties die hun werkingssubsidies verloren in de periode 2006-2022 duiken achteraf op in de projectsubsidies. Meestal gebeurde in het jaar na het einde van hun werkingssubsidies. In 2013 ging een vijfde van het projectbudget naar dit type van organisaties. In andere jaren was dit aandeel (veel) kleiner.

In verband met individuele projectaanvragers konden we een aantal extra profielkenmerken analyseren:

  • Leeftijd: de eerste projectaanvraag gebeurt vaker op een iets latere leeftijd dan de eerste beursaanvraag. Veertigers zijn sterker vertegenwoordigd onder

Er worden beurzen en projectsubsidies aangevraagd door (en toegekend aan) kunstenaars en kunstwerkers van allerlei leeftijden. Hoewel het vaakst wordt aangevraagd door mensen in hun dertiger jaren, geldt dit zeker niet voor iedereen. De nood aan ondersteuning kan zich ook vroeger of later stellen in een artistieke loopbaan.

Het merendeel van de beurs- en projectaanvragen en van de gevraagde bedragen komt van aanvragers uit grootstedelijk gebied (de Stad Antwerpen, Gent en de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest). Zij zijn ook veruit het best vertegenwoordigd onder de goedgekeurde dossiers en de toegekende bedragen — voor zowel beurzen als projectsubsidies.

Kunstenaars, kunstwerkers en kunstenorganisaties uit West-Vlaanderen, Vlaams-Brabant en Limburg vormen een minderheid. Zowel aan de zijde van de vraag als aan de zijde van het besluit. Grofweg 10 à 20% van de (goedgekeurde) beurs- en projectaanvragen en (gevraagde en toegekende) subsidiebedragen betreft aanvragers uit deze provincies.

6. Disciplines (2016-2022)

Als aanvrager moet je aangeven op welke artistiek discipline je beurs, project of tegemoetkoming betrekking heeft. 

Data over de disciplines van kortlopende subsidies zijn beschikbaar voor de periode 2016-2022. In de dataset zijn de gegevens over oudere aanvragen nog niet volledig op dit vlak.

Voor een oudere analyse van Kunstenpunt (Hesters, Janssens en Leenknegt 2018) beschikten we wel over data over disciplines vóór 2016. Let op met vergelijken. In de oudere analyse worden beurzen en projectsubsidies samengenomen en zijn enkele kleinere subsidielijnen niet opgenomen. Daardoor wijken de cijfers af.

Tussen 2006 en 2015 was er een ander systeem in zwang. Toen moest een aanvrager zich bekennen tot één specifieke disciplinecategorie.

Vanaf 2016 kan een aanvrager meerdere disciplines aanvinken om een beurs, project of tegemoetkoming te typeren. Samen met de keuze van één of meerdere functies (zie volgende sectie) levert dat een gedetailleerder beeld op van wat aanvragers voor ogen hebben.

Het huidige systeem van zelfidentificatie maakt analyses er wel niet makkelijker op. Vóór 2016 behoorde een aanvraagdossier strikt tot één categorie. (‘Multidisciplinair’ was vroeger ook één afgebakende categorie.) 

Vanaf 2016 kan één dossier in meerdere disciplines vertegenwoordigd zijn. Daarom vind je hier twee verschillende soorten cijfers:

  • Cijfers waarin disciplines kunnen overlappen. Bijvoorbeeld: als een dossier zowel ‘audiovisuele en beeldende kunsten’ als ‘muziek’ heeft aangevinkt, zal dit twee keer worden geteld. Eén keer als dossier in ‘audiovisuele en beeldende kunsten’ en één keer als dossier in ‘muziek’. 
  • Cijfers die elkaar uitsluiten: hierbij wordt een dossier slechts één discipline toegewezen. Bij het voorbeeld van hierboven zal het dossier één keer worden geteld, onder de noemer ‘meerdere disciplines’.

In de aanvraagprocedures kan je hoofddisciplines en subdisciplines aanvinken. 

De vijf hoofddisciplines zijn quasi ongewijzigd gebleven sinds 2016: ‘Architectuur en vormgeving’, ‘Audiovisuele en beeldende kunsten’, ‘Muziek’, ‘Podiumkunsten’ en ‘Transdisciplinair’. Die laatste hoofddiscipline heet sinds 2022 wel ‘Transdisciplinair en crosssectoraal’. (In 2022 gingen de procedures in van het Kunstendecreet van 2021.) 

Onder die hoofddisciplines ressorteren subdisciplines. Hier is er al meer veranderd. In de procedures van het Kunstendecreet van 2021 is er een andere set van subdisciplines dan onder het Kunstendecreet van 2013. 

Zo is de subdiscipline ‘fotografie’ pas ingevoerd in 2022. Er waren daarvoor natuurlijk aanvragen gerelateerd aan fotografie. Maar die konden zich nog niet als zodanig identificeren. Omgekeerd verdwenen er ook subdisciplines (zoals ‘wereldmuziek’), of werden ze gesplitst (zoals ‘pop en rock’).

