Pleidooi voor onzuiverheid
Na de Kunstendecreetbeslissingen pleitten sommigen voor een zuivere, strakke, ‘fundamentele’ benadering van ‘participatie’. Het is jammer dat daardoor de aandacht voor wat nu juist de maatschappelijke meerwaarde is van participatieve praktijken in het kunstenveld naar de achtergrond dreigt te verdwijnen.
Naar een brede visie op participatieve kunstenpraktijken
Op 26 juni 2016 nam de Vlaamse regering in het kader van het nieuwe Kunstendecreet de eerste beslissing met betrekking tot de werkingssubsidies voor de periode 2017-2021. De hele zomer waren dossierindieners en onderzoekers bezig met het verwerken ervan. Het Kunstendecreet bood aanvragers voor het eerst een ruime keuze tussen verschillende (combinaties van) disciplines en functies en het ziet er naar uit dat daardoor het structurele kunstenveld er vanaf Nieuwjaar minder overzichtelijk zal uitzien dan we gewoon waren.
Dat geldt zeker voor de plek van participatieve praktijken in het kunstenlandschap. Op het eerste gezicht leek de situatie vroeger duidelijk: wat de meerjarige structuren betreft, waren het de vijftien sociaal-artistieke en de twaalf kunsteducatieve organisaties die daarmee bezig waren. Maar die blik nam niet in ogenschouw dat er tegelijk vele en heel diverse kunstparticipatieve werkingen werden ontplooid in andere werkvormen (ensembles, kunstenorganisaties, gezelschappen,…). Dat is alvast één groot voordeel van de functionele benadering in het nieuwe Kunstendecreet: elke kunstenorganisatie krijgt nu de mogelijkheid om dit aspect van haar werking zichtbaar te maken, door het via de functie ‘participatie’ te omschrijven en te laten beoordelen en erkennen. Tegelijk zorgt die innovatie bij een deel van het werkveld voor ongerustheid. Als er zich meer spelers op dit terrein gaan begeven, zorgt dat dan voor een verwatering van wat participatie eigenlijk is? Is het net goed dat het veld in zijn globaliteit explicieter inzet op participatie? Of maken vele varkens de spreekwoordelijke spoeling dunner?
Laten we om te beginnen kijken naar de samenstelling van dit deel van het kunstenveld. Van de 302 ontvankelijke aanvragers, waren er 77 organisaties die een aanvraag indienden voor de functie participatie. 22 daarvan zetten alleen in op de functie participatie. 55 anderen combineerden die met andere functies.
We proberen hier content te tonen van Tableau.
Kunsten.be gebruikt minimale cookies. Om inhoud te zien die afkomstig is van een externe site, kan die site bijkomende cookies plaatsen. Door de inhoud te bekijken, aanvaard je deze externe cookies.
Lees meer over onze privacy policy.
Alleen participatie
22 organisaties dienden een aanvraag in voor de functie participatie (waaronder zeventien kunstorganisaties die al een werkingssubsidie ontvangen voor kunsteducatie of sociaal-artistiek werk). Van die 22 krijgen er veertien een meerjarige subsidie. Twee aanvragen met een artistieke beoordeling ‘voldoende’ ontvangen geen subsidie. Er is één nieuwkomer, kleinVerhaal vzw.
Als we naar de verdeling over de disciplines kijken, zien we een grote belangstelling voor de combinatie van diverse disciplines (zes) en transdisciplinair (drie). Slechts een minderheid van de gehonoreerde aanvragen die alleen inzetten op participatie, is ‘monodisciplinair’: ze zijn te situeren binnen de disciplineclusters audiovisuele en beeldende kunsten (drie), muziek (één) en podiumkunsten (één).
Het valt op dat monodisciplinaire organisaties in de minderheid zijn. Dit is eigenlijk een logisch gevolg van de definitie van participatie, zoals omschreven in het Kunstendecreet. Inzetten op participatie betekent volgens het decreet dat je uitgaat van de doelgroep en niet in eerste instantie vanuit een artistiek product. Voor vele organisaties die exclusief inzetten op ‘participatie’ in deze betekenis, is het logisch dat het onderscheid tussen artistieke disciplines niet bij voorbaat relevant is. Vaak maakt men pas tijdens het participatieve creatieproces een keuze voor een bepaalde artistieke discipline. Het proces met de deelnemers bepaalt dus hoe de vertaling naar een discipline wordt gemaakt en welke artistieke vormen en technieken worden ingezet.