Een ander voorbeeld is de subdiscipline ‘crosssectoraal’ – dat wil zeggen: iets dat de grenzen tussen kunsten en andere maatschappelijke domeinen overschrijdt. Tot 2021 was er alleen de mogelijkheid om een crosssectoraal dossier te identificeren met de hoofddiscipline ’transdisciplinair’. Vanaf 2022 werden twee subdisciplines geïntroduceerd onder deze hoofddiscipline: ‘crossectoraal’ en ‘transdisciplinair’.

Onderstaande tabel geeft het overzicht van de subdisciplines (en bijhorende hoofddisciplines) tussen 2016 en 2022.

Tabel 13: overzicht van hoofd- en subdisciplines in het Kunstendecreet sinds 2016

SubdisciplineHoofddisciplineKunstendecreet 2013Kunstendecreet 2021
ArchitectuurArchitectuur en vormgevingxx
VormgevingArchitectuur en vormgevingxx
Audiovisuele kunstenAudiovisuele en beeldende kunstenxx
Beeldende kunstenAudiovisuele en beeldende kunstenxx
Experimentele mediakunstAudiovisuele en beeldende kunstenxx
FotografieAudiovisuele en beeldende kunstenx
GeluidskunstAudiovisuele en beeldende kunstenxx
Andere subdisciplines audiovisuele en beeldende kunstAudiovisuele en beeldende kunstenx
DanceMuziekx
FolkMuziekx
Hiphop en R&BMuziekx
JazzMuziekxx
Klassieke muziekMuziekxx
Muziektheater (muziek)Muziekx
PopMuziekx
Pop en rockMuziekx
Rock en alternativeMuziekx
Traditionele muziekMuziekx
WereldmuziekMuziekx
Andere subdisciplines muziekMuziekx
DansPodiumkunstenxx
Muziektheater (podiumkunsten)Podiumkunstenxx
PerformancePodiumkunstenxx
TheaterPodiumkunstenxx
Andere subdisciplines podiumkunstenPodiumkunstenx
Crosssectorale kunstenTransdisciplinair en crosssectoraalx
Transdisciplinaire kunstenTransdisciplinair en crosssectoraalx

In tabellen 14 tot en met 18 vind je de totale aantallen aanvragen voor respectievelijk ‘architectuur en vormgeving’, ‘audiovisuele en beeldende kunsten’, ‘muziek’, ‘podiumkunsten’ en ’transdisciplinair en crosssectoraal’. Dat voor beurzen, projecten en tegemoetkomingen apart. Elke tabel geeft ook de aanvragen weer voor de subdisciplines en vermeldt het percentage aanvragen dat werd goedgekeurd.

Het gaat in tabellen A tot en met E telkens over cijfers die kunnen overlappen met andere disciplines. Onder het aantal aanvragen dat de subdiscipline ‘architectuur’ aanvinkte is er bijvoorbeeld een deel dat ook ‘vormgeving’ koos. Die aanvragen worden dus twee keer geteld. (Daarom is de som van de totalen van subdisciplines niet gelijk aan het totaal dat vermeld wordt bij de hoofddiscipline ‘architectuur en vormgeving’.)

Bij beursaanvragen is ‘audiovisuele en beeldende kunsten’ de vaakst aangevinkte hoofddiscipline (al dan niet in combinatie met andere). Bij projectaanvragen en tegemoetkomingen is dit ‘muziek’.

‘Beeldende kunsten’ de vaakst aangevinkte subdiscipline (al dan niet in combinatie met andere). Dit is bij zowel beursaanvragen, projectaanvragen als aanvragen voor tegemoetkomingen het geval.

In de periode 2016-2022 wordt 32% van alle beursaanvragen goedgekeurd, 35% van alle projectaanvragen en 60% van alle aanvragen voor tegemoetkomingen. (Dit zijn de gemiddelden voor de zeven jaren samen. De verhoudingen kunnen per jaar wel schommelen, zie grafiek 3.)

Zijn er (sub)disciplines die afwijken van die algemene verhoudingen? Waar liggen de percentages van goedgekeurde aanvragen lager — dat is: meer dan 5 procentpunten onder het algemeen gemiddelde? Waar liggen ze hoger — dat is: meer dan 5 procentpunten boven het algemeen gemiddelde?

  • Bij beursaanvragen die ‘muziek’ of de subdisciplines ‘folk’, ‘hiphop en R&B’, ‘Muziektheater (muziek)’, ‘pop’, ‘pop en rock’, ‘wereldmuziek’, ‘andere muziek’ of ‘crosssectoraal’ aanvinkten, liggen de percentages lager.
  • Bij beursaanvragen die ‘architectuur en vormgeving’ of de subdisciplines ‘vormgeving’, ’traditionele muziek’ of ‘andere podiumkunsten’ aanvinkten, liggen de verhoudingen hoger.
  • Bij projectaanvragen die ‘audiovisuele en beeldende kunsten’, of de subdisciplines ‘audiovisuele kunsten’, ‘beeldende kunsten’, ‘experimentele mediakunst’, ‘andere audiovisuele of beeldende kunsten’, ‘dance’, ‘hiphop en r&b’, ‘pop’, ’traditionele muziek’, ‘andere muziek’ of ‘crosssectoraal’ aanvinkten, liggen de percentages lager.
  • Bij projectaanvragen die ‘architectuur en vormgeving’ of de subdisciplines ‘architectuur’, ‘vormgeving’, ‘dans’, ‘muziektheater (podiumkunsten)’ of ‘andere podiumkunsten’ aanvinkten, liggen de verhoudingen hoger.
  • Bij aanvragen voor tegemoetkomingen die ‘architectuur en vormgeving’, ‘architectuur’, ‘vormgeving’, ‘audiovisuele en beeldende kunsten’, ‘audiovisuele kunsten’, ‘beeldende kunsten’, ‘experimentele mediakunst’, ‘fotografie’, ‘geluidskunst’, ‘dance’, ‘muziektheater (muziek)’, ’traditionele muziek’, ‘performance’, ’transdisciplinair en crosssectoraal’, ‘crosssectoraal’ of ’transdisciplinair’ aanvinkten, liggen de verhoudingen lager.
  • Bij aanvragen voor tegemoetkomingen die ‘muziek’, ‘hiphop en R&B’, ‘jazz’, ‘klassieke muziek’, ‘pop’, ‘pop en rock’ of ‘rock en alternative’ aanvinkten, liggen de verhoudingen hoger.

Een bedenking bij bovenstaande: voor subsdisciplines die pas vanaf 2022 in zwang raakten (zoals ‘hiphop & R&B’ of ‘fotografie’) hebben we slechts een kleine datareeks. De vasstellingen over deze subdisciplines hebben dus een ander gewicht dan wanneer het gaat over een subdiscipline die met meerdere jaren in de data is gerepresenteerd.

Tabel 14: Alle aanvragen voor beurzen, projectsubsidies en tegemoetkomingen die architectuur en vormgeving en/of haar subdisciplines aanvinkten (2016-2022, mogelijk overlappende cijfers)

Hoofddiscipline en subdisciplinesType subsidie2016201720182019202020212022Totaal% dat werd goedgekeurd
Architectuur en vormgevingBeurzen2228314647475527640%
Projecten5746435044284130942%
Tegemoetkomingen81719251391911043%
ArchitectuurBeurzen 71091515192810334%
Projecten4126343635212421746%
Tegemoetkomingen378114794939%
VormgevingBeurzen1923253339353721141%
Projecten2928213326152717942%
Tegemoetkomingen511121576147046%

Tabel 15: Alle aanvragen voor beurzen, projectsubsidies en tegemoetkomingen die audiovisuele en beeldende kunsten en/of haar subdisciplines aanvinkten (2016-2022, overlappende cijfers)

Hoofddiscipline en subdisciplinesType subsidies2016201720182019202020212022Totaal% dat werd goedgekeurd
Audiovisuele en beeldende kunstenBeurzen 2562513594604453374642.57229%
Projecten 1891701571821601301621.15027%
Tegemoetkomingen 125141145170796714787452%
Audiovisuele kunstenBeurzen 505178105100739555230%
Projecten 6455474355424735327%
Tegemoetkomingen 2433302617134118450%
Beeldende kunstenBeurzen 1962103033693492603542.04129%
Projecten 1381261211441119011484427%
Tegemoetkomingen 94100112123625310965350%
Experimentele mediakunstBeurzen 3525466984547238528%
Projecten 3332273334313222227%
Tegemoetkomingen 1831282016142415151%
FotografieBeurzen 494931%
Projecten 151540%
Tegemoetkomingen 252548%
GeluidskunstBeurzen 2017394751437529229%
Projecten 2825262427273018732%
Tegemoetkomingen 16181819883312052%
AndereBeurzen 2825538172462733222%
Projecten 3235343533251520926%
Tegemoetkomingen 192931279612157%

Tabel 16: Alle aanvragen voor beurzen, projectsubsidies en tegemoetkomingen die muziek en/of haar subdisciplines aanvinkten (2016-2022, overlappende cijfers)

Hoofddiscipline en subdisciplinesType subsidie2016201720182019202020212022Totaal% dat werd goedgekeurd
MuziekBeurzen 40579011616613113673626%
Projecten 2452312842682672251981.71832%
Tegemoetkomingen 15319922119476671831.09367%
Klassieke muziekBeurzen 1625313856333523430%
Projecten 94981119492966464932%
Tegemoetkomingen 4750795615194931571%
DanceBeurzen 7729%
Projecten 7714%
Tegemoetkomingen 7714%
FolkBeurzen 26811101315120%
Projecten 2715232122171614138%
Tegemoetkomingen 12152122848260%
Hiphop en R&BBeurzen 8813%
Projecten 101020%
Tegemoetkomingen 3367%
JazzBeurzen 1118243250393621029%
Projecten 7962868785625952039%
Tegemoetkomingen 3444424224214525267%
Muziektheater (muziek)Beurzen 101121232913811526%
Projecten 402743292424819535%
Tegemoetkomingen 11311923653%
PopBeurzen 161619%
Projecten 151520%
Tegemoetkomingen 363667%
Pop en rockBeurzen 713303653472521123%
Projecten 8163939999634454230%
Tegemoetkomingen 63799680292837575%
Rock en alternativeBeurzen 171729%
Projecten 252532%
Tegemoetkomingen 737371%
Traditionele muziekBeurzen 6650%
Projecten 111118%
Tegemoetkomingen 222245%
WereldmuziekBeurzen 5818193122610923%
Projecten 4738564238391527531%
Tegemoetkomingen 2431302512712962%
AndereBeurzen 1632465067492028026%
Projecten 5055546361441534227%
Tegemoetkomingen 2140302710613460%