Participatie in combinatie met een of meer andere functies
55 organisaties dienden een aanvraag in voor de functie participatie in combinatie met andere functies (waaronder tien kunstorganisaties die al een werkingssubsidie ontvangen voor kunsteducatie of sociaal-artistiek werk). De verhouding tussen de monodisciplinaire en de multi- of transdisciplinaire organisaties ligt hier helemaal anders.
- meerdere disciplines: achttien organisaties dienden een aanvraag in en twaalf kregen een positieve beslissing (een organisatie met artistieke beoordeling ‘voldoende’ ontvangt geen subsidie)
- transdisciplinair: een aanvrager kreeg een negatieve beslissing.
- podiumkunsten: 24 organisaties deden een aanvraag en achttien kregen een positieve beslissing (twee organisaties met artistieke beoordeling ‘voldoende’ ontvangen geen subsidie)
- muziek: tien aanvragen, vijf positieve beslissingen
- audiovisuele en beeldende kunsten: twee aanvragers kregen een positieve beslissing
37 kunstenorganisaties zullen een meerjarige subsidie ontvangen voor de combinatie van de functie participatie met andere functies. In deze groep zien we duidelijk een voorkeur voor de specialisatie in één bepaalde discipline en zijn de combinaties van meerdere disciplines en transdisciplinair in de minderheid.
We proberen hier content te tonen van Tableau.
Kunsten.be gebruikt minimale cookies. Om inhoud te zien die afkomstig is van een externe site, kan die site bijkomende cookies plaatsen. Door de inhoud te bekijken, aanvaard je deze externe cookies.
Lees meer over onze privacy policy.
In totaal zullen 51 meerjarig erkende kunstenorganisaties in hun werking de functie participatie opnemen (zie grafiek 1). Om volledig te zijn, moeten we de kunstinstellingen nog meetellen. Dan komen we op 58 organisaties die expliciet inzetten op participatie.
Althans volgens de definitie van participatie volgens het Kunstendecreet. Over die definitie was er in het debat na de beslissingen heel wat te doen. In het onlinedossier van rekto:verso pleitte onderzoekster Ciska Hoet voor een ‘helderder’ en scherper decretale definitie: “Zowel de organisaties als de commissies zijn vragende partij voor duidelijker richtlijnen.” Dat moet zeker een punt van aandacht zijn bij de analyse van de eerste toepassing van het nieuwe Kunstendecreet. Anderzijds is het, als we nadenken over participatie in het kunstenlandschap en de samenleving van de toekomst, ook een nuttige oefening om even los te komen van de decreetsdefinitie. Zeer relevant is wat Erwin Jans, dramaturg, docent en essayist schreef in de visietekst participatie bij de Landschapstekening Kunsten (2014): “Participatie is breder dan de sociaal-artistieke en educatieve praktijken in die zin dat het wijst op een bredere trend binnen de kunsten om anders om te gaan met hun publieken en hen meer te betrekken als actieve partners bij de processen van creatie en betekenisproductie.” En verder: “Kunst is niet militariserend, maar socialiserend; ze wordt niet gemaakt voor een publiek, maar schept een publiek.”
Het “betrekken van een publiek als actieve partner bij een proces van betekeniscreatie”: ga je uit van deze invulling, dan wordt het palet nog breder. Ook in de functies ‘productie’, ‘presentatie’ en ‘reflectie’ vraagt het nieuwe Kunstendecreet dat indieners een visie ontwikkelen over hoe ze het publiek zullen betrekken bij hun artistieke plannen (respectievelijk via spreiding, publiekswerking en toegankelijkheid). In de kunstesthetica is deze invulling van participatie allerminst controversieel: betekeniscreatie gebeurt per definitie vanuit het samenspel tussen kunstenaar, kunstwerk, kunstenorganisatie en participant (toeschouwer, cocreator, beschouwer). De spelregels en de rollen van deze vier actoren kunnen uiteraard sterk verschillen naargelang van de context van de interactie. Een noodzakelijke basishouding voor de omgang met de kunsten is openheid: nieuwsgierig naar het nog onbekende en er vanuit deze onzekerheid toch zintuiglijk, emotioneel en/of rationeel door willen worden uitgedaagd. In deze visie is elk contact met de kunsten steeds vrijwillig, ongedwongen en bewust. Het wekken van nieuwsgierigheid lukt niet altijd vanuit het contact met een kunstwerk; de verbeelding kan een aanmoediging, omweg of technisch hulpmiddel gebruiken. Kunstenaars stellen vragen aan heersende verhalen, signaleren spanningen. Een goede omkadering maakt ruimte voor verbindingen tussen kunsten en participanten via een veelheid van inhouden en werkvormen. De aanhoudende discussie over bemiddeling en participatie binnen de kunstensector zelf kan in dit kader beter begrepen worden: het discours maakt deel uit van de kunstenpraktijk, want het is zelf een element van de betekeniscreatie en de ontwikkeling van de kunsten.