Tabel 17: Alle aanvragen voor beurzen, projectsubsidies en tegemoetkomingen die podiumkunsten en/of haar subdisciplines aanvinkten (2016-2022, overlappende cijfers)

Hoofddiscipline en subdisciplinesType subsidie2016201720182019202020212022Totaal% dat werd goedgekeurd
PodiumkunstenBeurzen 881091481922631751871.16232%
Projecten 2522102462162171501711.46238%
Tegemoetkomingen 119136122141514214775859%
DansBeurzen 4151666089715443231%
Projecten 7165807868536047542%
Tegemoetkomingen 4851545524155029763%
MuziektheaterBeurzen 1210172443143315337%
Projecten 5848555853363834641%
Tegemoetkomingen 1811181347138464%
PerformanceBeurzen 4748781101429211363034%
Projecten 7965796569546447537%
Tegemoetkomingen 4259597418138134653%
TheaterBeurzen 31354885111717345429%
Projecten 1311081059296597366438%
Tegemoetkomingen 393228368113719161%
AndereBeurzen 121123343434915739%
Projecten 4029453428271321644%
Tegemoetkomingen 19181518468058%

Tabel 18: Alle aanvragen voor beurzen, projectsubsidies en tegemoetkomingen die transdisciplinair en/of crosssectoraal aanvinkten (2016-2022, overlappende cijfers)

Hoofddiscipline en subdisciplinesType subsidie2016201720182019202020212022Totaal% dat werd goedgekeurd
Transdisciplinair (en crosssectoraal)Beurzen 50619312114213115275028%
Projecten 9292889090718260533%
Tegemoetkomingen 3841403817175024147%
TransdisciplinairBeurzen 14214227%
Projecten 737353%
Tegemoetkomingen 393928%
CrosssectoraalBeurzen 272722%
Projecten 151527%
Tegemoetkomingen 202015%

Tabellen 19, 20 en 21 sommen op welke hoofddisciplines of combinaties van hoofddisciplines het vaakst worden aangevinkt. Dat voor respectievelijk beurzen, projectsubsidies en tegemoetkomingen. Hier overlappen de cijfers niet.

Een aanvrager kan vijf hoofddisciplines aanvinken. Ofwel exclusief één van de vijf, ofwel een combinatie van twee of meer. In dat laatste geval zijn in theorie 26 verschillende combinaties mogelijk.

Ondanks de vele mogelijkheden tot zelfprofilering, duidt de meerderheid van aanvragers slechts één hoofddiscipline aan.

Dat zie je duidelijk in tabellen 19, 20 en 21. In elke tabel wordt de top drie ingenomen door aanvragen die zich beperken tot één hoofddiscipline. De top drie staat telkens in voor 70 à 80% van alle aanvragen.

Dezelfde hoofddisciplines komen in de top drie van elke tabel terug. ‘Audiovisuele en beeldende kunsten’, ‘podiumkunsten’ en ‘muziek’ staan in voor ca. driekwart van alle aanvragen voor kortlopende subsidies in het Kunstendecreet vanaf 2016.

‘Architectuur en vormgeving’ en ’transdisciplinair’ worden beduidend minder aangevinkt als hoofddiscipline.

Evenmin springt er een specifieke combinatie van hoofddisciplines uit. Alle aanvragen met combinaties van hoofddisciplines — de ‘multidisciplinaire‘ — staan samen in voor ongeveer een vijfde van de aanvragen voor kortlopende subsidies tussen 2016 en 2022.

Zoals je kan zien in de laatste kolom van zowel tabel 19, 20 als 21: bovenstaande vaststellingen gelden ook voor de goedgekeurde beurzen, projectsubsidies en tegemoetkomingen.

Tabel 19: De 10 vaakst aangevinkte (combinaties van) hoofddisciplines bij beursaanvragen (2016-2022, cijfers die elkaar uitsluiten)

Hoofddiscipline of combinatie van hoofddisciplinesAantal beursaanvragen% van totaal 2016-2022% van alle goedgekeurde 2016-2022
1. Audiovisuele en beeldende kunsten1.93245%45%
2. Podiumkunsten65915%17%
3. Muziek 44410%9%
4. Audiovisuele en beeldende kunsten + Transdisciplinair2095%3%
5. Transdisciplinair1614%4%
6. Architectuur en vormgeving1333%5%
7. Podiumkunsten + Transdisciplinair1103%3%
8. Podiumkunsten + Muziek912%2%
9. Podiumkunsten + Audiovisuele en beeldende kunsten902%2%
10. Podiumkunsten + Audiovisuele en beeldende kunsten + Transdisciplinair852%2%

Tabel 20: De 10 vaakst aangevinkte (combinaties van) hoofddisciplines bij aanvragen voor projectsubsidies (2016-2022, cijfers die elkaar uitsluiten)

Hoofddiscipline of combinatie van hoofddisciplinesAantal projectaanvragen% van totaal 2016-2022% van alle goedgekeurde 2016-2022
1. Muziek1.29631%31%
2. Podiumkunsten97423%28%
3. Audiovisuele en beeldende kunsten73918%14%
4. Transdisciplinair1995%5%
5. Architectuur en vormgeving1844%5%
6. Podiumkunsten + Muziek1423%3%
7. Podiumkunsten + Transdisciplinair902%2%
8. Audiovisuele en beeldende kunsten + Transdisciplinair652%1%
9. Muziek + Audiovisuele en beeldende Kunsten481%1%
10. Muziek + Transdisciplinair471%1%

Tabel 21: De 10 vaakst aangevinkte (combinaties van) hoofddisciplines bij aanvragen voor tegemoetkomingen (2016-2022, cijfers die elkaar uitsluiten)

Hoofddiscipline of combinatie van hoofddisciplinesAantal aanvragen voor tegemoetkomingen% van totaal 2016-2022% van alle goedgekeurde 2016-2022
1. Muziek88936%42%
2. Audiovisuele en beeldende kunsten60524%21%
3. Podiumkunsten45718%19%
4. Podiumkunsten + Muziek1084%4%
5. Architectuur en vormgeving653%2%
6. Audiovisuele en beeldende kunsten + Transdisciplinair612%2%
7. Podiumkunsten + Audiovisuele en beeldende kunsten482%2%
8. Podiumkunsten + Audiovisuele en beeldende kunsten + Transdisciplinair482%1%
9. Transdisciplinair351%1%
10. Podiumkunsten + Transdisciplinair351%1%

Grafieken 42, 43 en 44 geven de aantallen goedgekeurde aanvragen weer, respectievelijk voor beurzen, projectsubsidies en tegemoetkomingen.

De schaal van de verticale as is in elke grafiek dezelfde. Dat om correcte vergelijkingen van de grootteordes tussen beurzen, projectsubsidies en tegemoetkomingen te vergemakkelijken.

Grafieken 45, 46 en 47 tonen de subsidiebedragen die werden toegekend aan de goedgekeurde dossiers.

Ook hier wordt telkens dezelfde schaal gehanteerd. De toegekende bedragen aan projectsubsidies liggen veel hoger dan die van beurzen en tegemoetkomingen (zie grafiek 4). Daarom liggen de lijnen in grafiek 46 hoger dan grafieken 45 en 47.

De cijfers overlappen niet in de grafieken. Als een goedgekeurde aanvraag meerdere hoofddisciplines aanvinkte, is die meegeteld onder ‘meerdere disciplines‘. Hetzelfde voor de bedragen die deze goedgekeurde aanvragen kregen.

Grafiek 42: Aantal goedgekeurde beursaanvragen per hoofddiscipline (2016-2022, cijfers die elkaar uitsluiten)

Grafiek 43: Aantal goedgekeurde projectaanvragen per hoofddiscipline (2016-2022, cijfers die elkaar uitsluiten)

Grafiek 44: Aantal goedgekeurde aanvragen voor tegemoetkomingen per hoofddiscipline (2016-2022, cijfers die elkaar uitsluiten)

Grafiek 45: Toegekende bedragen aan beurzen, per hoofddiscipline (2016-2022, cijfers die elkaar uitsluiten)

Grafiek 46: Toegekende bedragen aan projectsubsidies, per hoofddiscipline (2016-2022, cijfers die elkaar uitsluiten)

Grafiek 47: Toegekende bedragen aan tegemoetkomingen, per hoofddiscipline (2016-2022, cijfers die elkaar uitsluiten)

6.1 Conclusie over disciplines

Grafieken 42 tot en met 47 reveleren een aantal zaken. Zeker als je de inzichten uit tabellen 14 tot en met 21 erbij neemt.