Deze discussie over de relaties tussen kunstenaar, kunstwerk, instelling en participant is fundamenteel voor elke reflectie over de kunsten. Bovendien hebben zowel de kunsten als de samenleving nood aan diverse invalshoeken. Precies daarom is het jammer dat sommigen na de beslissingen in de definitiestrijd zo sterk pleitten voor een zuivere, strakke, ‘fundamentele’ benadering. Het is bovendien jammer dat daardoor de aandacht voor wat nu juist de maatschappelijke meerwaarde is van participatieve praktijken binnen de kunsten naar de achtergrond dreigt te verdwijnen.
In het vuur van het participatiedebat stellen sommigen immers vragen bij bepaalde aspecten van het Kunstendecreet, zoals de kwaliteitsbeoordeling of de verplichting om met een professionele kunstenaar samen te werken. Denk je deze onderscheidende criteria echter weg, dan wordt het verschil tussen participatie binnen de kunsten en andere domeinen van het cultuurbeleid (bv. amateurkunsten, cultuureducatieve organisaties in het jeugdwerk en SCW, lokaal cultuurbeleid, erfgoed) en de maatschappij (bv. onderwijs, welzijn) erg vaag. Ook daar stellen veel mensen de sociale orde ter discussie via verschillende invalshoeken. We moeten ons in die bredere omgeving de vraag stellen wat de meerwaarde is van participatieve kunstpraktijken. Als we binnen de kunsten zoveel diverse manieren zien waarop participatief wordt gewerkt, hoe kunnen we de meerwaarde van artistiek denken en doen in het omgaan met complexe contexten delen met partners in het brede cultuurveld zonder in een dovemansgesprek te belanden?
Paul Craenen, componist, docent, onderzoeker en artistiek leider van Musica, Impulscentrum voor muziek is alvast glashelder: “Wat sterke of kwaliteitsvolle kunstparticipatie is, wordt niet bepaald door de sociale constellatie, maar door de mate van de artistieke betrokkenheid en de impact van het proces op deelnemers. Het spreekt voor zich dat sommige werkvormen voor een grotere impact zorgen dan andere, dat bepaalde methodieken beter bij de tijdsgeest aansluiten terwijl andere de sociale houdbaarheidsdatum hebben overschreden. Maar zonder een enthousiasmerende en uitdagende artistieke ambitie blijft participatieve kunst een glijmiddel voor een ander (sociaal, stedelijk, economisch, therapeutisch) doel. Versta me niet verkeerd: voor die andere doelstellingen hoeven we onze neus niet op te halen. Maar ook in de samenwerkingen met andere sectoren zullen we onze meerwaarde pas echt kunnen bewijzen wanneer we de eigen sensibiliteit niet verloochenen.”
Dat het nieuwe Kunstendecreet de mogelijkheid biedt om zowel op artistieke als op participatieve kwaliteit in te zetten, is dus een manier om wat in andere beleidsdomeinen minder in het vizier komt te versterken en net dat verschil te maken dat eigen is aan de kunsten. De 51 kunstenorganisaties met een werkingssubsidie en zeven kunstinstellingen zullen op een zichtbaarder manier dan tot nu toe werk maken van participatieve kunstenpraktijken. Dit engagement en de ontwikkelingen die er het gevolg van zullen zijn, verdienen aandacht, opvolging en evaluatie binnen de kunsten en in de maatschappij. Het praten over participatie vanuit de idee van een continuüm tussen deelhebben en deelnemen door kunstenaars en participanten samen blijft zinvol. Het is een kwestie van de diversiteit in het kunstenveld in beeld te houden de komende jaren.
Bronnen
- Hertmans, S., Waarover men niet spreken kan. Elementen voor een agogiek van de kunst. Gent, Academia Press, 2010.
- Elias, W., Tekens aan de wand. Hedendaagse stromingen in de kunstfilosofie. Brussel, VUBpress, 2011.
- De Rynck, P., De waarde van cultuur. Een onderzoek naar het meetbare en onmeetbare. Brussel, Socius, 2014.
- Trienekens, S. & Hillaert, W., Kunst in transitie: manifest voor participatieve kunstpraktijken. Brussel, Dēmos & CAL-XL, 2015.