  • De meerderheid van beurzen wordt aangevraagd door en toegekend aan kunstenaars in de audiovisuele of beeldende kunsten. Het grootste deel van de het uitgekeerde bedrag aan beurzen gaat naar deze discipline. De verhouding tussen het totale aantal beursaanvragen en het aantal goedgekeurde in audiovisuele en beeldende kunsten ligt dicht bij de verhouding over alle disciplines heen.
  • De meeste (goedgekeurde) aanvragen voor projectsubsidies situeren zich in muziek, gevolgd door podiumkunsten.
    • Het aantal projectaanvragen in audiovisuele en beeldende kunsten ligt niet veel lager dan dat in podiumkunsten. Onder de goedgekeurde aanvragen is de kloof tussen beide disciplines wel groter. Projectaanvragen in audiovisuele en beeldende kunsten (en in verschillende van haar subdisciplines) worden verhoudingsgewijs minder vaak goedgekeurd.
    • Onder de toegekende bedragen aan projectsubsidies zijn de verhoudingen tussen podiumkunsten en muziek omgekeerd. Het bedrag dat naar podiumkunsten gaat is in de meeste van de onderzochte jaren beduidend hoger. Bij de goedgekeurde projectdossiers in podiumkunsten gaat het vaker over relatief grote bedragen (grafiek 48, de groene lijn). Zeker als je dit vergelijkt met de goedgekeurde dossiers in muziek (de gele lijn in grafiek 48) en in audiovisuele en beeldende kunsten (de blauwe lijn). Bij de meerderheid van goedgekeurde dossiers in deze twee disciplines gaat het over relatief kleine bedragen.
  • De meeste aanvragen voor tegemoetkomingen bevinden zich in muziek. Ook onder goedgekeurde tegemoetkomingen en de uitgekeerde bedragen is dit de best vertegenwoordigde discipline. Aanvragen voor tegemoetkomingen in muziek (en in verschillende van haar subdisciplines) worden verhoudingsgewijs vaker goedgekeurd dan het geval is in andere (sub)disciplines.

Grafiek 48: distributie van toegekende bedragen aan projectsubsidies Kunstendecreet, per discipline (2016-2022, cijfers die elkaar uitsluiten). (Exclusief dossiers met bedragen vanaf 200.000 euro.)

7. Functies (2016-2022)

Sinds 2016 kunnen aanvragers functies aanvinken in hun subsidiedossier. Althans bij aanvragen voor projectsubsidies. Het Kunstendecreet van 2021 (art. 3) omschrijft de vijf functies als volgt:

  • Ontwikkeling: een artistieke praktijk, talent, carrière en oeuvre ontwikkelen of begeleiden. Het proces, het onderzoek en het artistieke experiment primeren op een concrete output (lees ook hier)
  • Productie: een artistiek werk creëren, realiseren, verspreiden en promoten
  • Presentatie: een gecreëerd en geproduceerd artistieke werk met een publiek delen
  • Participatie: visies, concepten en processen ontwikkelen en toepassen die via actieve betrokkenheid bijdragen tot de totstandkoming van kunst of een diepgaandere beleving ervan, met aandacht voor maatschappelijke en culturele diversiteit (lees ook hier)
  • Reflectie: de reflectie en de kritiek op kunst realiseren, stimuleren en toegankelijk maken (lees ook hier)

Beurzen dienen de facto als ondersteuning voor ‘ontwikkeling’. En tegemoetkomingen vallen de facto onder de functie ‘presentatie’.

Maar een project kan één of meerdere functies bestrijken. In combinatie met de keuze van een hoofd- en/of subdiscipline (zie hierboven) zorgt dit voor heel veel mogelijkheden om een project mee te typeren.

Omwille van die veelheid aan keuzemogelijkheden maken we in de volgende tabellen en grafieken weer een onderscheid tussen cijfers die elkaar overlappen en cijfers die elkaar uit sluiten.

Tabel 22 geeft overlappende cijfers weer. Een dossier dat zowel ‘productie’ als ‘presentatie’ aanvinkte, zal twee keer worden geteld. Eén keer onder ‘productie’ en één keer onder ‘presentatie’.

Tabel 22: Alle aanvragen voor projectsubsidies naargelang de functie die ze aanvinkten (2016-2022, overlappende cijfers)

Functie2016201720182019202020212022Totaal% dat werd goedgekeurd
Productie4473954484294443283122.80336%
Presentatie178160153187140108991.02525%
Ontwikkeling1391221121331351228785027%
Participatie10362564354363138521%
Reflectie6646454141332329528%

Productie’ wordt overduidelijk het vaakst aangevinkt (2.803 aanvragen tussen 2016-2022). Daarna komen ‘presentatie’ (1.025 aanvragen) en ‘ontwikkeling’ (850). ‘Participatie’ (385) en ‘reflectie’ (295) worden veel minder gekozen.

Er is ook verschil tussen de functies in het percentage van aanvragen dat werd goedgekeurd. Van de aanvragen die ‘productie’ kozen, kreeg ongeveer een derde een projectsubsidie. Bij ‘presentatie’, ‘ontwikkeling’ en ‘reflectie’ wordt grofweg een kwart van alle aanvragen goedgekeurd. Bij ‘participatie’ is dat ongeveer een vijfde. Als je 2016 — met 103 aanvragen in ‘participatie’, opvallend meer dan in latere jaren — daarbij weg zou laten, kom je aan ca. 23% dat wordt goedgekeurd.

Die sterke representatie van ‘productie‘ zie je tevens in tabel 23. Exact de helft van alle projectaanvragen tussen 2016 en 2022 diende alleen in op deze functie. Ook hier zie je een sterkere vertegenwoordiging van ‘productie’ onder de goedgekeurde projectsubsidies: 58% van alle goedgekeurde is alleen in deze functie.

Tabel 23: De 10 vaakst aangevinkte (combinaties van) functies bij aanvragen voor projectsubsidies (2016-2022, cijfers die elkaar uitsluiten)

Functie of combinatie van functiesAantal projectaanvragen% van totaal 2016-2022% van alle goedgekeurde 2016-2022
1. Productie2.09050%58%
2. Presentatie46711%11%
3. Ontwikkeling3749%8%
4. Productie + presentatie2366%4%
5. Productie + ontwikkeling1614%3%
6. Participatie1474%3%
7. Reflectie862%2%
8. Productie + ontwikkeling + presentatie652%2%
9. Ontwikkeling + presentatie632%2%
10. Productie + participatie551%1%

En opnieuw is er groot cijfermatig verschil met de andere functies. Alleenpresentatie‘ (11% van de (goedgekeurde) aanvragen) en alleenontwikkeling‘ (9% van alle aanvragen, 8% van de goedgekeurde) komen op twee en drie, maar zijn met beduidend minder dossiers vertegenwoordigd.

Opvallend genoeg bezetten dezelfde functies plaats vier en vijf, met de combinaties ‘productie’ + ‘presentatie’ en ‘productie’ + ‘ontwikkeling’.

Dossier die alleen op ‘participatie‘ indienden, staan slechts in voor 4% van alle aanvragen en voor 3% van de goedgekeurde. Alleen ‘reflectie’ komt maar bij 2% van alle (goedgkeurde) projectaanvragen voor.

Tabel 23 toont aan dat het merendeel van de (goedgekeurde) projectaanvragen zich tot één functie beperkt. Bij slechts een kwart van de aanvragen worden meerdere functies aangevinkt. Onder de goedgekeurde ligt dat aandeel nog lager (18% van de goedgekeurde projectdossiers combineert twee of meer functies).

Grafiek 49 focust op de goedgekeurde projectaanvragen en bekijkt de evolutie per jaar. De dossiers die meerdere functies bestrijken zijn hier samengenomen onder “meerdere functies” (de grijze lijn).

Grafiek 49: Aantal goedgekeurde projectaanvragen per functie (2016-2022, cijfers die elkaar uitsluiten)

In grafiek 2 zag je al dat 2016 een jaar was met uitzonderlijk weinig goedgekeurde projecten. Zowel in vergelijking met de jaren ervoor als met de jaren erachter. Daarom zie je in grafiek 49 de lijnen stijgen vanaf 2017.

Het jaar 2018 telde relatief veel goedgekeurde projecten, althans in vergelijking met de jaren 2016-2022. (Zoals je kan zien in grafiek 2, werden er voor 2016 meer projectaanvragen goedgekeurd — zelfs in vergelijking met 2018.) In grafiek 49 pieken verschillende lijnen ook in dat jaar.

Het grillige verloop van de rode lijn in grafiek 49 is om die redenen een beetje misleidend. Het aandeel van goedgekeurde projecten voor alleen ‘productie’ binnen het geheel van goedgekeurde projecten is stabiel doorheen 2016-2022. In zowat alle jaren ligt het op of dichtbij de 58% van het geheel.

De enige lijn die duidelijk stijgt is de blauwe. Goedgekeurde projectaanvragen voor alleen ‘ontwikkeling’ vertegenwoordigen rond 2016 zo’n 5% van alle goedgekeurde. Rond 2022 ligt dit op 12%. Let wel: het gaat in absolute cijfers nog steeds over een beperkt aantal. In 2020 en 2021 gaat over 25 en 29 dossiers per jaar. Mogelijk is hier een link met de coronacrisis.

Opmerkelijk is dat er in de coronajaren geen dip was in het aantal goedgekeurde projecten voor alleen ‘presentatie’ (vergelijk met de tegemoetkomingen in grafiek 2). De roze lijn blijft in elk jaar in grafiek 49 dicht bij de 25 dossiers.

Ook onder het (geringe) aantal goedgekeurde projectdossiers voor alleen ‘participatie’ (groene lijn) en voor alleen ‘reflectie’ (gele lijn) zie je weinig schommelingen. Bij elkeen gaat het over minder dan tien projecten per jaar. Wel valt op dat alleen ‘reflectie’ in 2016 geen enkele keer werd gehonoreerd. In 2017 ging het over welgeteld één goedgekeurd projectdossier.

Goedgekeurde projectdossiers in meerdere functies piekten in 2017 en 2018 (rond de 50 goedgekeurde aanvragen in die jaren). Daarna vallen die aantallen terug.

Grafiek 50: Toegekende bedragen aan projectsubsidies, per functie(2016-2022, cijfers die elkaar uitsluiten)

Grafiek 50 geeft de bedragen aan projectsubsidies weer per functie.

Je ziet meteen dat dossiers die alleen ‘productie’ aanvinkten (de rode lijn) het grootste deel van het projectbudget krijgen. Over de hele periode 2016-2022 bekeken, gaat het over de helft van het totale budget aan projectsubsidies.

In grafiek 50 zie je grote schommelingen in de bedragen die naar alleen ‘productie’ gaan. Het varieert van 2,5 miljoen euro in 2016 tot 4,5 miljoen in 2022. Niettemin blijft het aandeel van alleen ‘productie’ in elk van de onderzochte jaar dichtbij of op de 50% van het uitgekeerde bedrag aan projectsubsidies. De schommelingen van de rode lijn hangen grotendeels samen met de algemene evoluties van projectsubsidies (vergelijk met grafiek 4).

Het aandeel van alleen ‘productie’ in het projectbudget ligt trouwens lager dan bij de goedgekeurde projectaanvragen (vergelijk met tabel 23: 50% ten opzichte van 58%). De meerderheid van goedgekeurde projectaanvragen in alleen ‘productie’ krijgt een bedrag tussen de 5.000 en 15.000 euro (zie grafiek 51 hieronder). In deze bedragscategorieën bevinden er zich beduidend meer projectdossiers dan in andere.

Projectaanvragen met meerdere functies staan in voor 22% van het bedrag aan projectsubsidies dat in heel 2016-2022 werd toegekend. Het bedrag voor deze groep van projecten fluctueert wel sterk per jaar (zie de grijze lijn in grafiek 50).

Het jaarlijkse bedrag dat gaat naar projectdossiers in alleen ‘presentatie’ ligt grofweg rond één miljoen euro (de roze lijn in grafiek 50).

Net zoals in grafiek VIII stijgt in grafiek 50 het aandeel van dossiers in alleen ‘ontwikkeling’ doorheen de onderzochte periode (de blauwe lijn). Het gaat van 285.000 euro in 2016 naar 1,3 miljoen in 2022.

Alleen ‘reflectie’ (de gele lijn in grafiek 50) vertegenwoordigt het kleinste deeltje van het projectbudget (het maximum dat werd uitgedeeld in één jaar is 170.000 euro in 2021).

De meeste projectdossiers in alleen ‘reflectie’ krijgen wel een bedrag tussen 15.000 en 20.000 euro (de gele lijn in grafiek 51). Die piek ligt dus in iets hogere bedragscategorieën dan bij de meeste andere lijnen in grafiek 51. Anderzijds is de gele lijn niet vertegenwoordigd in de hogere bedragscategorieën, boven de 45.000 euro. De andere functies zijn dat wel.

Het bedrag dat naar dossiers in alleen ‘participatie’ is ook redelijk klein (de groene lijn in grafiek 50). Het blijft in elk van de onderzochte jaren onder een half miljoen euro.

In grafiek 51 wijkt het patroon van de groene lijn af van dat van de andere lijnen. Op één uitzondering na, zijn er geen dossiers in alleen participatie in de laagste bedragscategorieën. Ze kregen elk meer dan 15.000 euro projectsubsidies.

De pieken van de groene lijn liggen in de categorieën 15.00-20.000 euro en 25.000-30.000 euro. De groene lijn loopt ook door in de hogere bedragscategorieën. Zoals bij ‘reflectie’ gaat er een klein bedrag aan projectsubsidies naar ‘participatie’. Maar achter die bedragen schuilt dus een andere realiteit. Goedgekeurde dossiers in alleen ‘reflectie’ hebben relatief kleine enveloppes. Die in alleen ‘participatie’ relatief grote.

Grafiek 51: distributie van toegekende bedragen aan projectsubsidies Kunstendecreet, per functie (2016-2022, cijfers die elkaar uitsluiten). (Exclusief dossiers met bedragen vanaf 200.000 euro.)

7.1 Conclusie over functies

Welk cijfer je ook bekijkt over projectsubsidies, de functie productie neemt het leeuwendeel in. Qua totale aanvragen, qua goedgekeurde aanvragen, qua toegekende projectbedragen: productie vertegenwoordigt telkens de helft of meer. Zowel bij de cijfers die elkaar overlappen als bij de cijfers die elkaar uitsluiten.

Gecombineerd met de inzichten over disciplines, kan je stellen dat projectsubsidies vooral gebruikt worden voor productie in muziek en in podiumkunsten.

Dit wordt mooi geïllustreerd door tabel 24. De combinaties ‘muziek + productie’ en ‘podiumkunsten + productie’ vertegenwoordigen elk een vijfde van alle goedgekeurde projectaanvragen tussen 2016-2022. Dat is beduidend meer dan alle andere combinaties van hoofddisciplines en functies. ‘Audiovisuele en beeldende kunsten + productie’ staat op de derde plek met (slechts) 5% van alle (goedgekeurde) projectaanvragen.

Tabel 24: De 10 vaakst aangevinkte combinaties van hoofddisciplines en functies bij aanvragen voor projectsubsidies (2016-2022, cijfers die elkaar uitsluiten)

Combinatie van hoofddiscipline en functie(s)Aantal projectaanvragen% van totaal 2016-2022% van alle goedgekeurde 2016-2022
Muziek + productie82720%22%
Podiumkunsten + productie65416%21%
Audiovisuele en beeldende kunsten + productie2265%5%
Muziek + presentatie1584%4%
Audiovisuele en beeldende kunsten + presentatie1554%2%
Podiumkunsten + ontwikkeling1053%3%
Muziek + productie + presentatie782%1%
Audiovisuele en beeldende kunsten + productie + presentatie782%2%
Podiumkunsten + muziek + productie742%2%
Muziek + ontwikkeling742%1%

8. Bronnen